30 212
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer

nr. 20
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 7 april 2006

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van verschillende fracties naar aanleiding van de nota van wijziging van het voorstel tot Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer, het rapport van de Commissie Kist en mijn notitie over de netbeheerder en het netwerkbedrijf na splitsing. In deze nota beantwoord ik deze vragen.

De leden van zowel de CDA-fractie, de LPF-fractie als de ChristenUnie-fractie stelden een aantal fundamentele vragen over het wetsvoorstel en een eventuele privatisering van de energiebedrijven in het licht van de actuele ontwikkelingen in Europa. Ik ga daar in deze nota uitvoerig op in en betoog dat de splitsing juist in het licht van de actuele fusie- en overnameontwikkelingen van groot belang is om de voorzieningszekerheid en de economische efficiency structureel te borgen. Besluiten over eventuele verkoop, fusies en overnames van de commerciële bedrijven na splitsing zijn de verantwoordelijkheid van de bedrijven en hun aandeelhouders. De zeggenschap over de netwerkbedrijven dient in meerderheid in publieke handen te blijven.

De leden van de CDA-fractie en de LPF-fractie stelden naar aanleiding van het rapport van de Commissie Kist (hierna: de Validatiecommissie) en het in opdracht van deze commissie gemaakte rapport van het CPB verschillende vragen over de kosten en baten van het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie stelden ook enkele kritische vragen over de Cross Border Lease contracten (hierna: CBL’s), in het bijzonder over het voorgestelde extra overgangsrecht dat beoogt financiële risico’s te minimaliseren. De Validatiecommissie is van mening dat mijn conclusies ten aanzien van de kosten, baten en risico’s hun steun vinden in de onderliggende financiële en juridische onderzoeken. Bij deze conclusie heeft de commissie ook het extra overgangsrecht t.b.v. de CBL’s betrokken. De grondige analyse van de commissie en het nadere onderzoek van het CPB hebben aangetoond dat de baten van het wetsvoorstel fors zijn en opwegen tegen de kosten. In mijn antwoorden ga ik daar verder op in.

Met name de leden van de CDA-fractie uitten hun zorgen over de mogelijke afwenteling van splitsingskosten naar afnemers. Zij gaven aan nog niet overtuigd te zijn van de effectiviteit van de door mij voorgestelde maatregelen om dit te voorkomen. Naar aanleiding van de inbreng van de leden van de CDA-fractie heb ik besloten de door mij voorgestelde maatregelen op enkele punten aan te scherpen. In deze nota wordt dit nader toegelicht. De aanscherping is neergelegd in een tweede nota van wijziging die is bijgevoegd. In deze tweede nota van wijziging heb ik op advies van de Validatiecommissie ook vastgelegd dat de implementatietermijn voor het doorvoeren van de splitsing met een half jaar wordt verleng tot tweeënhalf jaar.

Tenslotte wordt naar aanleiding van vragen van verschillende fracties ingegaan op de gevolgen van splitsing voor de wholesalemarkt, de positie van de netwerkbedrijven na splitsing en de overdracht van het beheer van de transportnetten naar TenneT in het licht van het CBL-overgangsrecht.

2. Europese ontwikkelingen

De leden van de CDA-fractie stelden enkele vragen over de gevolgen van splitsing voor een gelijk speelveld in Europa. Ook riepen de leden van deze fractie mij op het creëren van een gelijk speelveld mede tot inzet te maken van mijn energie initiatieven in Noordwest Europa. De leden van de fractie van de LPF vroegen hoe in het huidige Europese klimaat er sprake kan zijn van een concurrerende markt en een gelijk speelveld.

De splitsing in Nederland draagt niet bij aan een gelijk speelveld in de Europese Unie als andere bedrijven buiten Nederland niet ook splitsen. Eigendomssplitsing is in de meeste andere lidstaten nog niet aan de orde. Ik deel de opvatting van de Validatiecommissie dat dit geen reden hoeft te zijn om af te zien van splitsing in Nederland. Het (nog) niet doorvoeren van de splitsing in Nederland is nadelig voor het gelijke speelveld binnen Nederland en draagt niet wezenlijk bij aan de totstandkoming van een structureel gelijk speelveld in (Noordwest) Europa. Uiteraard is een volledig onafhankelijk netbeheer in alle lidstaten het beste voor een goed en gelijk speelveld. De Europese Commissie deelt die opvatting en neemt stappen om dit te bewerkstelligen. Ik steun de Commissie daarin. In met name België wordt over eigendomssplitsing inmiddels serieus nagedacht.

Voor een goed werkende Noordwest-Europese markt zijn naast een onafhankelijk netbeheer o.a. harmonisatie van regelgeving, betere samenwerking tussen TSO’s en toezichthouders, scherp markttoezicht en optimale benutting van de beschikbare interconnectiecapaciteit nodig. Deze onderwerpen worden, onder andere, besproken in het op mijn initiatief opgestarte forum van vijf Noordwest-Europese Landen. In drie werkgroepen wordt tussen overheden, netbeheerders en toezichthouders aan oplossingen gewerkt op basis van een plan van aanpak dat ik samen met mijn collega-ministers heb vastgesteld. Doel van dit initiatief is om enerzijds de marktwerking voor de hele regio te verbeteren en anderzijds de leveringszekerheid te waarborgen. De werkgroepen behandelen achtereenvolgens: optimale benutting van interconnectie en allocatiemechanismen, voorzieningszekerheid, leveringszekerheid en uitbreiding van interconnecties en ten slotte het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving die de goede werking van de regionale markt in de weg staan. TenneT en de NMa participeren ook in de werkgroepen. In juni van dit jaar zullen de resultaten van de werkgroepen aan de vijf ministers worden gepresenteerd. De eerste resultaten zijn positief. Zo worden bijvoorbeeld op het gebied van informatie uitwisseling tussen toezichthouders en TSO’s stappen vooruit gezet. Ook wordt een regionale benadering van calculatie en allocatie van de interconnectiecapaciteit ontwikkeld, waardoor er meer interconnectiecapaciteit beschikbaar kan worden gesteld aan de markt, maar ook beter rekening kan worden gehouden met de zogenaamde «loop flows», de onverwachte stromen over het transportnet. Met het wegnemen van belemmeringen op bovenstaande punten en ook de stappen die door de Commissarissen Kroes en Piebalgs worden voorgesteld, komen we naar mijn overtuiging dichterbij een gelijk speelveld in Noordwest-Europa. Het creëren van een goed werkende Noordwest-Europese energiemarkt is en blijft de inzet van mijn beleid.

De leden van de fractie van het CDA hadden met bezorgdheid kennis genomen van de recente ontwikkelingen op energiegebied in Europa. Deze leden vroegen hoe ik de positie van de Nederlandse energiebedrijven zie in het licht van deze ontwikkelingen. Ook de leden van de fracties van de LPF en de ChristenUnie hebben zorgen geuit over de ontwikkelingen in Europa en vroegen naar de betekenis daarvan voor de splitsing van de Nederlandse energiebedrijven. Graag geef ik een uitvoerige reactie.

De gascrisis tussen Rusland en de Oekraïne heeft het belang van een internationale oriëntatie van het energiebeleid, zoals ik die heb geschetst in het Energierapport 2005 «Nu voor later», onderstreept. Intensieve samenwerking binnen de Europese Unie is van groot belang om de voorzieningszekerheid te waarborgen. De recente fusieontwikkelingen, gericht op de vorming van nationale kampioenen, dragen naar mijn overtuiging niet bij aan de borging van de voorzieningszekerheid. Ik vind ook dat met dergelijke fusies een verkeerd signaal wordt afgegeven omdat deze fusies ons weg dreigen te voeren van de kortste route naar een geïntegreerde en concurrerende Europese energiemarkt waarop meerdere Europese, grensoverschrijdende ondernemingen met elkaar strijden om de gunst van de afnemers. Veelal worden juist de consumenten de dupe van dit type fusies. Een geïntegreerde en concurrerende markt is samen met een goed investeringsklimaat de beste basis voor de borging van de voorzieningszekerheid. Dat heb ik ook tijdens de Energieraad van 14 maart jl. niet onder stoelen of banken gestoken. Overigens hebben de genoemde fusies geen directe gevolgen voor de concurrentie en voorzieningszekerheid in Nederland.

De Europese Commissie heeft op 16 februari jl. de voorlopige bevindingen naar buiten gebracht van het sectoronderzoek van EU-commissaris Kroes. Dat schetst een somber beeld van de mate van concurrentie op de Europese energiemarkt. Er is sprake van hoge concentraties op zowel de elektriciteits- als de gasmarkt, er is onvoldoende interconnectie en de transparantie op de markt laat nog veel te wensen over. Bij de Commissie is de ambitie niettemin duidelijk aanwezig om het eindbeeld van een geïntegreerde Europese energiemarkt te realiseren, via een tussenfase van regionale markten, waaronder een Noordwest Europese. De Commissie wil op een aantal terreinen waarop zij tekortkomingen signaleert meteen al aan de slag en niet wachten op de consultatieronde en het definitieve rapport van eind dit jaar. Dit geldt voor het gebrek aan transparantie, onvoldoende marktintegratie en unbundling. Verder kondigt de Commissie een stringent mededingingsbeleid aan. Concrete maatregelen, in de zin van nieuwe regelgeving, worden nog niet aangekondigd. Daarvoor wacht de Commissie de consultatieronde af. Bovendien gaat de Commissie dit jaar volop aan de slag met de implementatie van de Richtlijnen in de lidstaten. Uit het benchmark-rapport, dat zij eind vorig jaar heeft gepubliceerd, blijkt dat een flink aantal lidstaten de Richtlijnen nog niet heeft geïmplementeerd, dan wel uitsluitend naar de letter en niet naar de geest ervan heeft geïmplementeerd. De Commissie gaat daarom nu maatwerk leveren en lidstaten afzonderlijk en dwingend adviseren over te nemen maatregelen. De Commissie heeft inmiddels tegen 17 lidstaten concrete stappen ondernomen.

De aangekondigde fusies in de energiewereld en de redenen die daarvoor zijn aangevoerd hebben in de Europese lidstaten voor veel beroering gezorgd. Dat de Europese Commissie er aanleiding in zag om onverwijld informatie op te vragen in de betrokken lidstaten, geeft mij vertrouwen dat de Commissie de zaak serieus oppakt. Daarom ook komt het Groenboek van de Europese Commissie over een integraal energiebeleid, dat 8 maart jl. is gepresenteerd, precies op tijd. De prioriteiten die het Groenboek stelt, i.c. interne markt, voorzieningszekerheid en milieu, zijn ook mijn prioriteiten. Uit het Groenboek spreekt duidelijk de ambitie om samen te werken op terreinen waarop we gezamenlijk ook echt sterker kunnen staan, zoals het tot stand brengen van een interne markt voor energie. Meer interconnectie en het bevorderen van de concurrentie zijn essentieel voor de toekomst van de Europese energievoorziening en voor de afnemers van energie. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: de economische efficiency zal worden verbeterd en de voorzieningszekerheid zal beter worden gewaarborgd. Het debat over een integraal energiebeleid, dat nu met het Groenboek wordt opgestart, biedt naar mijn oordeel een uitgelezen mogelijkheid om een hernieuwd en breed draagvlak te realiseren voor de belangrijkste doelstellingen van het Europese energiebeleid. Immers, hierin ligt het antwoord besloten hoe het vraagstuk van de voorzieningszekerheid dient te worden opgelost; internationaal en Europees en niet enkel via een nationale aanpak. De recente Europese Raad heeft mij het vertrouwen gegeven dat er voldoende draagvlak is voor een brede Europese aanpak van de energievraagstukken die er liggen. De Europese Commissie heeft tijdens de Raad van de lidstaten immers veel ruimte gekregen om met nieuwe beleidsinitiatieven te komen.

In de kern zijn er drie beleidskwesties waarop de huidige fusieontwikkelingen in Europa van invloed zouden kunnen zijn. Dit is allereerst de splitsing die met dit wetsvoorstel wordt bereikt. In de tweede plaats is dit de privatisering van de commerciële productie-, handels- en leveringsbedrijven na splitsing. In de derde plaats is dit de kwestie van een mogelijke fusies tussen Nederlandse energiebedrijven waardoor ook in Nederland een nationale kampioen in het leven zou worden geroepen. Een nadere toelichting op alle drie de kwesties acht ik van belang om goed antwoord te kunnen geven op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de positie van de Nederlandse energiebedrijven in Europa.

Met betrekking tot de splitsing merk ik op dat een eerste belangrijk motief daarvoor mijn streven is om een goed functionerende markt tot stand te brengen. Met splitsing wordt een gelijk speelveld in Nederland gecreëerd. Prikkels om via invloed op het netbeheer oneigenlijke concurrentievoordelen te behalen worden immers structureel weggenomen. Bovendien zorgt splitsing voor een transparantere bedrijfsstructuur en daarmee voor mogelijkheden voor een scherper toezicht. Dat alles komt ten goede aan de concurrentie op de Nederlandse energiemarkt en daarmee aan de afnemer. Investeringen in productiecapaciteit worden op basis van marktprikkels gedaan en gaan niet ten koste van investeringen in de Nederlandse netten. Voor dit motief voor splitsing geldt derhalve dat het door de recent aangekondigde fusies niet aan belang heeft ingeboet.

Twee jaar geleden heb ik al voorspeld dat in de energiesector een fusiegolf kon worden verwacht1 Ik voorzag een tendens naar verdere concentratie op de markt. Wat er nu gebeurt in een aantal Europese lidstaten was toen voor mij juist een andere belangrijke reden om met mijn splitsingsvoorstel te komen: ik wilde verhinderen dat de relatief kleine Nederlandse energiebedrijven geïntegreerd zouden worden overgenomen waarbij de voor de voorzieningszekerheid vitale netten meegezogen zouden worden. Dit motief voor splitsing wint door de recente fusiegolf slechts aan relevantie. Splitsing maakt overnames van geïntegreerde Nederlandse energiebedrijven immers onmogelijk. De netten worden veilig gesteld. De zeggenschap over de netten zal ook na splitsing in ieder geval in meerderheid in publieke handen blijven.

Als gevolg van splitsing wordt het voor aandeelhouders eenvoudiger om aandelen in de commerciële productie- en leveringsactiviteiten te verkopen indien zij dit wensen. De leden van de CDA-fractie gaven aan dat zij zich zorgen maken over een uitverkoop van (delen van) de Nederlandse energiebedrijven naar Europese monopolisten. Ik wil benadrukken dat gemeenten en provincies door splitsing niet worden gedwongen om afstand te doen van hun aandelen. Provincies en gemeenten besluiten zelf of, wanneer en aan wie zij hun aandelen in energiebedrijven na splitsing verkopen. Meerdere provincies en gemeenten hebben overigens aangegeven voorlopig nog geen afstand te willen doen van hun aandelen. Verkoop is overigens pas mogelijk nadat de splitsing geëffectueerd is. Dat kan bij sommige grote bedrijven nog minstens twee jaar duren.

Ik deel de opvatting van leden van de leden van de CDA-fractie dat privatisering geen negatieve gevolgen mag hebben voor de concurrentie en daarmee voor de afnemers. Ook mag de voorzieningszekerheid door privatisering niet negatief worden beïnvloed. Deze twee publieke belangen dienen naar mijn overtuiging ook leidend te zijn bij de beoordeling van een eventuele privatisering van commerciële energiebedrijven na splitsing.

Een argument dat bij de energiefusies in Europa wordt gebruikt is dat de fusies een risico voor de voorzieningszekerheid in ons land zouden vormen omdat de nationale kampioenen die aldus worden gecreëerd zich in eerste instantie zouden kunnen richten op de voorzieningszekerheid in het land van oorsprong. Het in publieke handen houden van de Nederlandse energiebedrijven zou daarom gewenst zijn. Die vrees acht ik onterecht. Daarbij voel ik mij gesteund door de Europese Commissie, meerdere lidstaten van de Europese Unie en de concrete stappen die momenteel met onze buurlanden worden gezet om te komen tot een Noordwest-Europese markt.

Voor het borgen van het publieke belang voorzieningszekerheid zijn naar mijn idee drie dingen nodig:

Ten eerste beschikbaarheid van voldoende brandstoffen, ook op langere termijn. Mijn beleid is hiertoe gericht op verstandig omgaan met onze gasvoorraad, werken aan een gasrotonde, ruimte creëren voor schone kolen en een actieve milieudiplomatie, zowel nationaal als in EU-verband. Het energierapport «Nu voor Later» heeft wat dit betreft niets aan actualiteit ingeboet.

Ten tweede is voldoende elektriciteitsproductie nodig. Dat wil ik realiseren door te blijven investeren in een goed werkende markt en een optimaal investeringsklimaat. Op een goed functionerende, betwistbare markt met een koopkrachtige vraag en een goed investeringsklimaat kunnen investeringen in nieuwe productiecapaciteit zonder meer aan de markt worden overgelaten. De besluitvorming over de bouw van nieuwe productiecapaciteit is immers gebaseerd op commerciële overwegingen en rendementsverwachtingen. Dat laten ook de ervaringen in ons land zien. Zo zijn er al een aantal jaren producenten in Nederland actief die in buitenlandse handen zijn. Ook zij hebben momenteel serieuze plannen voor nieuwe investeringen in productiecapaciteit.

Ten derde gaat het om het hebben van betrouwbare netten. Maximale onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de netbeheerders, scherpe regulering van zowel de efficiëntie als de kwaliteit van het netbeheer en een streng toezicht zijn de middelen die daarvoor garant staan. Met onderhavig wetsvoorstel wordt dit gerealiseerd.

De voorzieningszekerheid wordt het best gegarandeerd door een stabiel politiek klimaat met een vaste en vasthoudende koers; immers dat biedt de beste garantie voor een gezond investeringsklimaat voor zowel bestaande spelers als nieuwe toetreders op de energiemarkt.

Naar mijn oordeel is het bieden van de mogelijkheid voor gemeenten en provincies om afstand te doen van hun aandelen in de commerciële bedrijven een logische stap voor de ontwikkeling van de markt. De wens van meerdere van deze aandeelhouders om tenminste de mogelijkheid tot privatisering te hebben, gelet op het risicodragende karakter van de aandelen en in het licht van de wet Financiering decentrale overheden (wet Fido), vind ik ook geheel gerechtvaardigd. De inbreng van privaat kapitaal in de energiesector kan ook een belangrijke impuls zijn voor nieuwe investeringen en scherpe concurrentie. De Validatiecommissie en het CPB hebben daar ook op gewezen. Het zou onverstandig zijn om deze beleidslijn nu te veranderen en het bieden van een privatiseringsmogelijkheid voor het commerciële deel uit te stellen. Daarmee wordt de ontwikkeling van de markt gefrustreerd en geven we een volledig verkeerd signaal af aan de Commissie en andere lidstaten. Wel wil ik benadrukken dat ik gemeenten en provincies niet wil belemmeren, indien zij voor zichzelf een blijvende rol zien weggelegd als aandeelhouders in de commerciële bedrijven omdat ze menen op die wijze een bijdrage te kunnen leveren aan de borging van publieke belangen.

Als gevolg van het mogelijk afstoten van commerciële activiteiten door de huidige aandeelhouders kan de aanbodzijde op de Nederlandse markt door elkaar worden geschud: het is mogelijk dat Nederlandse ondernemingen door ondernemingen uit andere (grote) lidstaten worden overgenomen. Dat heb ik ingecalculeerd en daar heb ik ook geen fundamenteel bezwaar tegen. Sterker: de schaalvergroting die daarmee naar verwachting gepaard gaat, zal leiden tot een efficiencyslag, waarvan de afnemers zullen profiteren. Voorwaarde daarvoor is wel dat de effectiviteit van de concurrentie in voldoende mate is gegarandeerd. Indien de splitsing geen doorgang zou vinden zou dit de handhaving van de status quo van Nederland als duurte-eiland betekenen. Eventuele fusies tussen grote Nederlandse niet-gesplitste bedrijven zullen dit dan verder verslechteren.

Voorwaarden voor een voldoende mate van mededinging op de voor Nederland relevante energiemarkt zijn een onafhankelijke en goed gereguleerde infrastructuur, een transparante en open markt met voldoende spelers en voldoende interconnectie en een scherp mededingingstoezicht. In dit verband merk ik naar aanleiding van een vraag van de leden van de LPF-fractie op, dat een vermindering van het aantal spelers op de markt niet per definitie hoeft te leiden tot een verminderde concurrentie. Een grote nationale fusie waarmee een nationale kampioen worden gecreëerd tast de concurrentie uiteraard wel significant aan.

Aan de voorwaarde van een onafhankelijke en goed gereguleerde infrastructuur wordt voldaan door de huidige wet- en regelgeving en het toezicht daarop alsmede door het wetsvoorstel, waarmee de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van het netbeheer immers significant en structureel wordt versterkt. De laatste twee voorwaarden hangen onderling samen. Hoe de aanbodzijde er na een mogelijke privatisering van commerciële activiteiten precies uit gaat zien, laat zich nu niet uittekenen. Dat is mede afhankelijk van de voortgang van de totstandkoming van de Noordwest-Europese markt en van het fusie- en overnameproces dat gaat plaats vinden. De Nederlandse en Europese mededingingsautoriteiten zullen in concrete fusie- en overnamegevallen met toepassing van het mededingingsinstrumentarium waken over de mate van concurrentie op de markt. Ik heb daarin het volste vertrouwen. Zij zullen zich daarbij vergewissen van de omvang van de relevante markt en de gevolgen van fusies en/of overnames voor de concurrentie op die markt. De Commissie heeft bij enkele recente besluiten, bijvoorbeeld ten aanzien van energiefusies in Portugal en Denemarken ook laten zien dit serieus te nemen.

Bij de beoordeling van concentraties op de markt zal de NMa (en bij fusies met een communautaire dimensie de Commissie) in het kader van het concentratietoezicht beoordelen of er een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de markt significant wordt belemmerd als gevolg van de fusie of overname. Indien dit het geval is, zal slechts toestemming worden verleend als de mededingingsbezwaren worden weggenomen door remedies, bijvoorbeeld ten behoeve van de groothandelsmarkt (zoals afstoten deel van productiecapaciteit), zoniet dan zal toestemming worden geweigerd. Vooralsnog is de relevante markt nationaal van karakter. Als de relevante markt op termijn de Noordwest-Europese markt wordt, kan het oordeel van NMa en de Europese Commissie weliswaar in concrete zaken anders uitvallen omdat dan door een groter aantal spelers meer concurrentiedruk kan bestaan, maar ook dan zal het mededingingsinstrumentarium waarborgen dat er voldoende concurrentie in productie en levering op de voor Nederland relevante markt resteert.

Eén ding is wel op voorhand duidelijk: het creëren van een Nederlandse nationale kampioen door het samenvoegen van twee of meer grote Nederlandse energiebedrijven is in alle situaties slecht voor de concurrentie en dus voor de consument en is ook niet nodig uit oogpunt van voorzieningszekerheid. Daarmee raken we immers één of meer aanbieders op de relevante markt kwijt. Dat verlies kan ten koste gaan van de diversificatie in het aanbod en daarmee van de mate van concurrentie. Daarbij komt dat de huidige concentratiegraad op de Nederlandse markt reeds hoog is, zoals blijkt uit de uitkomsten van de jaarlijkse marktmonitor van de NMa. Bovendien creëren we ook nog een gemakkelijke prooi voor een overname door één (buitenlands) bedrijf. Dat gaat hoe dan ook ten koste van de concurrentie. Een zelfstandig voortbestaan dan wel een overname van de huidige Nederlandse spelers door verschillende bedrijven is daarom wat mij betreft te prefereren.

Gelet op alle recente ontwikkelingen in Europa en gelet op mijn wens de publieke belangen rond de energievoorziening structureel te borgen, zal ik de Europese Commissie in de afrondende werkzaamheden ten behoeve van het sectoronderzoek en bij de discussies rond het Groenboek uitdrukkelijk steunen bij haar beleid ten aanzien van de marktordening dat is gericht op een voorzieningszekerheid die een goed werkende interne markt als basis heeft. Ik zal daarbij samenwerking zoeken met andere lidstaten die mijn visie delen. Door de splitsing worden de voorzieningszekerheid en de concurrentie versterkt. Ik blijf ook werken aan een goed investeringsklimaat voor de productie van elektriciteit en gas in Nederland. Verder zal ik een actief beleid voeren gericht op het creëren van een gasrotonde in Nederland en zal ik met kracht verder gaan met mijn inspanningen voor integratie tot een Noordwest-Europese regionale markt. Beide dragen bij aan het Nederlandse investeringsklimaat. Zoals eerder toegezegd kom ik voor de zomer met een brief over het functioneren van de groothandelsmarkt, de noodzaak van verbetering daarvan en het instrumentarium dat ik daarvoor indien nodig wil inzetten. Met het oog op de voorzieningszekerheid en de milieukwaliteit zal het tempo van energiebesparing worden opgevoerd.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ik de mening van de Validatiecommissie onderschrijf dat splitsing zal leiden tot toetreding van grote buitenlandse spelers tot de Nederlandse energiemarkt. Ook vroegen deze leden welke gevolgen dit kan hebben voor de positie van Nederland als belangrijke speler op de energiemarkt. Deze leden vroegen bij de beantwoording de uitspraak dat «zowel in het scenario met splitsing als in het scenario zonder splitsing te verwachten is dat hoofdkantoren uit Nederland zullen verdwijnen» van de Validatiecommissie te betrekken.

Ik deel de opvatting van de Validatiecommissie dat splitsing zal leiden tot toetreding van grote buitenlandse spelers. Zoals ik hierboven uitvoerig uiteen heb gezet acht ik dit niet bezwaarlijk met het oog op de borging van publieke belangen en in het licht van de recente ontwikkelingen in Europa. Toetreding van buitenlandse spelers heeft naar mijn overtuiging geen directe negatieve gevolgen voor de positie van Nederland op de Europese energiemarkt. Na splitsing blijven de netwerkbedrijven in meerderheid in publieke Nederlandse handen. Niet alle Nederlandse commerciële energiebedrijven zullen per definitie worden overgenomen door buitenlandse spelers. Gasunie zal een belangrijke rol blijven spelen op de internationale gasmarkt en ik zal een actief beleid voeren dat gericht is op het creëren van een gasrotonde in Nederland. Het investeringsklimaat voor elektriciteitsproductie in Nederland is goed en zal mede als gevolg van de heldere marktordening die door de splitsing wordt gerealiseerd, verder worden versterkt. Nederland beschikt ook over hoogwaardige kennis op energiegebied die in het licht van deze ontwikkelingen niet verloren zal gaan en waarmee de internationale positie van Nederland op energiegebied juist verder kan worden verstevigd.

De Validatiecommissie gaat er vanuit dat in het scenario zonder splitsing privatisering van een minderheidsaandeel in de geïntegreerde bedrijven uiteindelijk zal worden toegestaan. Private aandeelhouders zullen naar verwachting grotere druk uitoefenen op het realiseren van efficiëntiewinsten. Dit kan leiden tot schaalvergroting, als gevolg waarvan het aantal hoofdkantoren kan afnemen. Ook kunnen bedrijven, in navolging van NRE en Intergas, vrijwillig besluiten tot splitsing. Dit maakt overname van het commerciële bedrijf door een buitenlandse speler mogelijk, en daarmee het verdwijnen van het hoofdkantoor uit Nederland. Meer algemeen is de Validatiecommissie van mening dat de ontwikkelingen op de energiemarkt en de voortgaande consolidatie van energiebedrijven ertoe zullen leiden dat het voortbestaan van de Nederlandse energiebedrijven in hun huidige vorm vanwege hun geringe omvang wenselijk noch waarschijnlijk is. Dit zal met zich meebrengen dat er hoofdkantoren zullen verdwijnen. Ik deel op hoofdlijnen deze analyse, maar merk op dat veel zal afhangen van de keuzes die de bedrijven en hun aandeelhouders na splitsing zelf zullen maken. Zij zijn immers degenen die beslissingen moeten nemen over fusies, overnames en de eventuele verkoop van aandelen.

De leden van de LPF-fractie vroegen waarom Nederland voorop moet lopen in Europa en vroegen of splitsing een prestigekwestie is geworden. De voorgestelde splitsing heeft niets met prestige, maar alles met het publiek belang te maken. Het borgen van de voorzieningszekerheid en de economische efficiëntie van de Nederlandse energievoorziening zijn de achterliggende doelen van dit wetsvoorstel. Juist in het licht van de Europese ontwikkelingen is splitsing gewenst. Hierboven ben ik daar uitvoerig op ingegaan.

Indien men in het licht van de Europese ontwikkelingen een tegenstander van splitsing blijft, dienen de consequenties van de mogelijke alternatieven voor ogen te worden gezien. Een eerste alternatief is niets doen. Dit betekent onder andere dat de huidige publieke geïntegreerde distributiebedrijven blijven bestaan. Kruissubsidies blijven mogelijk, het ongelijke speelveld op de Nederlandse markt blijft bestaan, de kwaliteit van de netten wordt niet optimaal geborgd en gemeenten en provincies blijven gedwongen eigenaar van risicodragende aandelen. De consument is daar de dupe van. Een tweede alternatief is privatisering van de huidige geïntegreerde bedrijven. Veel van de bij het eerste alternatief genoemde nadelen blijven bestaan en buitenlandse bedrijven nemen belangen in de Nederlandse energiebedrijven, inclusief de netwerken. Uiteindelijk zullen in dit scenario de Nederlandse energiebedrijven worden overgenomen, maar dan inclusief de netwerken en met behoud van alle nadelen van de huidige situatie. Dit scenario betekent een uitverkoop van de complete Nederlandse energiesector. Een derde alternatief is het creëren van een nationale kampioen die al dan niet (gedeeltelijk) in publieke handen is. Met het creëren van een nationale kampioen wordt de concurrentie op de Nederlandse markt om zeep geholpen en betaalt de consument de rekening. Op korte of lange termijn wordt zo’n «kampioen» ook overgenomen door een grote buitenlandse speler. In dit scenario zou Nederland vervallen in een protectionistische reflex die per saldo niets oplevert maar wel veel kost.

Ook vroegen de leden van de LPF-fractie naar aanleiding van de recent gehouden informele EU-top verder of het kabinetsstandpunt is dat eerst bestaande regelgeving geïmplementeerd moet worden. Uiteraard moet bestaande regelgeving snel, volledig en niet alleen naar de letter maar ook naar de geest geïmplementeerd worden. Het kabinet steunt van harte de inspanningen van de Europese Commissie op dit front en vindt het een goede zaak dat de Commissie procedures is gestart tegen de lidstaten die hun regelgeving niet op orde hebben. De Commissie heeft eerder reeds opgemerkt dat de splitsing in Nederland volledig in de geest van de EU-regels is.

Tegelijkertijd is er voor een goed werkende energiemarkt meer nodig dan het alleen implementeren van bestaande regels. De voorlopige resultaten van het sectoronderzoek dat door Eurocommissaris Kroes wordt uitgevoerd, laat dit ook zien. In het licht daarvan overweegt de Commissie extra regels. Er wordt door veel lidstaten ook constructief gewerkt aan de versterking van de marktwerking op regionaal niveau. Hierboven ben ik daar op ingegaan voor wat betreft de Noordwest-Europese markt. Ik steun deze initiatieven, die verder gaan dan de implementatie van bestaande regels, van harte.

De leden van de LPF-fractie merkten op dat Nederland bij de juridische splitsing al voorop heeft gelopen. Deze leden vroegen op welke manier de consument hiervan heeft geprofiteerd. Doelstelling van de liberalisering is een efficiënte Europese energiemarkt. De Europese regeringsleiders hebben dat tijdens de recente top nog eens bevestigd. Voor een goed werkende energiemarkt is scheiding tussen het netbeheer en de commerciële diensten over het netwerk cruciaal. Nederland liep hierbij voorop door een juridische splitsing voor te schrijven toen nog volstaan kon worden met een administratieve splitsing. Inmiddels is in de Europese Unie een juridische splitsing voorgeschreven. De Europese Commissie en veel lidstaten volgen met grote belangstelling de discussie over eigendomssplitsing in Nederland.

Zowel Eurocommissaris Kroes als Eurocommissaris Piebalgs constateren dat de Nederlandse energiemarkt in vergelijking met andere lidstaten relatief goed functioneert. De Nederlandse consument profiteert hiervan onder meer door verbeterde keuzevrijheid, het ontstaan van innovatieve toepassingen op bijvoorbeeld de meter en een daling van de netwerktarieven. Overigens concludeert een recent rapport van KEMA1 in opdracht van EURELECTRIC dat de elektriciteitsprijzen in 2004 in Europees perspectief sinds het begin van liberalisering 15% lager zijn in reële termen ten opzichte van 10 jaar eerder.

De leden van de LPF-fractie stelden verder een aantal vragen over toezicht in geval van overname van de Nederlandse bedrijven door buitenlandse geïntegreerde bedrijven. In reactie hierop merk ik op dat voor zover deze buitenlandse ondernemingen actief zijn op de Nederlandse markt, ze onderworpen zijn aan Nederlandse weten regelgeving. De NMa zal toezien op een goede naleving van die regels. Na splitsing in Nederland gaan eventuele kruissubsidies bij buitenlandse ondernemingen niet meer ten koste van de Nederlandse netten en het speelveld in Nederland Dat buitenlandse bedrijven in het buitenland mogelijk (nog) niet onder goed toezicht staan doet daar niets aan af. Het betekent alleen een gebrekkige marktwerking in die landen. Daar merkt de Nederlandse consument niets van, zolang in Nederland de regelgeving en het toezicht goed is.

Overigens hoeft een overname van een Nederlandse energiebedrijf door een buitenlands energiebedrijf niet negatief te zijn. E.On en Electrabel zijn al jaren actief op de Nederlandse markt en leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse energievoorziening. In antwoord op de vraag in hoeverre kruissubsidie mogelijk is, verwijs ik naar het antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de CDA-fractie naar aanleiding van artikel I, onderdeel B en artikel II, onderdeel B.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of voor mij een Nederlands level playing field zwaarder weegt dan een Europees level playing field. Dat is geenszins het geval. Het gaat mij om een adequate en structurele borging van publieke belangen. Met dit wetsvoorstel wordt dit gerealiseerd. Eén van de gevolgen van het wetsvoorstel is dat er een goed en gelijk speelveld in Nederland ontstaat; nu is dat nog niet het geval. Zoals ik hierboven uitvoerig heb betoogd in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie zijn er verschillende maatregelen nodig om te komen tot een gelijk speelveld op (Noordwest) Europees niveau. Daar wordt op verschillende fronten aan gewerkt. Eén van de maatregelen is het structureel onafhankelijk maken van het netbeheer. De splitsing realiseert dit in Nederland en is daarmee ook een stap in de goede richting. Het feit dat andere lidstaten nog niet zover gaan, levert een tijdelijke verstoring van het speelveld voor een aantal Nederlandse bedrijven op. Ik zie geen reden om te wachten op een verplichte en gelijktijdige splitsing van alle Europese spelers, zoals deze leden suggereerden, omdat de voordelen van splitsing groot zijn. Dit is bevestigd door de Validatiecommissie en in de door het CPB gemaakte analyse. De netten worden veiliggesteld en de consument profiteert van de concurrentieverbetering als gevolg van de splitsing. Als niet tot splitsing zou worden overgegaan moeten ook de nadelen daarvan, zoals ik die heb geschetst in antwoord op vragen van de leden van de LPF-fractie onder ogen worden gezien. Deze structurele nadelen zijn veel groter dan de tijdelijke verslechtering van de concurrentiepositie van de Nederlandse geïntegreerde energiebedrijven.

3. Privatisering

De leden van de fractie van het CDA vroegen of ik de zienswijze van de Validatiecommissie deel ten aanzien van privatisering met en zonder splitsing en hoe ik deze opvattingen beoordeel in het licht van de opvattingen van de Tweede Kamer over privatisering. Indien niet tot verplichte splitsing zou worden overgegaan is het denkbaar dat sommige bedrijven vrijwillig splitsen en dat daarna het commerciële bedrijf wordt geprivatiseerd, zoals het geval was bij NRE en Intergas. Ik ben van mening dat juist ook in het licht van de Europese ontwikkelingen een scenario waarin de bedrijven niet worden gesplitst en niet (tenminste gedeeltelijk) worden geprivatiseerd op de lange termijn niet houdbaar zal blijken te zijn. In die zin deel ik de opvatting van de commissie dat ook zonder splitsing er sprake zal zijn van een beperkte mate van privatisering.

In een scenario met splitsing moet een onderscheid gemaakt worden tussen privatisering van de netwerkbedrijven en privatisering van de afgesplitste commerciële bedrijven. Privatisering van netwerkbedrijven na splitsing is beperkt mogelijk; de overwegende zeggenschap moet in publieke handen blijven. Gemeenten en provincies bepalen zelf of zij na splitsing overgaan tot verkoop van hun risicodragende aandelen in de afgesplitste commerciële bedrijven. Zij kunnen ervoor kiezen voorlopig aandeelhouder te blijven. Sommige aandeelhouders hebben aangegeven dit van plan te zijn. Het is mijn verwachting dat op de middellange termijn de meeste aandeelhouders afstand zullen doen van hun aandelen.

De Validatiecommissie geeft aan dat alleen via een eigendomssplitsing de gewenste transparante marktordening tot stand kan komen. Dit effect van splitsing is onafhankelijk van de vraag of en in welke mate er sprake is van privatisering. Dus ook wanneer er na splitsing in het geheel geen privatisering plaatsvindt, is splitsing vanuit een oogpunt van marktordening te prefereren boven ringfencing, aldus de commissie. Privatisering van de gesplitste bedrijven leidt naar verwachting wel tot grotere efficiëntieverbeteringen, en daarmee tot meer welvaartswinst. Het CPB heeft berekend dat privatisering van het commerciële bedrijf de baten van splitsing met ca. 0,5 mld. kan verhogen De leden van de CDA-fractie stelden de vraag of ik het eens ben met de constatering van de Validatiecommissie dat de waarde van de energiebedrijven wordt gemaximaliseerd bij verkoop door middel van een veiling. Ook informeerden zij naar mijn mening over opmerkingen van de commissie over privatisering in verhouding tot de taakomschrijving van de commissie. Ik ben het met de stelling van de commissie eens dat de opbrengst voor de aandeelhouders bij verkoop in concurrentie hoger kan zijn dan wanneer de verkoop niet in concurrentie plaats vindt. Verkoop in concurrentie – zoals een veiling of beursgang – geeft meer geïnteresseerde marktpartijen een kans om te bieden. Dus meer vraag bij gelijk aanbod, hetgeen waarschijnlijk resulteert in een hogere prijs. Verkoop zonder concurrentie kan interessant zijn wanneer aandeelhouders een andere doelstelling met de verkoop hebben dan een zo hoog mogelijke opbrengst en daarom een voorkeur hebben voor een bepaalde koper. Overigens is de Staat geen aandeelhouder bij de regionale energiebedrijven en gaat zij derhalve ook niet over de eventuele wijze van verkoop.

In antwoord op de vraag over de opvattingen van de Validatiecommissie merk ik op dat de commissie onder andere is gevraagd na te gaan of de verschillende onderzoeken voldoende beeld geven van de te verwachten maatschappelijke kosten en baten. De commissie concludeert dat splitsing tot structurele baten kan leiden, en dat deze baten hoger zijn wanneer splitsing wordt gecombineerd met privatisering. De maatschappelijke baten, zoals efficiencywinsten, effectiever toezicht, een sterkere concurrentie op de energiemarkt en een grotere aantrekkelijkheid voor investeerders en beleggers, laten zich echter lastig kwantificeren. De Validatiecommissie verwacht dat er bij – gedeeltelijke – privatisering sprake kan zijn van overdracht van kapitaal van buitenlandse bedrijven naar Nederlandse publieke aandeelhouders en dat deze bate kan worden toegerekend aan splitsing. Daarbij stelt zij dat de wijze van privatisering van belang is voor de hoogte van de waardeoverdracht aan de Nederlandse publieke aandeelhouders. Dit is een conclusie die past binnen de taakomschrijving van de commissie.

De leden van de fractie van de LPF vroegen waarom het feit dat aandeelhouders geen haast hebben met de verkoop van hun aandelen geen kansen biedt om een gezamenlijk energiebeleid vorm te geven. Dit wetsvoorstel is een essentieel onderdeel van mijn energiebeleid. In deze nota en alle eerdere stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel heb ik uitvoerig uiteen gezet waarom dit het geval is. Het wetsvoorstel regelt een onafhankelijk en zelfstandig netbeheer en gaat niet over de privatisering van energiebedrijven. Als gemeentelijke en provinciale aandeelhouders ook na splitsing aandeelhouder willen blijven is dat mogelijk. Als zij vanuit die rol een bijdrage willen leveren aan het Nederlandse energiebeleid acht ik dat positief en nodig ik ze uit hierover afspraken te maken. De leden van de LPF-fractie vroegen ook wat mijn reactie is op het aanbod van een groot aantal aandeelhouders, de vakbeweging en de bedrijven zelf om te komen tot een convenant duurzame energievoorziening. Deze leden vroegen of het werkelijk zo is dat ik tegenover zo’n convenant alleen stel «splitsen en uitverkopen». In antwoord op deze vragen wil ik nadrukkelijk stellen dat ik niet alleen maar zou willen «splitsen en uitverkopen». Niet de Staat maar gemeenten en provincies zijn eigenaar van de geïntegreerde energiebedrijven. Zoals eerder opgemerkt kunnen zij er (ook na splitsing) voor kiezen hun aandelen te behouden. In mijn energiebeleid gaat het om de borging van de publieke belangen: «betrouwbaar», «betaalbaar» en «schoon». Dit wetsvoorstel draagt bij aan de betaalbaarheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening; nu en in de toekomst. Mij is ook zeer veel gelegen aan een duurzame energievoorziening. Ik verwijs in dit verband onder andere naar het energietransitieproject, de intensivering van het energiebesparingsbeleid en de MEP-regeling.

In reactie op het door de energiebedrijven voorgestelde convenant duurzame energievoorziening heb ik eind 2005 de bedrijven en de vakcentrales laten weten van harte bereid te zijn om afspraken te maken over een verdere verduurzaming van de energiehuishouding van Nederland. De voorwaarde die de bedrijven stelden, namelijk dat dan wel de splitsing van tafel moet, kon ik uiteraard niet accepteren. Ik heb daarna niets meer van de bedrijven, hun aandeelhouders en de vakbeweging vernomen over het voorstel voor een convenant.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar aanleiding van het validatierapport of de conclusies over de optie «niet splitsen» wijzigen wanneer wordt uitgegaan van een privatiseringsverbod. De Validatiecommissie geeft aan dat alleen via een eigendomssplitsing de gewenste transparante marktordening tot stand kan komen. Een eventueel privatiseringsverbod verandert niets aan deze conclusie. Wanneer in het scenario zonder splitsing het huidige privatiseringsverbod gehandhaafd blijft, zullen de in dit scenario te bereiken efficiëntiewinsten lager uitvallen, terwijl de baten van dit scenario volgens het CPB reeds niet of nauwelijks opwegen tegen de kosten. Bij splitsing kan de welvaartswinst volgens het CPB oplopen tot 1 miljard euro zonder privatisering. Indien na splitsing de commerciële bedrijven ook geprivatiseerd worden, kunnen de baten volgens het CPB oplopen tot 1,5 miljard euro.

4. Marktwerking

De leden van de CDA-fractie vroegen om een nadere uiteenzetting van de constatering van de Validatiecommissie dat niet splitsen kan leiden tot ontmoediging van kleinschalige productie waardoor de concurrentie op de wholesalemarkt kan worden belemmerd. Toetreding tot de markt wordt aantrekkelijker voor kleinschalige producenten wanneer de wholesalemarkt vrij toegankelijk is. De toegankelijkheid van de wholesalemarkt verbetert aanzienlijk door de splitsing, omdat na splitsing het beheer van de distributienetten en de kleinschalige productie die meestal is aangesloten op deze distributienetten volledig onafhankelijk van elkaar zijn. Kleinschalige producenten zijn voor het transport en de distributie van de door hen geproduceerde elektriciteit die zij op de wholesalemarkt willen aanbieden dan niet langer afhankelijk van hun concurrenten op die markt. Zonder splitsing is die onafhankelijkheid niet gewaarborgd. Omdat door splitsing de toetreding tot de markt aantrekkelijker wordt, kan het aantal aanbieders van elektriciteit (uit bijvoorbeeld WKK-installaties) op de wholesalemarkt toenemen. Hierdoor neemt de concurrentie op de wholesalemarkt toe.

De leden van de LPF-fractie vroegen hoeveel leveringsbedrijven er nu zijn en hoeveel er na splitsing zullen overblijven. Ook vroegen zij hoe het kan dat de marktwerking verbetert als volgens de Validatiecommissie het aantal bedrijven na splitsing veel minder zal zijn. Verder vroegen deze leden hoeveel leveringsbedrijven een netwerk in het buitenland hebben. Er zijn op dit moment 26 bedrijven die een leveringsvergunning voor gas hebben en 33 bedrijven die een leveringsvergunning voor elektriciteit hebben. Enkele van deze vergunninghouders maken onderdeel uit van een groep waartoe ook netbeheerders in het buitenland behoren. Het gaat daarbij onder andere om RWE, E.on en Electrabel. Na splitsing zal een grote marktdynamiek ontstaan, waarbij bedrijven zullen fuseren en/of worden overgenomen. Tot hoeveel leveranciers in Nederland dit zal leiden is niet op voorhand te zeggen. De kans is reëel dat het er minder zullen zijn dan nu het geval is. Dit hoeft echter niet direct te betekenen dat hierdoor de concurrentie verslechtert. De concurrentie wordt niet alleen bepaald door het aantal spelers, maar ook door de mededingingsregels en het toezicht daarop en de onafhankelijkheid van het natuurlijke monopolie waarover wordt geconcurreerd. Het wetsvoorstel borgt deze onafhankelijkheid en draagt bij aan meer markttransparantie. Hierdoor verbetert de marktwerking.

De leden van de LPF-fractie vroegen naar aanleiding van het rapport van de Vliadatiecommissie en het rapport van het CPB verder waarom de ontwikkeling van WKK afhankelijk is van splitsing en niet vooral van prijzen en stimuleringsinstrumenten. De ontwikkeling van WKK is van meerdere factoren afhankelijk, waaronder ook de door de leden van de LPF-fractie genoemde factoren. Een manier om de ontwikkeling van WKK te stimuleren is te zorgen voor een eerlijke toegang tot de netten. Hierdoor kan elektriciteit die door WKK wordt opgewekt zonder belemmeringen op de markt worden aangeboden. Deze vrije toegang wordt door de splitsing gewaarborgd, omdat de netbeheerder geen enkele relatie meer heeft met de productie van elektriciteit. Een WKK-producent hoeft de elektriciteit die hij wil verkopen dus niet langer te transporteren over het netwerk van zijn concurrent. Zoals ik hierboven betoogd heb in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie, maakt dit het investeren in WKK aantrekkelijker. In dit verband verwijs ik ook naar de brief die LTO Nederland, het Productschap Tuinbouw en Glaskracht Nederland op 1 maart jl. naar de Tweede Kamer hebben gestuurd en waarin zij als belangenbehartigers van veel kleinschalige producenten (met name WKK) een pleidooi houden vóór splitsing van de geïntegreerde energiebedrijven.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar mijn visie op de constatering van de Validatiecommissie dat splitsing mogelijk een effect heeft op de Nederlandse wholesalemarkt. Wanneer splitsing ertoe leidt dat Nederlandse energiebedrijven worden overgenomen door buitenlandse bedrijven zullen de verhoudingen op de Nederlandse wholesalemarkt wijzigen. In de nieuwe situatie kan het voor een buitenlands bedrijf met een belang in Nederland waardevol zijn om elektriciteit die in een buitenlandse vestiging wordt geproduceerd ook te kunnen aanbieden op de Nederlandse markt. Hierdoor zouden investeringen in de interconnectiecapaciteit gestimuleerd kunnen worden volgens de Validatiecommissie. Een groter belang van één of enkele bedrijven bij extra Nederlandse interconnectiecapaciteit leidt echter nog niet tot een Noordwest-Europese wholesalemarkt. Hiervoor is het in de eerste plaats noodzakelijk dat de interconnectie tussen alle Noordwest-Europese landen aanzienlijk wordt uitgebreid. De Validatiecommissie acht het niet waarschijnlijk dat de hiervoor benodigde investeringen op korte termijn zullen worden gedaan. Ik deel deze opvatting met de kanttekening dat in Noordwest-Europees verband momenteel wel constructief wordt gewerkt aan een optimalere benutting van bestaande interconnectiecapaciteit, waardoor er meer capaciteit beschikbaar zal komen voor de markt.

Verder is de totstandkoming van een Noordwest-Europese wholesalemarkt onder andere afhankelijk van het energiebeleid van afzonderlijke lidstaten, de ontwikkelingen op de mondiale gasmarkt en het overnamebeleid van de Noordwest-Europese energiebedrijven. Veel van deze factoren worden door een splitsing van de Nederlandse energiebedrijven niet of nauwelijks beïnvloed.

5. Netbeheerder na splitsing

De leden van de CDA-fractie stelden een aantal vragen over de inhoud van mogelijke regels omtrent het financieel beheer van de netbeheerder. In de nota van wijziging is een aantal wijzigingen voorgesteld die beogen het toezicht op het financieel beheer van de netbeheerder te versterken. Deze regels beogen te garanderen dat de netbeheerder ook op termijn in staat zal zijn aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Tevens bieden deze regels de NMa de mogelijkheid om de financiële soliditeit van de netbeheerder nauwlettend te monitoren.

Omdat netbeheerders in toenemende mate worden gefinancierd met vreemd vermogen vind ik een aanscherping van het toezicht wenselijk. Een herfinanciering met vreemd vermogen kan vanuit het oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering weliswaar verstandig zijn, omdat hierdoor immers de totale vermogenslasten kunnen dalen. Gelet op de publieke belangen hecht ik er echter aan om al te risicovolle financiering te voorkomen. Daarom is in het wetsvoorstel een basis geschapen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur extra eisen te kunnen stellen aan de kredietwaardigheid van de netbeheerder. Daarbij heeft de netbeheerder een keuze of hij aan bepaalde concrete eisen voldoet of dat hij een verklaring aanvraagt bij een kredietbeoordelaar. Wat betreft de concrete eisen denk ik hierbij met name aan gangbare bedrijfseconomische eisen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de netbeheerder, vergelijkbaar met de eisen zoals onlangs gepubliceerd in het handhavingsplan groepsfinancieringen energiebedrijven van de NMa. Onder meer kan gedacht worden aan eisen ten aanzien van de solvabiliteit, het bedrijfsresultaat en het rendement op geïnvesteerd vermogen.

Als alternatief voor het voldoen aan deze concrete eisen heeft de netbeheerder de mogelijkheid om een rating aan te houden bij een kredietbeoordelaar met tenminste de status «investment gradex». Een dergelijke rating geeft aan dat de netbeheerder ook op termijn in staat zal zijn om te voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Ook vroegen de leden van de CDA-fractie wat er gebeurt indien een netbeheerder niet voldoet aan de nader te stellen eisen ten aanzien van het financieel beheer. Het doel van deze eisen is te garanderen dat de netbeheerder ook op termijn over voldoende financiële middelen beschikt voor de noodzakelijke investeringen. Het betreft hier een materiële norm. Dat wil zeggen dat de netbeheerder te allen tijde zal moeten voldoen aan de eisen. De NMa zal toezicht houden of dit daadwerkelijk het geval is. Ingeval van overtreding zijn de gebruikelijke maatregelen mogelijk zoals een bindende aanwijzing, een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete (zie de onderdelen F en M van de nota van wijziging).

