Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30580 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30580 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter verbetering van de doelmatigheid, ter verhoging van de inzichtelijkheid en ter vereenvoudiging van de wetgeving inzake het douanetoezicht op dan wel de douanecontrole van goederen en goederenverkeer in ruime zin, wenselijk is, regels, welke ten aanzien van douanetoezicht en douanecontrole gemeen zijn, in een algemene wet samen te vatten, mede in verband met de op douanetoezicht en douanecontrole betrekking hebbende internationale afspraken of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
AFDELING 1.1 TOEPASSINGSGEBIED EN BASISDEFINITIES
1. De bepalingen bij of krachtens deze wet vormen de nationale bepalingen ter uitvoering van:
a. het Communautair douanewetboek, de ter uitvoering daarvan vastgestelde communautaire bepalingen, en
b. andersluidende bepalingen, die uit autonome communautaire maatregelen als bedoeld in het Communautair douanewetboek, voortvloeien.
2. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit:
a. interregionaal recht,
b. het Koninkrijk verbindende verdragen en
c. in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties, voorzover deze verplichtingen betrekking hebben op het douanetoezicht op, dan wel op de douanecontrole van, goederen en het goederenverkeer en voorts onderwerpen betreffen die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij deze wet.
3. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand inzake goederen en goederenverkeer.
4. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede tot uitvoering van gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten, kaderbesluiten, besluiten en overeenkomsten die zijn aangenomen dan wel vastgesteld door de Raad van de Europese Unie, voorzover deze betrekking hebben op goederen en goederenverkeer en voorts onderwerpen betreffen die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij deze wet.
5. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ter handhaving van verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van, het douanegebied van de Gemeenschap dan wel de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, of bij het kiezen van een douanebestemming van toepassing zijn of zouden zijn bij of krachtens een communautair of ander wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Deze wet is van toepassing op het grondgebied van Nederland met inbegrip van zijn luchtruim, zijn maritieme binnenwateren en territoriale zee, en elk gebied buiten deze territoriale zee waarin Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, jurisdictie of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan, het bovenliggende water en luchtruim.
1. In aanvulling op de begripsbepalingen van het Communautair douanewetboek, de toepassingsverordening Communautair douanewetboek en andere communautaire bepalingen wordt verstaan onder:
a. Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302);
b. toepassingsverordening Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253);
c. inspecteur of ontvanger: functionaris die met de toepassing van deze wet is belast en als zodanig bij regeling van Onze Minister van Financiën, in voorkomend geval, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen;
d. douaneautoriteiten, bevoegde autoriteiten of douanediensten van de lidstaten: de inspecteur of ontvanger;
e. goederen: alle zaken die kunnen worden ingedeeld in het douanetarief;
f. rechten bij invoer: zowel rechten bij invoer als invoerrechten;
g. verzoeker: aanvrager, bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan de aanwijzing tot inspecteur dan wel ontvanger worden beperkt tot een bepaalde locatie dan wel taak en kunnen bevoegdheden worden uitgezonderd.
3. Wanneer de regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, een aanwijzing betreft van een functionaris die niet ressorteert onder de rijksbelastingdienst, is in elk geval uitgezonderd:
a. indien het een aanwijzing betreft ter zake van taken in het kader van de Wet tot behoud van cultuurbezit of de Wet vervoer over zee, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:30, 1:36 en 1:37;
b. indien het een aanwijzing betreft ter zake van andere taken dan bedoeld in onderdeel a, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:26, 1:28, 1:30, 1:36 en 1:37;
c. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1:23, indien de plaats een woning betreft.
4. Het derde lid, onderdeel c, is niet van toepassing indien het betreft een controle ter zake van de Kernenergiewet, de Prijzennoodwet, de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens, de Waarborgwet 1986, de Destructiewet, de Diergeneesmiddelenwet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Kaderwet diervoeders, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet vervoer over zee, de Zeevaartbemanningswet, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Warenwet, de Wet geluidhinder, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet milieubeheer.
5. Onze Minister van Financiën sluit met Onze Ministers wie het mede aangaat convenanten aangaande de kwantitatieve en kwalitatieve inzet van de functionarissen die ressorteren onder de rijksbelastingdienst met betrekking tot de douanecontrole van het bepaalde bij of krachtens een communautair of ander wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
6. Hetgeen in deze wet en de daarop rustende bepalingen is bepaald ten aanzien van de rechten bij invoer, is van overeenkomstige toepassing op de rechten bij uitvoer, tenzij anders is bepaald.
7. Indien in het Communautair douanewetboek dan wel de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bevoegdheden zijn opgedragen aan de lidstaten worden die bevoegdheden uitgeoefend door de inspecteur onderscheidenlijk de ontvanger. Hiervan kan worden afgeweken bij of krachtens deze wet.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitwerking van interregionaal recht, het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties, regels van uitvoerende aard worden gesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.
2. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen, met betrekking tot de uitvoering van gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten, kaderbesluiten, besluiten en overeenkomsten die zijn aangenomen dan wel vastgesteld door de Raad van de Europese Unie, regels van uitvoerende aard worden gesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitwerking van regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand.
4. Onze Minister wie het aangaat, kan bevoegdheden, welke hem ingevolge het gestelde bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur toekomen, in een bij of krachtens die maatregel te bepalen omvang, aan het bestuur van een bedrijfslichaam dan wel zelfstandig bestuursorgaan overdragen en ten aanzien van de uitvoering ervan regels stellen.
Bij de toepassing van de bepalingen bij of krachtens deze wet ingevolge artikel 1:1, tweede tot en met vijfde lid, zijn de bepalingen van Titel I, Titel II, hoofdstukken 1 en 2, afdeling 1, Titel VIII en Titel IX, hoofdstuk 2, van het Communautair douanewetboek en Deel I, Titels I tot en met IV, hoofdstuk 1, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek van overeenkomstige toepassing.
1. Afdeling 2.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. Voor de toepassing van de bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet blijft de afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing.
Waar een persoon woont dan wel is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
AFDELING 1.2 DIVERSE ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE MET NAME RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PERSONEN
Paragraaf 1.2.1 Vertegenwoordiging
De artikelen 2:1 en 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn alleen van toepassing in geval van het instellen van bezwaar en de daarbij behorende procedure.
1. De inspecteur kan een persoon als douane-expediteur toelaten.
2. De inspecteur kan een toelating als douane-expediteur weigeren aan een persoon die in de laatstverlopen vijf jaren wegens een strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld, wanneer dat strafbaar feit naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een misdrijf.
3. Douane-expediteurs die niet in Nederland wonen of zijn gevestigd, zijn gehouden in Nederland woonplaats te kiezen of een vaste inrichting op te richten alvorens zij werkzaamheden als toegelaten douane-expediteur gaan verrichten.
Van de mogelijkheid om bij het doen van een douaneaangifte als indirecte vertegenwoordiger op te treden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Communautair douanewetboek kan slechts gebruik worden gemaakt door een douane-expediteur als bedoeld in artikel 1:9. Hij dient daartoe schriftelijk door zijn opdrachtgever te zijn gemachtigd.
De douane-expediteur is gehouden aan zijn opdrachtgever een factuur te verstrekken waarin ten behoeve van deze laatste aan het Rijk betaalde rechten bij invoer, andere belastingen, heffingen, retributies, dan wel rente, interest, kosten en bestuurlijke boeten voorzover aan zijn opdrachtgever te wijten, afzonderlijk zijn omschreven.
1. Douane-expediteurs hebben een voorrecht op alle vermogensbestanddelen van de opdrachtgever voor de door hen ten behoeve van hun opdrachtgever betaalde rechten bij invoer, andere belastingen, heffingen, retributies dan wel rente, interest, kosten en bestuurlijke boeten voor zover aan zijn opdrachtgever te wijten gedurende een jaar na de aan het Rijk gedane betaling.
2. Het in het eerste lid toegekende voorrecht heeft gelijke rangorde als het in artikel 21 van de Invorderingswet 1990 toegekende voorrecht van ’s Rijks schatkist, met dien verstande dat dit laatste voorrecht voorgaat.
1. De inspecteur kan op grond van laakbare handelingen van de douane-expediteur, gepleegd in de uitoefening van zijn bedrijf als douane-expediteur, diens toelating als douane-expediteur intrekken, indien tevoren aan de douane-expediteur wegens vroeger gepleegde laakbare handelingen in de laatstverlopen drie jaren een waarschuwing, houdende de feiten waarop zij is gegrond, is uitgereikt.
2. In afwijking van het eerste lid kan de inspecteur de toelating als douane-expediteur onmiddellijk intrekken indien de douane-expediteur onherroepelijk is veroordeeld wegens een strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een misdrijf.
3. Aan de douane-expediteur wiens toelating is ingetrokken, wordt, behoudens in bijzondere gevallen, een nieuwe toelating niet verleend voordat vijf jaren sedert de intrekking zijn verlopen.
De bevoegdheden van een persoon, anders dan een natuurlijk persoon, kunnen worden uitgeoefend en zijn verplichtingen kunnen worden nagekomen door iedere bestuurder.
1. De bevoegdheden en de verplichtingen van een minderjarige, een onder curatele gestelde, iemand die in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of iemand wiens vermogen onder bewind is gesteld, kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door een wettelijke vertegenwoordiger, curator of bewindvoerder. Op vordering van de inspecteur zijn laatstgenoemden tot nakoming van de verplichtingen gehouden.
2. Om geldige redenen kan de inspecteur de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, uitsluiten in de nakoming van een verplichting van hem die zelf tot die nakoming in staat is.
1. Na iemands overlijden kunnen zijn rechtverkrijgenden onder algemene titel in het uitoefenen van de bevoegdheden en in het nakomen van de verplichtingen, welke de overledene zou hebben gehad, ware hij in leven gebleven, worden vertegenwoordigd door een hunner, de executeur, de door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of de bewindvoerder over de nalatenschap. Op vordering van de inspecteur is ieder der in dit lid genoemde personen tot nakoming van die verplichtingen gehouden.
2. Stukken betreffende de aangelegenheden van de overledene kunnen worden gericht aan een van de in het eerste lid genoemde personen.
Deze paragraaf is niet van toepassing op strafvordering.
1. Een beschikking als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 5, van het Communautair douanewetboek wordt gelijkgesteld met een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De toestemming gegeven door de ambtenaar, bedoeld in artikel 1:28, zesde lid, wordt aangemerkt als een beschikking genomen door de inspecteur.
3. Het doen van aangifte is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
5. In afwijking van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de bekendmaking dan wel kennisgeving van beschikkingen op mondelinge verzoeken mondeling aan de verzoeker geschieden.
6. Artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht is alleen van toepassing op schriftelijk genomen beschikkingen, niet zijnde een bindende inlichting.
7. Afdeling 3.7 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op schriftelijk genomen beschikkingen waarbij verzoeken niet worden ingewilligd of die ongunstige gevolgen hebben voor de personen tot wie zij zijn gericht.
8. Artikel 4:2 is niet van toepassing.
9. Onverminderd artikel 2 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek is artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing indien een verzoek om een bindende tariefinlichting of een bindende oorsprongsinlichting dan wel een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer is ingediend.
10. Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is slechts van toepassing indien de inspecteur in redelijkheid niet kan voldoen aan de hem ingevolge artikel 2 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek opgelegde verplichting.
11. Afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen die niet-schriftelijk worden genomen of die het gevolg zijn van het doen van een aangifte.
12. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
13. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing indien een verzoek om een bindende tariefinlichting of een bindende oorsprongsinlichting is ingediend.
Paragraaf 1.2.3 Kosten ambtelijke werkzaamheden
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen vastgesteld waarin de belanghebbende ter zake van het verrichten van werkzaamheden kosten aan het Rijk is verschuldigd.
2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën wordt het tarief van kosten die verschuldigd zijn krachtens het eerste lid, vastgesteld.
3. Het tarief wordt zodanig vastgesteld dat de verschuldigde kosten de werkelijke kosten zoveel mogelijk benaderen.
4. De inspecteur stelt het bedrag van de door belanghebbende verschuldigde kosten vast.
Paragraaf 1.2.4 Overige bepalingen inzake douanetoezicht en douanecontrole
Deze paragraaf is van toepassing op douanetoezicht of douanecontrole op de voet van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
De inspecteur maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
1. Bij de uitoefening van zijn taak namens de inspecteur draagt de ambtenaar een legitimatiebewijs bij zich, afgegeven door Onze Minister wie het aangaat of een door hem aangewezen ambtenaar.
2. Onverminderd artikel 1, eerste en tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden toont hij zijn legitimatiebewijs desgevraagd onverwijld.
3. Het model van het legitimatiebewijs is het krachtens artikel 5:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vastgestelde model.
1. De inspecteur is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur of dieren elke plaats te betreden.
2. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.
3. Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner mag slechts door ambtenaren die deze bevoegdheid door de inspecteur toegekend hebben gekregen.
4. De inspecteur is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
5. Ten aanzien van woningen op of in vervoermiddelen zijn de artikelen 5, eerste lid, en 7 van de Algemene wet op het binnentreden niet van toepassing.
1. De inspecteur is bevoegd over te gaan tot een onderzoek van goederen en het eventueel nemen van monsters voor analyse of grondige controle ingeval geen aanvaarding van een douaneaangifte heeft plaatsgevonden.
2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 69 van het Communautair douanewetboek en Deel I, Titel VIII, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek van overeenkomstige toepassing.
3. Ten behoeve van het onderzoek is, op vordering van de inspecteur, de persoon die goederen vervoert die zich niet in of op een vervoermiddel bevinden, gehouden terstond stil te staan.
4. Bij regeling van Onze Minister van Justitie wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.
5. De belanghebbende bij de goederen wordt voor de werking van dit artikel aangemerkt als aangever.
1. Het onderzoek van een groep of partij goederen kan geschieden door middel van een gedeeltelijk onderzoek.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gegeven worden omtrent de wijze van het uitvoeren van een gedeeltelijk onderzoek.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen de maatstaven worden vastgesteld aan de hand waarvan de resultaten van het onderzoek van goederen, deel uitmakend van het deelonderzoek, als beslissend wordt aangemerkt voor de gehele groep of partij goederen waartoe de onderzochte goederen behoren.
4. Voor de toepassing van dit artikel is artikel 70, eerste lid, tweede alinea, van het Communautair douanewetboek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de belanghebbende bij de goederen wordt aangemerkt als aangever.
1. De inspecteur is bevoegd aan controle te onderwerpen:
a. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen:
– ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, bedoelde regelingen een beschikking is genomen;
– die erkend zijn als grensinspectiepost als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG L 24, 1998);
– die een goedgekeurde plaats van inspectie zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PbEU L 313);
b. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen alwaar zich goederen bevinden:
– ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, bedoelde regelingen een beschikking is genomen;
– waarvoor een invoer- of uitvoervergunning is afgegeven, dan wel waarvoor een dergelijke vergunning is aangevraagd;
c. spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen;
d. vervoermiddelen en de op of in die vervoermiddelen aanwezige woningen.
2. Onder controle in de zin van het eerste lid wordt mede verstaan doorzoeking.
1. De inspecteur is bevoegd met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:23, 1:24 dan wel 1:26, aanhef en onder d, van de bestuurder dan wel de gezagvoerder van het vervoermiddel te vorderen dat deze zijn vervoermiddel vaart laat minderen, bijdraait, landt, stilhoudt, naar een door hem aangewezen plaats overbrengt, aanlegt en de motor buiten werking stelt.
2. Bij regeling van Onze Minister van Justitie wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.
1. De inspecteur is bevoegd personen die aanwezig zijn in of op de in artikel 1:26 bedoelde locaties of vervoermiddelen of deze juist gaan betreden of hebben verlaten aan lijfsvisitatie te onderwerpen.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn op vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.
3. Op vordering van de inspecteur zijn reizigers, die zich bevinden in een vervoermiddel dat juist het douanegebied van de Gemeenschap is binnengekomen of dat bestemd is om aanstonds te vertrekken om dat douanegebied te verlaten, gehouden hun plaats- of vervoerbewijs te vertonen. Deze verplichting geldt eveneens voor reizigers die een dergelijk vervoermiddel juist hebben verlaten dan wel die op het punt staan daarin aan boord te gaan.
4. Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen van hetzelfde geslacht als dat van de persoon die aan visitatie wordt onderworpen.
5. Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:
a. het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel;
b. het verwijderen van de bovenkleding, teneinde deze aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen;
c. het uitwendig en inwendig schouwen van de holten van het bovenlichaam, zonodig met de daartoe benodigde ontkleding;
d. het geheel ontkleden en het uitwendig schouwen van het lichaam;
e. het onderzoek van het lichaam; onder onderzoek van het lichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam; het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
6. Tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het lichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, wordt pas overgegaan na toestemming van een ambtenaar die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen.
7. Onder lijfsvisitatie wordt mede verstaan het onderzoek met behulp van apparatuur waarmee door kleding van de betrokken persoon kan worden gekeken.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek van het onderlichaam en aan de apparatuur waarmee door kleding van personen kan worden gekeken en het gebruik daarvan.
Onze Minister van Financiën is bevoegd, na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, te bepalen, dat in het belang van controle en onderzoek op openbare land- en waterwegen versperringen worden aangebracht.
1. De inspecteur is bevoegd bij een controle geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
2. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
3. De ambtenaren die namens de inspecteur een taak uitoefenen zijn bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor leven of veiligheid van de ambtenaren zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
4. De inspecteur is bevoegd bij toepassing van het eerste lid de hulp in te roepen van de politie en de Koninklijke marechaussee of andere delen van de krijgsmacht. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1. Het nemen van de nodige maatregelen, bedoeld in de artikelen 53, eerste lid, 57, 75, 78, derde lid, en 89, tweede lid, van het Communautair douanewetboek, wordt aangemerkt als het toepassen van bestuursdwang.
2. Onverminderd het eerste lid is de inspecteur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen of bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
1. Onverminderd artikel 1:5 van deze wet en de communautaire bepalingen ter zake zijn artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 10 en 24 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing op de rechten en verplichtingen alsmede op de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen of de bij of krachtens deze wet overigens van belang zijnde gegevens.
2. Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.
3. De inspecteur stelt de belanghebbende, op wie de verplichting tot het voeren van een administratie als bedoeld in het eerste lid rust, wiens gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert hiervan gelijktijdig in kennis.
1. Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede personen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen kosteloos, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur –, de gegevens en inlichtingen, die hun door de inspecteur worden gevraagd voor de uitvoering van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen dan wel voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. Onze Minister van Financiën kan, op verzoek, ontheffing verlenen van de in het eerste lid omschreven verplichting.
3. De inspecteur verstrekt kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede personen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk voorzover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen dan wel voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
4. De inspecteur verstrekt kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van het Communautair douanewetboek.
Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is, indien dit voor de toepassing van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen of de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen te zijnen aanzien van belang kan zijn, verplicht op vordering van de inspecteur terstond een identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden.
Bij verificatie van een aangifte worden de resultaten van het onderzoek van de goederen geacht overeen te komen met de aangifte indien de bevonden verschillen blijven binnen de spelingen die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën zijn vastgesteld.
1. Aan enige instelling van vervoer toevertrouwde brieven worden zonder goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend indien de rechter-commissaris in de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de brief is aangetroffen, daartoe, op verzoek van de inspecteur, bevel heeft gegeven.
2. Het bevel wordt slechts gegeven indien het vermoeden bestaat dat zich in de brief goederen bevinden.
1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.
HOOFDSTUK 2 BEPALINGEN DIE OP DE IN HET DOUANEGEBIED VAN DE GEMEENSCHAP BINNENGEBRACHTE GOEDEREN VAN TOEPASSING ZIJN TOT DEZE EEN DOUANEBESTEMMING HEBBEN GEKREGEN
AFDELING 2.1 FORMALITEITEN MET BETREKKING TOT GOEDEREN EN GOEDERENVERKEER
Teneinde de goede werking van de douanewetgeving te waarborgen, kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot:
a. de formaliteiten voorafgaand aan en aangaande het binnenbrengen in en het verlaten van het douanegebied van schepen en luchtvaartuigen en de aan boord van deze schepen en luchtvaartuigen aanwezige goederen;
b. douanekantoren;
c. toeristisch en reizigersverkeer, postverkeer en verkeer van te verwaarlozen economisch belang;
d. goederen en vervoermiddelen als bedoeld in artikel 39 van het Communautair douanewetboek;
e. de summiere aangifte, dan wel vervangende kennisgeving;
f. tijdelijke opslag;
g. de douaneaangifte, mede ten dienste van de statistiek van de in-, uit- en wederuitvoer;
h. onderzoek van goederen en monsterneming;
i. identificatiemaatregelen, middelen daaronder begrepen;
j. zekerheid;
k. de voorwaarden die gelden bij de overdracht van rechten en verplichtingen van het subject van een economische douaneregeling dan wel de entreposeur;
l. vereenvoudigde procedures inzake communautair douanevervoer;
m. het in kennis stellen van de inspecteur voorafgaand aan de wederuitvoer dan wel de vernietiging van goederen.
