Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2015
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport aan van de evaluatie handhaving van de indirecte
lozingen bij calamiteiten1.
Bij de behandeling van de Waterwet in 2009 heeft de toenmalig Staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat de Eerste Kamer toegezegd de bevoegdheidverdeling ten aanzien
van vergunningverlening en handhaving bij indirecte lozingen na vijf jaar te evalueren.
De evaluatie is uitgevoerd door Royal Haskoning DHV.
Op 10 december jl. heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de bij dit onderwerp
betrokken bestuurlijke partners over de conclusies en aanbevelingen in dit evaluatierapport.
Over de in dit overleg gemaakte afspraken stel ik u graag op de hoogte.
Rapport indirecte lozingen
Met de inwerkingtreding van de Waterwet en de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
(WABO) eind 2009 is de vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren
(WVO) voor lozingen op de riolering vanuit inrichtingen vervallen. Deze zogenaamde
indirecte lozingen vallen sindsdien uitsluitend onder het bevoegd gezag op grond van
de Wet milieubeheer/WABO: de gemeenten en provincies. In het rapport is ingegaan op
de praktijk van indirecte lozingen in een aantal praktijksituaties waarin zich een
incident of calamiteit heeft voorgedaan. Vervolgens zijn aan de hand van deze praktijksituaties
leerervaringen geformuleerd die een basis kunnen bieden voor verbetering van de uitvoeringspraktijk
en mogelijke wettelijke aanpassingen.
Uitkomsten evaluatie
Een belangrijke bevinding in het rapport is dat de aanpak bij calamiteiten als gevolg
van indirecte lozingen goed is georganiseerd. Wel is geconstateerd dat de samenwerking
tussen gemeenten, waterschappen en regionale uitvoeringsdiensten verbeterd kan worden;
en daarvoor zijn een aantal aanbevelingen gedaan.
De aanbevelingen betreffen voor een deel de samenwerking aan de voorkant van de vergunningverlening,
zoals:
-
− regionaal een gezamenlijke visie en strategie te ontwikkelen in de uitvoeringspraktijk
over de rolverdeling en samenwerkingswijze;
-
− in de waterketen gezamenlijk de kansen te benutten met waterbeheerder, rioolbeheerder
en regionale uitvoeringsdienst;
-
− de toezichtfrequentie van de RUD’s af te stemmen met de waterschappen, zodat meer
toezicht wordt uitgeoefend bij bedrijven met een verhoogd risico op calamiteiten.
Daarnaast wordt aanbevolen te onderzoeken of advisering door waterbeheerders bij meldingen
van indirecte lozingen in het traject van de uitvoeringsregelgeving onder de Omgevingswet
kan worden versterkt en of de slagkracht van de beheerders bij de handhaving in geval
van een calamiteit kan worden vergroot.
Vervolg
Met de betrokken bestuurders van VNG en Unie van Waterschappen is afgesproken de aanbevelingen
gezamenlijk op te pakken. De aanbevelingen ten aanzien van het versterken van de samenwerking
worden overgenomen. Deels worden deze ook opgenomen in de Handreiking indirecte lozingen.
Deze handreiking zal als internetpagina worden gepubliceerd.
Voor zover de aanbevelingen in het rapport gaan over het bezien van wettelijke aanpassingen
is afgesproken dat deze worden meegenomen in het traject van totstandkoming van de
Omgevingswetgeving. De concept Omgevingswet bevat reeds een aantal aanknopingspunten
voor een aantal in het rapport genoemde aanbevelingen. Bij de totstandkoming van de
onderliggende besluiten zijn partijen intensief betrokken.
In het traject van de Omgevingswet wordt bekeken op welke wijze meer slagkracht aan
de waterschappen kan worden gegeven bij de handhaving bij calamiteiten binnen de bestaande
bevoegdheidverdeling.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen