Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2014
In de Regeling van Werkzaamheden van 21 mei 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 85)
is verzocht om een brief over de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2014
in de zaak Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders c.s./Staat over de Wet
verbod pelsdierhouderij. Daarbij is gevraagd naar de juridische betekenis van de uitspraak.
In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken, nader
over de uitspraak en de betekenis ervan.
Uitspraak rechtbank
De rechtbank oordeelt dat sprake is van regulering van eigendom in de zin van artikel
1 Eerste Protocol van het EVRM. De rechtbank stelt voorop dat deze inmenging deugdelijk
is gemotiveerd en een legitiem doel dient. Niettemin concludeert de rechtbank dat
geen sprake is van een «fair balance», te weten een rechtvaardig evenwicht tussen
de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van
pelsdierhouders. Daarom heeft de rechtbank besloten de Wet verbod pelsdierhouderij
buiten werking te stellen wegens strijd met het EVRM.
De rechtbank overweegt dat de Wet de pelsdierhouders aanzienlijke schade toebrengt.
Weliswaar bevat de wet een overgangstermijn van 10 jaar, maar al gedurende deze uitfaseringsperiode
lijden de pelsdierhouders volgens de rechtbank schade. Deze schade ontstaat onder
meer door problemen bij het aanvragen van financiering voor vervanging van vitale
bedrijfsmiddelen. Hierdoor kan een pelsdierhouder genoodzaakt zijn het bedrijf te
staken waardoor de overgangstermijn niet meer ten volle benut kan worden. De rechtbank
weegt bovendien mee dat de pelsdierhouders na de overgangstermijn hun bedrijf in het
geheel niet meer mogen uitoefenen. Gelet op het voorgaande kan de overgangstermijn
volgens de rechtbank uit de aard der zaak geen compensatie vormen voor de zeer zware vorm van regulering.
Met betrekking tot de flankerende maatregelen waarin de wet voorziet, overweegt de
rechtbank dat nog onduidelijk is wat die maatregelen precies zullen inhouden, hoe
hoog de uit te keren bedragen zullen zijn en wie daarvoor in aanmerking zal komen.
Daarom meent de rechtbank dat deze flankerende maatregelen niet als vorm van compensatie
in de beoordeling kunnen worden betrokken.
Hoger beroep
Op 21 mei 2014 heeft de Staat hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag. Anders dan de rechtbank ben ik namelijk van mening dat de wet de «fair balance»
tussen het algemeen belang en het individuele belang van de pelsdierhouders bij voortzetting
van hun onderneming niet verstoort. Het verbod op het houden van pelsdieren was reeds
lange tijd voorzienbaar. Door de overgangstermijn zijn de pelsdierhouders bovendien
in staat om hun bedrijf nog tien jaar te exploiteren en ook hun investeringen terug
te verdienen. Daarnaast worden flankerende maatregelen getroffen. Ik streef naar spoedige
duidelijkheid over het conceptbesluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten Wet verbod
pelsdierhouderij. Op dit moment ben ik in overleg met de Europese Commissie over het
conceptbesluit. Daarna zal ik het conceptbesluit consulteren en ik verwacht deze aan
het eind van de zomer voor te hangen in de Kamer.
Gevolgen uitspraak
Doordat hoger beroep is ingesteld, is de buitenwerkingstelling van de wet opgeschort.
De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders heeft op 22 mei 2014 de rechtbank
verzocht de opschorting van het buiten werking stellen van de wet ongedaan te maken.
De rechtbank zal hierover op korte termijn een besluit nemen. Vooralsnog is de wet
echter gewoon van kracht en zal de wet worden uitgevoerd en gehandhaafd. Hierover
zijn ook de betrokken organisaties, waaronder de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) geïnformeerd. Voor de praktijk brengt
dit met zich mee dat het nog steeds verboden is om nieuwe bedrijven met pelsdieren
op te starten of bestaande pelsdierhouderijen uit te breiden in aantallen dieren.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma