nr. 75
AMENDEMENT VAN DE LEDEN BIBI DE VRIES EN VENDRIK
Ontvangen 21 september 2006
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel 49 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar
voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging
van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet
als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Toelichting
De indieners zijn van mening, dat zelfstandigen een beter perspectief
geboden moet worden om pensioen op te bouwen binnen de tweede pijler. Dit
amendement draagt bij aan het verruimen van de mogelijkheden daartoe.
Met de voorgestelde aanpassing van het tweede lid wordt beoogd te bewerkstelligen
dat de termijn gedurende welke een werknemer, na beëindiging van het
dienstverband op basis waarvan hij deelneemt in de pensioenregeling, alsnog
kan blijven opbouwen in de pensioenregeling van zijn oude werkgever, wordt
verlengd van drie naar tien jaar voor zover hij gedurende die periode een
ondernemer (waaronder mede wordt verstaan de uitoefenaar van een zelfstandig
beroep) is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 en in die hoedanigheid
winst uit onderneming geniet. Ook een op grond van deze bepaling voortgezet
pensioen is pensioen in de zin van dit wetsvoorstel.
Op basis van artikel 6 van de Regeling taakafbakening pensioenfondsen
geldt thans een maximale termijn van drie jaar voor vrijwillige voortzetting
van de pensioenregeling, dan wel de periode van arbeidsongeschiktheid of de
periode waarin na ontslag een uitkering wordt ontvangen op grond van een tussen één
of meer werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling.
De Regeling taakafbakening vervalt met de inwerkingtreding van de Pensioenwet.
De inhoud van deze regeling is in het wetsvoorstel Pensioenwet geïncorporeerd.
Artikel 6 van de Regeling taakafbakening is in dit wetsvoorstel vervangen
door artikel 49 van de Pensioenwet. Met de hier voorgestelde wijzigingen wordt
de in dat artikel (afgezien van een eventuele verlenging bij arbeidsongeschiktheid
of bij het ontvangen van een uitkering na ontslag) maximaal toegestane
termijn voor vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling voor pensioenfondsen
en verzekeraars verlengd van drie naar tien jaar.
Aanname van dit amendement impliceert dat het Uitvoeringsbesluit loonbelasting
1965 dienovereenkomstig wordt aangepast.
Bibi de Vries
Vendrik