30 413
Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet)

nr. 75
AMENDEMENT VAN DE LEDEN BIBI DE VRIES EN VENDRIK

Ontvangen 21 september 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel 49 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Toelichting

De indieners zijn van mening, dat zelfstandigen een beter perspectief geboden moet worden om pensioen op te bouwen binnen de tweede pijler. Dit amendement draagt bij aan het verruimen van de mogelijkheden daartoe.

Met de voorgestelde aanpassing van het tweede lid wordt beoogd te bewerkstelligen dat de termijn gedurende welke een werknemer, na beëindiging van het dienstverband op basis waarvan hij deelneemt in de pensioenregeling, alsnog kan blijven opbouwen in de pensioenregeling van zijn oude werkgever, wordt verlengd van drie naar tien jaar voor zover hij gedurende die periode een ondernemer (waaronder mede wordt verstaan de uitoefenaar van een zelfstandig beroep) is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 en in die hoedanigheid winst uit onderneming geniet. Ook een op grond van deze bepaling voortgezet pensioen is pensioen in de zin van dit wetsvoorstel.

Op basis van artikel 6 van de Regeling taakafbakening pensioenfondsen geldt thans een maximale termijn van drie jaar voor vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling, dan wel de periode van arbeidsongeschiktheid of de periode waarin na ontslag een uitkering wordt ontvangen op grond van een tussen één of meer werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling. De Regeling taakafbakening vervalt met de inwerkingtreding van de Pensioenwet. De inhoud van deze regeling is in het wetsvoorstel Pensioenwet geïncorporeerd. Artikel 6 van de Regeling taakafbakening is in dit wetsvoorstel vervangen door artikel 49 van de Pensioenwet. Met de hier voorgestelde wijzigingen wordt de in dat artikel (afgezien van een eventuele verlenging bij arbeidsongeschiktheid of bij het ontvangen van een uitkering na ontslag) maximaal toegestane termijn voor vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling voor pensioenfondsen en verzekeraars verlengd van drie naar tien jaar.

Aanname van dit amendement impliceert dat het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 dienovereenkomstig wordt aangepast.

Bibi de Vries

Vendrik

Naar boven