Goederen aangevoerd uit zee of door de lucht worden, behoudens tegenbewijs, geacht uit zee onderscheidenlijk door de lucht het douanegebied van de Gemeenschap te zijn binnengekomen.
AFDELING 2.2 OVERIGE BEPALINGEN
1. De inspecteur kan een beschikking tot het doen vernietigen van de goederen ingevolge artikel 56 van het Communautair douanewetboek alleen geven wanneer:
a. artikel 53, eerste lid, of artikel 57 van het Communautair douanewetboek niet van toepassing is, en
b. de goederen geen toegelaten douanebestemming kunnen krijgen in verband met de toepassing van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van het Communautair douanewetboek.
2. Voordat de inspecteur de beschikking, bedoeld in het eerste lid, geeft stelt hij de houder van de goederen in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
HOOFDSTUK 3 VERBODEN EN BEPERKINGEN
Onverminderd de communautaire bepalingen ter zake kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verboden of beperkingen ten aanzien van goederen worden vastgesteld, die bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.
HOOFDSTUK 4 VRIJE ZONES EN VRIJE ENTREPOTS
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot:
a. de instelling en de werking van vrije zones;
b. de oprichting en de werking van vrije entrepots;
HOOFDSTUK 5 GOEDEREN DIE HET DOUANEGEBIED VAN DE GEMEENSCHAP VERLATEN
1. Goederen aanwezig in of op schepen, op weg naar zee of bestemd om aanstonds naar zee te vertrekken, zomede goederen die op het punt staan om in die schepen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die over zee het douanegebied van de Gemeenschap zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de goederen bestemd zijn voor een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap en het vervoer zal geschieden zonder dat het schip het douanegebied van de Gemeenschap uitgaat.
2. Goederen aanwezig in luchtvaartuigen, bestemd om aanstonds op te stijgen, zomede goederen die op het punt staan om in die luchtvaartuigen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die door de lucht het douanegebied van de Gemeenschap zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de goederen bestemd zijn voor een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap en het vervoer zal geschieden zonder dat het luchtvaartuig het douanegebied van de Gemeenschap uitgaat.
HOOFDSTUK 6 DE BEGUNSTIGDE VERRICHTINGEN
1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld ter uitwerking van Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEG L 105).
2. De bepalingen, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op:
a. nadere voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend;
b. het beperken van de omvang van de vrijstelling;
c. de aanwijzing van personen en openbare diensten die toestemming krijgen om goederen vrij van rechten in te voeren dan wel in ontvangst te nemen;
d. het verlenen van vrijstellingen als bedoeld in artikel 133, eerste lid, van de in het eerste lid genoemde verordening;
e. het verlenen van vrijstellingen aan strijdkrachten die ter uitvoering van internationale overeenkomsten op Nederlands grondgebied zijn gestationeerd en die niet onder Nederlands gezag staan.
Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld ter zake van vrijstelling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer bij het in het vrije verkeer brengen respectievelijk de uitvoer van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen, luchtvaartuigen en internationale treinen.
Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld ter uitwerking van vrijstellingsbepalingen ingesteld bij andere communautaire besluiten dan Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEG L 105).
AFDELING 7.1 ZEKERHEIDSTELLING VOOR HET BEDRAG VAN DE DOUANESCHULD
Met het oog op de in de douanewetgeving voorziene zekerheidstelling voor het bedrag van de douaneschuld kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën bepalingen worden vastgesteld ter zake van:
a. zekerheidstelling door storting van contant geld dan wel hetgeen daarmede gelijk is gesteld;
b. andere wijzen van zekerheidstelling dan door storting van contant geld of door borgstelling.
1. Met het oog op de in de douanewetgeving voorziene zekerheidstelling voor het bedrag van de douaneschuld kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën bepalingen worden vastgesteld ter zake van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan teneinde als borg te worden erkend.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen specifieke verplichtingen worden vastgesteld welke een erkende borg moet naleven.
AFDELING 7.2 ONTSTAAN VAN DE DOUANESCHULD
Onder de naam «rechten bij invoer» en «rechten bij uitvoer» worden belastingen geheven ter zake van de invoer respectievelijk de uitvoer van goederen overeenkomstig hetgeen dienaangaande is bepaald bij of krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties.
Wanneer een douaneaangifte voor het plaatsen van goederen onder de douaneregeling
– in het vrije verkeer brengen of
– tijdelijke invoer
is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven zijn de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren eveneens schuldenaar.
AFDELING 7.3 INVORDERING VAN HET BEDRAG VAN DE DOUANESCHULD EN TOEPASSING HANDELSPOLITIEKE MAATREGELEN
Paragraaf 7.3.1 Boeking en mededeling
1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de boeking van de bedragen aan rechten.
2. De bepalingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:
a. bedragen aan rechten waar beneden niet wordt geboekt;
b. de boeking van bedragen met betrekking tot goederen die ten gunste van een zelfde persoon in een vast te stellen periode werden vrijgegeven waarbij deze boeking aan het einde van deze periode in één keer geschiedt;
c. de verlenging van de termijn voor de boeking.
1. De mededeling van het bedrag aan rechten aan de schuldenaar geschiedt door het toezenden van een op een aanslagbiljet vermelde uitnodiging tot betaling. Het aanslagbiljet wordt voorzien van een dagtekening die geldt als dagtekening van de vaststelling van de uitnodiging tot betaling. De inspecteur stelt het aanslagbiljet ter invordering van het daaruit blijkende bedrag aan rechten aan de ontvanger ter hand.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de inspecteur te nemen beschikking strekkende tot vaststelling van:
a. het bedrag van de terugbetaling dan wel kwijtschelding;
b. het bedrag van de verschuldigde compensatierente dan wel compenserende rente;
c. het bedrag van de verschuldigde kosten;
d. het bedrag van de verschuldigde bestuurlijke boete.
3. Op een aanslagbiljet mogen verschillende mededelingen van bedragen aan rechten en bedragen als bedoeld in het tweede lid worden vermeld.
