Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 2016
Door de uitzending van het programma Zembla van 5 oktober 2016 zijn vragen gerezen
over de mogelijke gezondheidrisico’s die kunstgrasvelden kunnen hebben voor gebruikers.
De vragen richten zich op het rubbergranulaat waarmee de velden worden ingestrooid.
Dit granulaat kan van verschillende origine zijn en veel granulaat wordt verkregen
door versleten autobanden te vermalen. Volgens in de uitzending geïnterviewde experts
bevat dit granulaat verschillende giftige stoffen, waaronder zogenaamde polycyclische
aromatische koolwaterstoffen (PAKs). PAKs is een verzameling van verschillende stoffen
waarvan er een aantal bij bepaalde blootstelling of inname aantoonbaar kankerverwekkend
is.
Het RIVM geeft aan dat de toepassing van rubbergranulaat op kunstgras op basis van
de huidige inzichten geen risico oplevert voor de volksgezondheid en dat er nu geen
reden is om te stoppen met sporten op deze velden. Ik houd hierover nauw contact met
het RIVM, de KNVB en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG). Op de website van het
RIVM is voor het publiek meer achtergrondinformatie beschikbaar.
Al eerder zijn er vraagtekens gesteld bij de veiligheid van rubbergranulaat en is
er onderzoek gedaan naar het granulaat. Zo is er in 2007 door Intron onderzoek gepresenteerd
in opdracht van de KNVB, NOC*NSF en diverse betrokken bedrijven onder begeleiding
van het RIVM. Hierbij werd literatuuronderzoek gedaan, meting van vrijgekomen stoffen
naar het milieu en een indicatief veldonderzoek waarbij vrijwilligers sportten op
een kunstgrasveld waarna werd gemeten of zij een verhoogde concentratie PAKs in urine
hadden. Over dit onderzoek is door het RIVM geconcludeerd dat het onderzoek weliswaar
beperkt van opzet was, maar dat het voldoende zeggingskracht heeft om, in combinatie
met de verdere beschikbare gegevens, te veronderstellen dat gebruikmaken van het veld
niet leidt tot gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan PAKs. Het opzetten
van een vervolgonderzoek werd daarom niet nodig geacht. Wel is aanbevolen toekomstige
ontwikkelingen goed in de gaten te houden. Zo heb ik onder andere begin dit jaar het
RIVM gevraagd of zij aanleiding zagen hun conclusie bij te stellen. Daar zag het RIVM
geen aanleiding voor.
Naar aanleiding van de Europese discussie over de normstelling voor PAKs in consumentenproducten
en het Nederlandse standpunt dat het Ministerie van I&M daar heeft ingebracht, heeft
de Europese Commissie aan het Europese Chemische Agentschap (ECHA) gevraagd onderzoek
te doen naar de samenstelling van het granulaat. Ik verwacht de resultaten hiervan
in februari 2017. Tegelijkertijd werkt het RIVM op mijn verzoek aan een risicobeoordeling
van rubbervaldempingstegels die eveneens van oude autobanden gemaakt worden. De resultaten
hiervan verwacht ik eind 2016.
Ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de uitzending en de vragen die nu gesteld
worden. Dit is voor mij reden geweest om meteen in overleg te gaan met het RIVM. Naar
aanleiding van het overleg heb ik uit voorzorg het RIVM gevraagd met spoed extra onderzoek
te doen. Het gaat hierbij om technisch literatuuronderzoek, waarbij de onderzoeksresultaten
van alle relevante literatuur beoordeeld worden. De bevindingen worden gecombineerd
met een representatief onderzoek naar de concentraties van PAKs en andere stoffen
in het granulaat die mogelijk effect hebben op de gezondheid van spelers. Hiervoor
zullen 50 tot 100 velden actief bemonsterd worden. Het RIVM zal bij dit onderzoek
in overleg treden met de Schotse experts die tijdens de uitzending aan het woord waren
en in contact treden met Belgische collega’s die aangekondigd hebben ook onderzoek
te gaan doen naar rubbergranulaat. Ik heb Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau)
ook gevraagd een rol in dit onderzoek te spelen. Ik verwacht voor het einde van het
jaar uw Kamer en het publiek over de resultaten van dit onderzoek te informeren. Afhankelijk
van de resultaten van het onderzoek zal besloten worden over eventueel verder te nemen
stappen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers