De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het beleid erop gericht moet zijn zwemveiligheid te bevorderen en
het aantal verdrinkingen te laten dalen;
constaterende dat de Reddingsbrigade Nederland hier een belangrijke rol in speelt,
maar sterk afhankelijk is van contributiegelden van vrijwilligers en de financiering
vanuit gemeenten en projecten;
constaterende dat bovengenoemde inkomsten onvoldoende toereikend zijn om de basisinfrastructuur
voor zwemveiligheid overeind te houden en te kunnen investeren in voorlichting over
zwemveiligheid, in innovaties en in verdere professionalisering van het toezicht langs
de Nederlandse stranden;
overwegende dat een daling van leden en daarmee contributie van directe invloed is
op de zwemveiligheid in onze kustgebieden en binnenwateren;
van mening dat het eigenlijk raar is dat vrijwilligers van de reddingsbrigades moeten
betalen om levensreddend werk te mogen doen;
spreekt uit dat de vrijwilligers van de reddingsbrigades waardering verdienen voor
hun inzet voor zwemveiligheid in Nederland en dat de zwemveiligheid een structurele
financiering nodig heeft voor de maatschappelijke taken die ze uitvoeren, vanuit de
collectieve verantwoordelijkheid om de zwemveiligheid in Nederland te bevorderen,
met de coördinatie voor het zwemveiligheidsbeleid vanuit het Ministerie van VWS en
de ondersteuning van het toezicht dat plaatsvindt langs de stranden;
verzoekt de regering, om in overleg met de Reddingsbrigade Nederland te onderzoeken
hoe er voldoende middelen uitgetrokken kunnen worden om de taken van de reddingsbrigades
met betrekking tot de zwemveiligheid in Nederland te kunnen bevorderen en verdrinkingen
te voorkomen;
verzoekt de regering tevens, om te onderzoeken welke vergelijkbare organisaties met
betrekking tot water en zwemveiligheid, zoals bijvoorbeeld de KNRM, een vergelijkbare
uitgangspositie hebben, en dit terug te koppelen aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Nispen
Rudmer Heerema