4. Het model van het aanslagbiljet wordt bij regeling van Onze Minister van Financiën vastgesteld.
1. Wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die, indien deze in Nederland zou zijn verricht, strafrechtelijk vervolgbaar was, kan de toezending van het aanslagbiljet geschieden binnen vijf jaren nadat de douaneschuld is ontstaan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van personen wier handelen of nalaten niet was gericht op ontduiking van de rechten bij invoer.
Indien een douaneschuld ontstaat anders dan op grond van de artikelen 201 of 209 van het Communautair douanewetboek, en één of meer voor de berekening van het bedrag aan rechten noodzakelijke gegevens met betrekking tot de goederen niet zijn komen vast te staan, worden die goederen, met inachtneming van de gegevens die wel zijn komen vast te staan, geacht die hoedanigheid te bezitten, volgens welke:
– het hoogste tarief van rechten bij invoer en
– de meest bezwarende handelspolitieke maatregelen van toepassing zijn.
Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de afronding van bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen en retributies;
b. de berekening van het bedrag aan rechten indien de hoeveelheid van de goederen kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt;
c. de afronding van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen, retributies, renten, interesten en kosten van ambtelijke werkzaamheden.
HOOFDSTUK 8 BEROEP IN EEN EERSTE FASE (BEZWAAR) EN BEROEP IN EEN TWEEDE FASE (BEROEP)
De artikelen 6:2, aanhef en onder b, 8:1, eerste lid, en 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
1. Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de artikelen 26a, 27, 27a en 27b, is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen als bedoeld in het tweede lid.
2. Voor de overeenkomstige toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een beschikking voor bezwaar vatbaar indien het een beschikking betreft:
a. als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 5, van het Communautair douanewetboek of;
b. die is genomen op grond van deze wet.
3. Voor de overeenkomstige toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt een uitnodiging tot betaling aangemerkt als een belastingaanslag of een aanslag.
4. In afwijking van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is slechts de rechtbank te Haarlem bevoegd.
5. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, kan de rechtbank Haarlem bepalen dat de artikelen 13 en 14 van het Communautair douanewetboek en paragraaf 1.2.4 gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijven.
6. Indien een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank betrekking heeft op een beschikking die is gegeven door Onze Minister van Financiën, treedt voor de toepassing van dit hoofdstuk Onze Minister van Financiën in de plaats van de inspecteur.
7. De persoon die niet of niet volledig voldoet aan een verzoek op de voet van artikel 14 van het Communautair douanewetboek om gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt voor de toepassing van de artikelen 25 en 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geacht niet volledig te hebben voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 1:32, tenzij aannemelijk is dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.
8. Voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 27l, tweede lid, en 29a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt het griffierecht hetgeen is vermeld in de onderdelen b en c van die leden.
Tegen een beschikking ter zake van landbouwrestituties staat, in afwijking van hetgeen omtrent bezwaar en beroep in deze wet is bepaald, beroep open op het College van Beroep voor het bedrijfsleven op de voet van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.
HOOFDSTUK 9 BESTUURLIJKE BOETEN
AFDELING 9.1 BEBOETBARE FEITEN
1. Indien voor goederen in tijdelijke opslag waarvoor een summiere aangifte is gedaan de formaliteiten welke nodig zijn om deze goederen een douanebestemming te geven niet worden vervuld binnen de ingevolge artikel 49 van het Communautair douanewetboek geldende termijn, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die de formaliteiten binnen deze termijn dient te vervullen en degene door wiens toedoen de formaliteiten niet binnen deze termijn worden vervuld ieder een boete van ten hoogste € 300 kan opleggen.
2. Indien het niet vervullen van de in het eerste lid bedoelde formaliteiten binnen de ingevolge artikel 49 van het Communautair douanewetboek geldende termijn, een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 300, terwijl het niet vervullen van die formaliteiten binnen die termijn is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.
1. Indien voor goederen welke zijn geplaatst onder de douaneregeling douanevervoer, actieve veredeling (systeem inzake schorsing), behandeling onder douanetoezicht of tijdelijke invoer, de formaliteiten ter beëindiging van die regeling in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig worden vervuld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die die formaliteiten dient te vervullen en degene door wiens toedoen die formaliteiten niet of niet tijdig worden vervuld ieder een boete van ten hoogste € 300 kan opleggen.
2. Indien goederen welke zijn geplaatst onder de douaneregeling douanevervoer in strijd met artikel 355, tweede lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek niet langs een verplicht te volgen route worden vervoerd, dan wel in strijd met artikel 356 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek niet binnen de voorgeschreven termijn bij het douanekantoor van bestemming worden aangebracht, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die de goederen in strijd met artikel 355, tweede lid, voornoemd vervoert, onderscheidenlijk in strijd met artikel 356 voornoemd niet tijdig aanbrengt, en degene door wiens toedoen het desbetreffende verzuim plaatsvindt, ieder een boete van ter hoogste € 300 kan opleggen.
3. Indien het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van de in het eerste lid bedoelde formaliteiten of het in strijd met de douanewetgeving niet vervullen van de in het tweede lid bedoelde verplichtingen een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 300, terwijl het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van die formaliteiten, onderscheidenlijk niet vervullen van die verplichtingen, is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste dan wel tweede lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.
1. Indien in een douane-entrepot, in een vrij entrepot of in een vrije zone welke is aangewezen ingevolge artikel 168bis van het Communautair douanewetboek een vermis wordt bevonden, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de entreposeur, de entrepositaris, onderscheidenlijk de operateur, een boete van ten hoogste € 300 kan opleggen.
2. Indien het in het eerste lid bedoelde vermis een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 300, terwijl dat vermis is te wijten aan opzet of grove schuld van de entreposeur, de entrepositaris, onderscheidenlijk de operateur, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.
1. Het niet voldoen aan een verplichting voortvloeiend uit een vergunning welke is verleend ingevolge de douanewetgeving, vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die deze voorwaarde dient na te leven en degene door wiens toedoen die voorwaarde niet of niet tijdig wordt nageleefd een boete van ten hoogste € 300 kan opleggen.
2. Indien het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van de in het eerste lid bedoelde voorwaarde een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 300, terwijl het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van deze voorwaarde is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.
Het overtreden van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kan bij die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling worden aangemerkt als een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een boete kan opleggen van ten hoogste het in die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling te vermelden bedrag. Dat bedrag beloopt ten hoogste € 300 indien het verzuim betrekking heeft op een algemene maatregel van bestuur, en beloopt ten hoogste € 150 indien het verzuim betrekking heeft op een ministeriële regeling.
De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in deze afdeling vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop het verzuim of het vergrijp waarop de boete betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.
AFDELING 9.2 VOORSCHRIFTEN INZAKE HET OPLEGGEN VAN BESTUURLIJKE BOETEN
1. De inspecteur legt de boete op bij beschikking.
2. Op verzoek van degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is en die de kennisgeving van de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de inspecteur er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving van die beschikking vermelde gronden aan degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is, worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Indien een boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van een uitnodiging tot betaling, wordt het bedrag van de boete afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
Indien de grondslag voor een boete wordt gevormd door het bedrag aan rechten bij invoer, wordt de opgelegde boete naar evenredigheid verlaagd bij vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer, voorzover deze vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding, het bedrag aan rechten bij invoer betreft waarover de boete is berekend.
1. Als degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is, is overleden, wordt aan hem geen boete opgelegd.
2. Indien een boete op het tijdstip van het overlijden van degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is niet onherroepelijk vaststaat, vernietigt de inspecteur de beschikking waarbij de boete is opgelegd op verzoek van een belanghebbende bij beschikking.
3. Indien een boete op het tijdstip van het overlijden van degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is onherroepelijk vaststaat, maar nog niet of niet volledig is betaald, verlaagt de inspecteur op verzoek van een belanghebbende de boete tot het op dat tijdstip betaalde bedrag bij beschikking.
4. Het verzoek, bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid, wordt ingediend binnen vijf jaren nadat degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is, is overleden.
Indien de inspecteur jegens degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is, voor zoveel nodig in afwijking van artikel 14 van het Communautair douanewetboek, degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is niet langer verplicht ter zake van die gedraging enige verklaring af te leggen voorzover het betreft de boeteoplegging.
1. Alvorens een boete wegens een vergrijp op te leggen, stelt de inspecteur degene aan wie het vergrijp te wijten is in kennis van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2. De inspecteur stelt degene aan wie het vergrijp te wijten is in de gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn de in die kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten.
1. De inspecteur kan degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is ten aanzien van wie de redelijke verwachting bestaat dat hem een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, oproepen voor een verhoor. In deze oproep deelt de inspecteur hem mede dat hij zich desgewenst kan doen bijstaan.
2. Voordat het verhoor aanvangt, deelt de inspecteur degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
3. Op verzoek van degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is en die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de inspecteur er zorg voor dat een tolk wordt benoemd die degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is tijdens het verhoor kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat; aan de tolk wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend ingevolge de Wet tarieven in strafzaken.
De inspecteur stelt degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is op diens verzoek in de gelegenheid inzage te nemen in, dan wel kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels te vervaardigen van de gegevensdragers waarop het voornemen tot het opleggen, dan wel het opleggen van een bestuurlijke boete berust.
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt indien ter zake van het feit op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, jegens degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 10:15 van deze wet of artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van anderen dan degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is, aan wie ingevolge de douanewetgeving een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Van de bij beschikking opgelegde boete kan door of vanwege Onze Minister van Financiën gehele of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend.
HOOFDSTUK 10 STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
AFDELING 10.1 STRAFBARE FEITEN
1. Degene die goederen het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek of goederen in andere delen van het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt in strijd met artikel 177 van het Communautair douanewetboek, dan wel binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 40 en 41 van het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur aanbrengt of van de overeenkomstig artikel 40 van het Communautair douanewetboek aangebrachte goederen in strijd met de artikelen 43 en 44 van het Communautair douanewetboek geen summiere aangifte doet, of zonder toestemming van de inspecteur goederen wegvoert in strijd met het bepaalde in artikel 47 van het Communautair douanewetboek, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie, of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat met het oogmerk de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd, te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.
3. Degene die uit zee of door de lucht goederen aanvoert ten aanzien waarvan het in artikel 2:2 genoemde tegenbewijs niet wordt geleverd, wordt geacht die goederen uit zee, onderscheidenlijk door de lucht, binnen het douanegebied van de Gemeenschap te hebben gebracht.
Degene die goederen in strijd met de douanewetgeving niet aanbrengt bij een douanekantoor van uitgang, of goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap voert in strijd met artikel 183 van het Communautair douanewetboek, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
1. Degene die goederen waarvoor een in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan, lost, laadt, vervoert, in enig gebouw, erf of besloten terrein inslaat, voorhanden heeft of daaruit uitslaat, koopt, verkoopt, te koop aanbiedt of aflevert, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat terwijl hij weet of vermoedt dat de rechten bij invoer ter zake van de in dat lid bedoelde goederen niet zijn voldaan, noch de heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.
1. Degene die in strijd met de douanewetgeving goederen waarvoor vrijstelling van rechten bij invoer wordt genoten, gebruikt of doet gebruiken op een wijze of voor doeleinden waarvoor de vrijstelling niet geldt, of aan goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van hun bijzondere bestemming, een bestemming heeft gegeven die afwijkt van die met het oog waarop het verlaagde recht bij invoer of het nulrecht is toegepast, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de ter zake van die goederen te weinig geheven rechten bij invoer.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten bij invoer.
1. Degene die:
a. een ingevolge de douanewetgeving vereiste aangifte onjuist of onvolledig doet;
b. ingevolge de douanewetgeving verplicht is tot:
1°. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
2°. het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, of de inhoud daarvan, en een zodanige verplichting niet nakomt;
3°. het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, of de inhoud daarvan, en valse of vervalste gegevensdragers vertoont, overgeeft of voor raadpleging beschikbaar stelt, dan wel de inhoud daarvan in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;
4°. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de douanewetgeving gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;
5°. het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze niet bewaart, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 4° of 5°, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.
3. Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in het eerste lid, onderdeel a of b, onder 3°, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.
4. Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het tweede of het derde lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.
5. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de invordering van de rechten bij invoer.
Degene die niet voldoet aan een hem bij of krachtens, artikel 1:11, 1:23, 1:24, derde lid, 1:27, eerste lid,1:28, tweede lid, of 1:32, tweede lid, van deze wet, dan wel artikel 14 of 69, tweede lid, van het Communautair douanewetboek opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
Degene die niet voldoet aan de hem bij artikel 1:34 opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
1. Degene die een tot stand gebrachte identificatiemaatregel met betrekking tot een vervoermiddel, bergingsmiddel, verpakkingsmiddel, goederen, werktuig, leiding, gebouw of terrein, of deel daarvan, in strijd met de douanewetgeving schendt, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die een van de in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Degene die, nadat hij door de inspecteur in kennis is gesteld van diens voornemen om een identificatiemaatregel als bedoeld in het eerste lid tot stand te brengen, er geen zorg voor draagt dat de inspecteur deze maatregel op een deugdelijke wijze tot stand kan brengen, alsmede degene die, behoudens indien zich al dan niet in het kader van een douaneregeling gevallen voordoen als bedoeld in artikel 72, tweede lid, van het Communautair douanewetboek, er geen zorg voor draagt dat de door de inspecteur tot stand gebrachte identificatiemaatregel in stand blijft, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
4. Degene die anders dan als inspecteur bevoegd is om een identificatiemaatregel tot stand te brengen en er geen zorg voor draagt dat de maatregel op een deugdelijke wijze tot stand wordt gebracht, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
5. Ten aanzien van de in het derde en in het vierde lid omschreven feiten kan voor de betrokkene niet het bestaan van overmacht worden aangenomen, indien hij niet onverwijld nadat hem bekend is geworden dat een identificatiemaatregel niet op deugdelijke wijze is tot stand gebracht of een identificatiemaatregel niet in stand is gebleven, daarvan aan de inspecteur mededeling doet.
1. Degene die van goederen waaraan herkenningsmiddelen of denatureringsmiddelen zijn toegevoegd, die herkenningsmiddelen of denatureringsmiddelen daarvan geheel of ten dele afscheidt, de werking ervan geheel of ten dele opheft of verandert, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten bij invoer.
Overtreding van krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen wordt, voorzover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de derde categorie.
Overtreding van krachtens deze wet bij regeling van Onze Minister wie het aangaat vastgestelde bepalingen, voorzover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de tweede categorie.
Het recht tot strafvervolging op de voet van deze afdeling met betrekking tot een verzuim of een vergrijp als bedoeld in hoofdstuk 8 van deze wet, vervalt ten aanzien van degene aan wie de inspecteur ter zake van dat verzuim of dat vergrijp reeds een bestuurlijke boete heeft opgelegd.
AFDELING 10.2 ALGEMENE BEPALINGEN VAN STRAFRECHT
De bij deze wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij deze wet strafbaar gestelde feiten, alsmede de in de op deze wet berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten, zijn overtredingen.
Ter zake van de bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing.
1. Ten aanzien van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten gelden in plaats van de artikelen 74 en 74a van het Wetboek van Strafrecht de volgende bepalingen.
2. Ten aanzien van feiten, met betrekking tot welke het proces-verbaal niet overeenkomstig artikel 11:3, tweede lid, in handen van de officier van justitie is gesteld, vervalt het recht tot strafvordering door vrijwillige voldoening aan de voorwaarden welke de inspecteur ter voorkoming van de strafvervolging mocht hebben gesteld.
3. Als voorwaarden kunnen worden gesteld:
a. betaling aan de Staat van een geldsom, te bepalen op ten minste € 2 en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd;
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
c. uitlevering, of voldoening aan de Staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
d. voldoening aan de Staat van een geldbedrag gelijk aan of lager dan het geschatte voordeel – met inbegrip van besparing van kosten – door de verdachte verkregen door middel van of uit het strafbare feit;
e. het alsnog voldoen aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting.
4. De inspecteur bepaalt telkens de termijn binnen welke aan de gestelde voorwaarden moet zijn voldaan en zo nodig tevens de plaats waar zulks moet geschieden. De gestelde termijn kan vóór de afloop daarvan éénmaal worden verlengd.
5. Artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
1. Medeplichtigheid aan de in de artikelen 10:1, eerste lid, 10:2, 10:3, eerste lid, en 10:5, eerste lid, onderdeel a, vermelde overtredingen is strafbaar. Te dien aanzien vinden de artikelen 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstige toepassing.
2. Poging tot de in artikel 10:3, eerste lid, vermelde overtreding is strafbaar. Te dien aanzien vindt artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstige toepassing.
De Nederlandse strafwet is ook van toepassing op ieder die zich buiten het gebied waarop deze wet ingevolge artikel 1:2 van toepassing is, schuldig maakt aan:
a. enig in deze wet omschreven misdrijf;
b. de in artikel 10:5, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, omschreven overtreding.
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 10:1, 10:2, 10:3, 10:4 en 10:5, eerste lid, onderdeel a, omschreven strafbare feiten kunnen de in artikel 33a, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwerpen ook worden verbeurdverklaard, indien zij niet aan de in dat artikel bedoelde persoon toebehoren.
HOOFDSTUK 11 ALGEMENE BEPALINGEN VAN STRAFVORDERING
1. De rechtbanken vonnissen in eerste aanleg over bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten.
2. De vonnissen zijn aan hoger beroep onderworpen, voorzover zij zijn gewezen:
a. ter zake van misdrijven;
b. ter zake van overtredingen ten aanzien van degene die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen, de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.
3. Tegen andere vonnissen kan de verdachte hoger beroep instellen, indien hechtenis als hoofdstraf is opgelegd, een geldboete van € 113 of meer is opgelegd dan wel een verbeurdverklaring is uitgesproken; het openbaar ministerie kan hoger beroep instellen, indien het gelijke straffen heeft gevorderd.
Ten aanzien van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten worden personen, niet zijnde natuurlijke personen, voor de toepassing van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering geacht te wonen, waar zij gevestigd zijn.
1. Met het opsporen van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, belast de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, dan wel de ambtenaren die bij regeling van Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat zijn aangewezen.
2. In afwijking van de artikelen 155, 156 en 157 van het Wetboek van Strafvordering worden alle processen-verbaal betreffende bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten ingezonden bij de inspecteur. De inspecteur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden, met de in beslag genomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de bevoegde officier van justitie. De overige processen-verbaal doet de inspecteur, met de in beslag genomen voorwerpen, toekomen aan de officier van justitie, indien hij een vervolging wenselijk acht.
3. De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening weer in handen van de inspecteur te stellen, welke daarmede alsdan kan handelen overeenkomstig artikel 10:15.
4. Het bepaalde in artikel 148, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vindt geen toepassing in zaken, waarin de inspecteur het proces-verbaal niet aan de officier van justitie heeft doen toekomen.
De ambtenaren belast met het opsporen van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten, zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van de ingevolge het Wetboek van Strafvordering voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
1. In zaken waarin de inspecteur het proces-verbaal niet ingevolge het bepaalde in artikel 11:3, tweede lid, aan de officier van justitie heeft doen toekomen, geldt ten aanzien van de inspecteur hetgeen in artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van het openbaar ministerie is bepaald.
2. In de zaken, bedoeld in het eerste lid, wordt bij de toepassing van de artikelen 552a en 552ab van het Wetboek van Strafvordering, alvorens het gerecht ingevolge artikel 552a, vijfde lid, onderscheidenlijk artikel 552ab, vierde lid, van dat artikel een beschikking neemt, ook de inspecteur in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en is, in afwijking van het bepaalde in artikel 552d van dat wetboek, niet het openbaar ministerie doch de inspecteur bevoegd tot het instellen van beroep in cassatie. De griffier van het gerecht hetwelk in die zaken ingevolge artikel 552a, vijfde lid, of artikel 552ab, vierde lid, van dat wetboek een beschikking neemt, deelt deze onverwijld mee aan de inspecteur.
Bij het opsporen van een bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 11:3, eerste lid, bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te doen vergezellen.
Ten dienste van de vervolging en berechting van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten kan Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, aanwijzen, die het contact onderhouden met het openbaar ministerie.
De griffiers verstrekken aan de inspecteur desgevraagd kosteloos afschrift of uittreksel van arresten of vonnissen, met toepassing van deze wet gewezen.
Met betrekking tot gerechtelijke mededelingen inzake bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten hebben de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, de bevoegdheden bij het Wetboek van Strafvordering aan ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, toegekend.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen inzake bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten hebben de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, de bevoegdheid van deurwaarders.
1. De ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, zijn tevens belast met de opsporing van:
a. de misdrijven omschreven in de artikelen 179 tot en met 182 van het Wetboek van Strafrecht, welke jegens hen zijn begaan;
b. het misdrijf omschreven in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, indien het bevel of de vordering is gedaan krachtens of de handeling is ondernomen ter uitvoering van de douanewetgeving.
2. De artikelen 152, 153, 157 en 159 van het Wetboek van Strafvordering zijn te dezen op de ambtenaren van overeenkomstige toepassing.
1. Met betrekking tot bij deze wet strafbaar gestelde feiten en met uitbreiding van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering is de inspecteur bevoegd een van misdrijf verdachte persoon die is aangehouden in of op een locatie of vervoermiddel, een en ander als bedoeld in de artikelen 1:26 en 1:27, of bij het juist hebben verlaten van een locatie of vervoermiddel als in die artikelen bedoeld, na aanhouding naar een plaats voor verhoor te geleiden dan wel diens aanhouding of voorgeleiding te bevelen.
2. Indien de inspecteur die de verdachte heeft aangehouden of voor wie de verdachte wordt geleid de inverzekeringstelling of de bewaring van de verdachte nodig oordeelt, doet hij de verdachte voorgeleiden voor de officier van justitie of voor een hulpofficier van justitie.
3. Indien de verdachte niet voor de officier of voor een hulpofficier van justitie wordt voorgeleid, wordt de verdachte, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
4. De verdachte mag niet langer dan zes uren voor verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur ’s ochtends niet wordt meegerekend.
1. Goederen die in beslag zijn genomen ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in deze wet of de daarop berustende bepalingen kunnen, voorzover de eisen van het onderzoek of het algemeen belang bij hun vernietiging of onbruikbaarmaking zich niet daartegen verzetten, zo nodig na monsterneming, overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels, tegen zekerheidstelling worden vrijgegeven.
2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van goederen, in beslag genomen in zaken waarin de inspecteur het proces-verbaal ingevolge het bepaalde in artikel 10:3, tweede lid, aan de officier van justitie heeft doen toekomen.
3. De overeenkomstig het eerste lid gestelde zekerheid treedt voor de toepassing van bepalingen betreffende verbeurdverklaring en inbeslagneming, alsmede voor de uitoefening van het recht van verhaal, in de plaats van de in beslag genomen goederen.
1. Van goederen die ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in deze wet of de daarop berustende bepalingen, in beslag zijn genomen van onbekende personen, wordt volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels in het openbaar mededeling gedaan.
2. Indien niet binnen een jaar na dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling op voldoende wijze blijkt wie de ten aanzien van de in beslag genomen goederen bevonden overtreding van de douanewetgeving heeft begaan en evenmin de belanghebbende bij de goederen aannemelijk maakt dat zij ten onrechte in beslag zijn genomen, vervallen de goederen aan de Staat.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.
Bij het uitoefenen van het recht op beroep moet in bezwaar-, verzoek-, beroep-, verweer- en verzetschriften hij die niet binnen het Rijk een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, domicilie kiezen binnen het Rijk.
Het ingevolge het Communautair douanewetboek, de toepassingsverordening Communautair douanewetboek of de wet bekendmaken, toezenden daaronder begrepen, van een stuk aan een persoon, die niet binnen Nederland een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan ook geschieden aan de binnen Nederland gelegen vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, dan wel aan de woning of het kantoor van de binnen Nederland wonende of gevestigde vertegenwoordiger.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Voor de bekendmaking van deze wet stelt Onze Minister van Financiën de nummering van de artikelen, paragrafen, hoofdstukken en afdelingen van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, hoofdstukken en afdelingen daarmee in overeenstemming.
Deze wet wordt aangehaald als: Algemene douanewet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet
Voorschriften gebaseerd op de artikelen 26, 36, 37, 60, 71, 80, 87, 88, 89, 93, 94, 95, 132, 133, 134, 135, 152, 175, 301 of 308 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voorzover het voorschriften aangaande onderwerpen betreft die vallen onder de reikwijdte van de hierna genoemde wetten.
– Algemene douanewet
– Bestrijdingsmiddelenwet 1962
– Binnenschepenwet
– Brandweerwet 1985
– Destructiewet
– Diergeneesmiddelenwet
– Elektriciteitswet 1998
– Flora- en faunawet
– Gaswet
– Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
– Havenbeveiligingswet
– Havennoodwet
– Kaderwet diervoeders
– Kernenergiewet
– Landbouwkwaliteitswet
– Landbouwwet
– Luchtvaartwet
– Meetbrievenwet 1981
– Mijnbouwwet
– Noodwet voedselvoorziening
– Opiumwet
– Plantenziektenwet
– Prijzennoodwet
– Sanctiewet 1977
– Scheepvaartverkeerswet
– Schepenwet
– Statistiekwet 1950
– Telecommunicatiewet
– Uitvoeringswet verdrag biologische wapens
– Uitvoeringswet verdrag chemische wapens
– Vaarplichtwet
– Visserijwet 1963
– Waarborgwet 1986
– Warenwet
– Wegenverkeerswet 1994
– Wet aansprakelijkheid olietankschepen
– Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen
– Wet beschikbaarheid goederen
– Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot
– Wet explosieven voor civiel gebruik
– Wet financiële betrekkingen buitenland 1994
– Wet geluidhinder
– Wet goederenvervoer over de weg
– Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst
– Wet grensoverschrijdend vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen
– Wet havenstaatcontrole
– Wet invoering verbod tot het vervaardigen, voorradig hebben en verspreiden van drukwerken of andere voorwerpen die, in verband met de invoering van de euro, ten onrechte de indruk zouden kunnen wekken dat zij wettig betaalmiddel zijn
– Wet inzake de luchtverontreining
– Wet luchtvaart
– Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding
– Wet milieubeheer
– Wet milieugevaarlijke stoffen
– Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting
– Wet op de Geneesmiddelenvoorziening
– Wet op de kansspelen
– Wet op de lijkbezorging
– Wet op de naburige rechten
– Wet op de strandvonderij
– Wet tot behoud van cultuurbezit
– Wet tot wering van besmettelijke ziekten bij knaagdieren
– Wet uitvoering internationaal energieprogramma
– Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart
– Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal
– Wet verontreiniging oppervlaktewateren
– Wet verontreiniging zeewater
– Wet vervoer binnenvaart
– Wet vervoer gevaarlijke stoffen
– Wet vervoer over zee
– Wet voorkoming misbruik chemicaliën
– Wet voorkoming verontreiniging door schepen
– Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001
– Wet wapens en munitie
– Zaaizaad- en plantgoedwet 2005
– Zeebrievenwet
– Zeevaartbemanningswet
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30580-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.