nr. 51
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2009
Bij brief van 30 juni 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 30 573
en 19 637, nr. 45) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering
van de motie van het lid Van de Camp (Kamerstukken II 2008/09, 30 573,
nr. 27). Deze motie strekt tot het in het ouderenbeleid handhaven van
de garantstelling door de kinderen voor de volledige periode van het verblijf
van de ouder. In het algemeen overleg met uw Kamer op 2 juli 2009 heb
ik toegezegd dat ik die motie zal betrekken bij de bredere visie op gezinsmigratie.
Met deze brief kom ik die toezegging na, waarbij ik ervoor heb gekozen het
ouderenbeleid in relatie tot het gezinsmigratiebeleid te behandelen, maar
in een aparte brief. Daarnaast heb ik tijdens het algemeen overleg met uw
Kamer over het vreemdelingen- en asielbeleid op 14 oktober 2009 toegezegd
dat ik hierbij het beroep op de openbare kas door toegelaten ouderen zal betrekken.
Het ouderenbeleid betreft de toelating als familie- of gezinslid van de
vreemdeling die vijfenzestig jaar of ouder is, in het land van herkomst alleenstaand
is en in Nederland wil verblijven bij een van zijn kinderen. In mijn brief
van 30 juni 2009 is geconstateerd dat de ouder na drie jaar verblijf
in aanmerking komt voor een vergunning voor voortgezet verblijf en na vijf
jaar voor een vergunning voor onbepaalde tijd of het Nederlanderschap. Wanneer
binnen deze periode van respectievelijk drie en vijf jaar de oudere een beroep
doet op de openbare kas, wordt de verleende verblijfsvergunning ingetrokken
dan wel niet verlengd.
Voor de volledigheid merk ik op dat zowel in 2007 als in 2008 ongeveer
80 aanvragen in het kader van het ouderenbeleid zijn ingewilligd. Om aan de
zorg van uw Kamer met betrekking tot de extra druk op de Nederlandse samenleving
tegemoet te komen, zal ik in de komende periode onderzoeken hoe vaak deze
categorie vreemdelingen een beroep op de openbare kas doet. Daarnaast verwacht
ik niet gelet op de criteria voor toelating, dat het nieuwe migratiebeleid
tot structureel meer aanvragen leidt. Na inwerkingtreding van dit beleid zal
ik deze aantallen echter nauwgezet volgen en betrekken in de evaluatie daarvan.
Binnen dit juridisch kader heb ik onderzocht op welke wijze uitvoering
kan worden gegeven aan mijn toezegging, waarbij het ouderenbeleid bovendien
beter zou aansluiten bij de algemene voorwaarden die voor familie- en gezinsmigratie
gelden. Ik wil dat doen door het stellen van een samenwoningsvereiste van
de ouder bij het kind, zo lang de ouder een afhankelijke verblijfsvergunning
heeft. Hiermee wordt voorkomen dat de ouder een beroep op de woningmarkt doet.
Bovendien past het samenwoningsvereiste goed binnen de systematiek van het
modern migratiebeleid, waarbij een grotere verantwoordelijkheid voor het verblijf
van de vreemdeling bij de referent wordt neergelegd. In het algemeen geldt
dit samenwoningsvereiste voor migranten die verblijf in Nederland wensen op
grond van een verblijfsdoel binnen de categorie «familie en gezin».
Tot nu toe gold het samenwoningsvereiste binnen het ouderenbeleid niet. Invoering
van het samenwoningsvereiste in het ouderenbeleid brengt met zich mee dat,
wanneer een zorgbehoefte ontstaat, de nadruk op mantelzorg komt te liggen.
Onder het modern migratiebeleid zal, zoals in de Blauwdruk modern migratiebeleid
is opgenomen, van de referent niet langer een garantstelling worden gevraagd.
In plaats daarvan komen als handhavingsinstrumenten de bestuurlijke boete
en het kostenverhaal bij uitzetting. Onder het modern migratiebeleid krijgt
de referent wettelijke informatie- en zorgplichten. Indien de referent niet
aan deze verplichtingen voldoet, kan hem een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Indien het verblijf van de vreemdeling is geëindigd en deze niet zelfstandig
terugkeert, kunnen de kosten voor terugkeer op de referent worden verhaald.
Een en ander wordt nader toegelicht in het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet
2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie
van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de
vreemdelingenrechtelijke procedure (Wet modern migratiebeleid), dat bij koninklijke
boodschap van 9 september 2009 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken
II 2008/09, 32 052, nrs. 1–3).
Voorts is de ouder ook onder het huidige beleid verplicht een zorgverzekering
af te sluiten. Daarnaast heeft de ouder in Nederland geen AOW-rechten opgebouwd.
Tot slot geldt dat de afhankelijke verblijfsvergunning van een ouder kan worden
ingetrokken indien het kind een beroep op de openbare kas doet. Dit alles
zal onder het modern migratiebeleid niet veranderen.
Hiermee meen ik mijn toezegging aan uw Kamer gestand te hebben gedaan.
De staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak