Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30413 nr. 97 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30413 nr. 97 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2007
Tijdens de behandeling van de Pensioenwet heeft uw Kamer een motie aangenomen met betrekking tot de bestuursstructuur van pensioenfondsen (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 68). Daarnaast heeft uw Kamer bij de behandeling van de Pensioenwet een motie ingediend inzake de verruiming van de mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen in de tweede pijler op te bouwen (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 78).
Bij brief d.d. 30 maart jl. (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 96) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot deze moties. Tegelijkertijd heb ik met deze brief de adviezen van de heren Drijber en Boot inzake de modernisering van het uitvoeringsmodel aan u doen toekomen.
De discussie over de modernisering van het uitvoeringsmodel is enerzijds ingegeven door de vraag of – mede in het licht van de ontwikkelingen op de Europese markt voor pensioenvoorzieningen – het Nederlandse stelsel van tweede pijler pensioenen toekomstbestendig is. Die vraag gold in het bijzonder de mogelijkheid van verplichtstelling. Anderzijds is de discussie ingegeven door de uitdaging om vanuit Nederland de kansen die de ontwikkelingen op de Europese markt bieden, te benutten. Bij eventuele aanpassingen van het uitvoeringsmodel is het uitgangspunt voor het kabinet dat de verplichtstelling, waarmee collectiviteit en solidariteit worden geschraagd, behouden kan blijven.
Conform mijn toezegging in de brief van 30 maart jl. wil ik u informeren over de verdere aanpak die mij, mede naar aanleiding van de eerder genoemde adviezen, voor ogen staat ten aanzien van de modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Daarbij zal ook in worden gegaan op de positie van de consument van producten die rondom de tweede pijler kunnen worden georganiseerd. Onder andere in de adviezen wordt aandacht gevraagd voor deze invalshoek.
In de eerste plaats zal in het nieuwe uitvoeringsmodel geen sprake zijn van een verplichte uitbesteding van vermogensbeheer en administratie. In een eerder stadium is een dergelijke verplichte uitbesteding overwogen om het mogelijk te maken de domeinafbakening af te schaffen. Daarvan wordt nu afgezien omdat uit de adviezen is gebleken dat een verplichte uitbesteding geen instrument is dat naar zijn aard bij kan dragen aan de houdbaarheid van de verplichtstelling. Bovendien zal van verplichte uitbesteding naar verwachting geen noemenswaardig effect uitgaan op de marktwerking op de onderhavige terreinen, hetgeen wel werd beoogd.
Zoals ik in de brief van 30 maart jl. heb gememoreerd, ontstaat er vanuit de adviezen over de modernisering van het uitvoeringsmodel geen noodzaak om de huidige praktijk van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds te wijzigen. Essentieel voor de houdbaarheid van de verplichtstelling zijn vooral de solidariteitskenmerken van de regeling. Die solidariteit kan worden gewaarborgd via de verplichte deelname in een bedrijfstak-pensioenfonds, doordat aan een fonds de eis van een doorsneepremie en de eis van één financieel geheel zijn op te leggen. Het is dan ook niet mijn bedoeling om de huidige praktijk van de verplichte deelneming in een pensioenfonds – zoals deze is geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) – thans te wijzigen.
Ook de domeinafbakening blijkt toekomstbestendig te zijn. De domeinafbakening zal daarom worden behouden. Zoals ik u heb toegezegd, onderzoek ik de nadere mogelijkheden voor een verruiming van de mogelijkheid voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen in de tweede pijler. Hierover zal ik u medio juni nader informeren.
Zoals ik in de brief van 30 maart jl. heb aangegeven, is het in het licht van de ontwikkelingen in het buitenland zinvol om de uitgangspositie van Nederland op de Europese markt voor pensioenen te verstevigen. Nu ook de adviezen van de heren Drijber en Boot de gedachte ondersteunen dat deze positie kan worden verbeterd door de introductie van een algemene pensioeninstelling (API) zoals omschreven in de achtergrondnotitie behorende bij de brief van 19 december 2006 (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 93), zal het kabinet de introductie van dit instituut ter hand nemen.
De introductie van de API vereist de nodige wet- en regelgeving, onder andere met betrekking tot het toezicht dat op deze instelling van toepassing zal moeten zijn. Als de API eenmaal van de grond is gekomen, zal opnieuw bezien worden of er aanleiding is de vormgeving van de verplichtstelling te heroverwegen.
Verder zijn de markt en overheidsbepalingen uit de Wet Bpf 2000 relevant. Uit het mededingingsrechtelijke advies van de heer Drijber valt af te leiden dat deze artikelen niet noodzakelijk zijn voor een – ook op termijn – houdbare verplichtstelling. Wel constateert de heer Boot dat deze artikelen een marktordenende rol vervullen. Vanuit het belang van het individu om goed geïnformeerd te kunnen worden over aanvullende verzekeringsproducten, lijkt een aanpassing van artikel 5 mij evenwel wenselijk en ook mogelijk, zoals ik hieronder nader zal toelichten.
Bij het kunnen aanbieden van op het individu toegesneden informatie en producten spelen de pensioengegevens van deelnemers van een verplichtgesteld fonds een sleutelrol. Op grond van de Pensioenwet heeft het pensioenfonds overigens de plicht om gehoor te geven aan een verzoek van de deelnemer om gegevens over zijn pensioensituatie te verstrekken.
Als derden in aansluiting op het tweede pijlerpensioen producten ontwikkelen dan zullen zij, voor een op het individu toegesneden informatie- of productaanbod, ook over deze gegevens willen beschikken. Daarbij zal gewaarborgd moeten zijn dat sprake is van een gelijk speelveld voor alle aanbieders van producten die rondom de tweede pijler kunnen worden aangeboden. Praktisch gezien betekent dit dat alle aanbieders in gelijke mate toegang tot de betreffende (pensioen)gegevens zouden moeten hebben. Bij de verdere uitwerking zal na worden gegaan of een verdere detaillering binnen de kaders van de huidige markt en overheidsbepalingen in de Wet Bpf 2000 hier een bijdrage aan kan leveren. Mogelijk kan ook het pensioenregister dat thans door partijen wordt ontwikkeld, hierbij een nuttige rol vervullen. Wellicht ten overvloede zij daarbij opgemerkt dat dergelijke gegevens pas door het pensioenfonds aan derden kunnen worden verstrekt als de deelnemer het fonds daartoe heeft gemachtigd.
In het kader van een goede informatievoorziening zou het aanbieders ook vrij moeten staan om in hun informatie aan te geven dat hun product aansluit op de pensioenregeling van een specifiek (verplichtgesteld) bedrijfstakpensioenfonds. Dit is nu op grond van artikel 5 van de Wet Bpf 2000 niet toegestaan, zodat op dit punt het betreffende artikel zal moeten worden aangepast.
Het vorenstaande laat echter onverlet dat (het aangepaste artikel 5 en) de artikelen 6 en 7 uit de Wet Bpf 2000 voor het verplichtgestelde pensioenfonds zélf en derden waaraan in verband met de uitvoering van een verplichtgestelde pensioenregeling deelnemersgegevens zijn verstrekt, van toepassing blijven. Pensioenfondsen en dergelijke derden blijven dus ook gehouden aan het verbod om (behoudens het geven van algemene informatie) deelnemers op basis van de voor de uitvoering van de verplichtgestelde pensioenregeling verkregen deelnemersgegevens te informeren over andere producten dan over de regeling(en) die het pensioenfonds zelf uitvoert. Het bedoelde verbod is vastgelegd in artikel 7 van de Wet Bpf 2000.
De integrale informatievoorziening waarvan hierboven sprake is, zal dus gerealiseerd moeten worden via anderen dan het verplichtgestelde pensioenfonds, waarvoor zij – mits de deelnemer daarmee instemt – gebruik kunnen maken van de gegevens van die deelnemer.
De aanpassingen van de wet- en regelgeving die het bovenstaande met zich meebrengt zal ik voortvarend ter hand nemen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30413-97.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.