De leden van de fractie van het CDA vroegen of ik een implementatietermijn van twee jaar geen risico acht, mede in het licht van de aanbevelingen van de Validatiecommissie. Is een langere implementatietermijn niet gewenst, zo vroegen deze leden. Op het moment van verzending van de nota van wijziging aan de Tweede Kamer was ik nog niet bekend met de aanbeveling van de Validatiecommissie om de bedrijven langer de tijd te gunnen de splitsing door te voeren. Na bestudering van het validatierapport en na overleg met de commissie ben ik tot de conclusie gekomen dat alle maatregelen om te komen tot een zelfstandig netbeheer binnen de thans voorgestelde termijn van twee jaar gerealiseerd moeten en ook kunnen worden. De Validatiecommissie geeft dit ook aan en merkt op dat uitstel op dit punt niet gewenst is. Wel is het volgens de commissie – onder andere met het oog op de CBL’s – wenselijk dat de bedrijven voor de volledige eigendomssplitsing meer tijd krijgen. De commissie denkt hierbij aan het verlengen van de huidige termijn van twee jaar met een half jaar. Ik neem deze aanbeveling over en heb dit verwerkt in de bij deze nota gevoegde tweede nota van wijziging. Een zorgvuldige implementatie zonder administratieve of andere grote problemen acht ik binnen deze termijn voor alle bedrijven haalbaar.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke mogelijkheden ik zie om met innovatieve meterconcepten afsluiting te voorkomen. In mijn brief van 10 februari jl. (Kamerstukken II 2005/2006, 28 982, nr. 51) heb ik u een model voor de metermarkt voorgelegd waarmee de consumentenmarkt voor energie structureel kan worden verbeterd. In mijn voorstel ga ik ook in op de introductie van de zogenaamde «slimme» meter. Iedere kleinverbruiker in Nederland zou in principe zo’n «slimme» meter moeten krijgen. Aan deze meters kan communicatietechnologie worden toegevoegd waardoor verschillende toepassingen van de meetinrichting mogelijk worden. Eén van de mogelijke functionaliteiten is het beperken van de doorlaatwaarde. Hiermee wordt een extra mogelijkheid geboden om huishoudens met betalingsachterstanden te helpen voorkomen dat de schulden verder oplopen. In België wordt van deze mogelijkheid al gebruik gemaakt. Om te verzekeren dat de basisfunctionaliteiten ook in potentie mogelijk zijn met elke «slimme» meter, ben ik voornemens een aantal outputgerelateerde eisen aan de meter te stellen, waaronder de mogelijkheid tot het beperken van de doorlaatwaarde.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik kan bevestigen dat de overdracht van beheer van hoogspanningsnetten aan de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet op 1 januari 2008 plaatsvindt, ongeacht of partijen wel of geen overeenstemming over de inhoud van een beheerovereenkomst hebben bereikt. In antwoord hierop merk ik op dat het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de beheerovereenkomsten zo worden vormgegeven dat de rechten van derden bij CBL’s worden gerespecteerd. Maar voorop staat de overdracht van het beheer van de hoogspanningsnetten aan TenneT.

De netten van 110 en 150 kV behoren op grond van de in artikel I, onderdeel A, voorgestelde wijziging van de omschrijving van het landelijk hoogspanningsnet juncto de inwerkingtreding van die bepaling (artikel XIII, tweede lid) met ingang van 1 januari 2008 tot dat net. Na die datum mag de regionale netbeheerder het beheer niet meer uitvoeren. Dit betekent ook dat alle betrokken partijen er belang bij hebben dat ze voor 1 januari 2008 overeenstemming hebben bereikt over de beheerovereenkomsten. De NMa heeft hierbij een toezichthoudende rol.

Als gevolg van artikel VIA is niet uitgesloten dat de situatie zich voor kan doen dat het beheer van een bepaald deel of bepaalde delen van het 110 kV en 150 kV net niet over gaat naar de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet omdat het duidelijk is dat dit niet mogelijk is zonder dat de voorwaarden van een CBL op het desbetreffende net op materiele wijze geschonden worden. Dit is een uitzondering op de hoofdregel.

In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over beheerovereenkomsten in relatie tot CBL’s, bevestig ik het uitgangspunt van de regering is, dat de energiebedrijven de verplichting hebben ruimhartig mee te werken aan de totstandkoming van beheerovereenkomsten. Een CBL kan de totstandkoming van de beheerovereenkomst alleen beperken voor zover dat strikt noodzakelijk. Een eventuele blokkade van de totstandkoming van een beheerovereenkomst door een CBL moet ondubbelzinnig door de energiebedrijven worden aangetoond. De toelichting op artikel VIA, eerste lid, mag niet zo worden geïnterpreteerd dat iedere noodzakelijke aanpassing van een CBL of instemming onder een CBL een aanleiding kan zijn om het beheer niet naar de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet over te dragen. Ik verwacht van alle betrokken partijen dat zij welwillend en actief zullen meewerken aan het tijdig totstandkomen van de beheerovereenkomsten en aan de daarvoor noodzakelijke aanpassingen en instemmingen in de bestaande CBL’s, voor zover dit ingevolge de CBL’s niet leidt tot disproportionele kosten voor de energiebedrijven die het beheer moeten overdragen. Overigens wil ik opmerken dat ik – indien noodzakelijk – bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in staat wordt gesteld de zorg te dragen voor het beheer.

De leden van de D66-fractie vroegen om een inschatting van de administratieve lastendruk als gevolg van de extra regels omtrent het financieel beheer. De voorstellen in de onderdelen D en L van de nota van wijziging houden een invulling van het zogenaamde strijdigheidsverbod in. Hieruit vloeien geen administratieve lasten voort. Ik neem aan dat de genoemde leden met hun vraag dan ook doelden op de in de onderdelen E en L van de nota van wijziging opgenomen mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan de financiële soliditeit van de netbeheerder. De desbetreffende bepalingen houden in dat de netbeheerder de keuze moet hebben of hij aan bepaalde concrete eisen omtrent zijn kredietwaardigheid voldoet, of dat hij een verklaring omtrent zijn solvabiliteit aanvraagt bij een kredietbeoordelaar. Deze keuzemogelijkheid biedt de netbeheerder de mogelijkheid om de extra administratieve lasten, die nu eenmaal zijn verbonden aan het vragen van een verklaring van een onafhankelijke deskundige, desgewenst te vermijden. Met name grotere energiebedrijven beschikken overigens reeds over dergelijke verklaring. Al met al zal de administratieve lastendruk als gevolg van de extra regels omtrent het financieel beheer niet substantieel zijn.

6. Cross Border Lease contracten

In de toelichting op de nota van wijziging (p.13) wordt geconstateerd dat één van de criteria voor een kredietbeoordelaar die een netbeheerder beoordeelt, de omvang van off-balance sheet risico’s, zoals CBL’s, zal zijn. Naar aanleiding van deze constatering stelden de leden van de CDA-fractie de vraag, of bestaande netbeheerders op basis van lopende CBL’s in de problemen kunnen komen. Ik volsta hier met een verwijzing naar de uitgebreide analyses die ik eerder in het kader van het wetsvoorstel heb gemaakt en naar de rapportage van de Validatiecommissie. Ik voeg daar nog aan toe dat ik er van uitga dat een kredietbeoordelaar die zich in mijn analyse kan vinden, de CBL’s over het algemeen waarschijnlijk slechts als beperkt off-balance sheet risico voor netbeheerders zal aanmerken. Ik verwacht niet dat bestaande netbeheerders op basis van lopende CBL’s in de problemen komen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen zich af of de eis dat een investeerder, die het netwerk onder zich heeft genomen, binnen 13 weken een netbeheerder moet aanstellen waarvan de aandelen in handen zijn van de overheid én aan deze de economische eigendom dient over te dragen, voldoende vrijheid biedt om te voldoen aan de CBL-voorwaarden. De overgangsregeling van artikel VI in verbinding met VIc gaat verder dan de vraagstelling lijkt te suggereren en biedt daarmee voldoende vrijheid om te voldoen aan de voorwaarden uit de CBL’s. De investeerders die onder omstandigheden gerechtigd zijn gebruik te maken van hun recht het net onder zich te nemen, dienen een «vette» netbeheerder aan te wijzen, maar zijn niet verplicht deze vervolgens onder een overheid te positioneren. Ik wijs erop dat ook de Validatiecommissie op blz. 38–39 van haar rapport deze overgangsregeling heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat de conclusies van de minister dienaangaande redelijkerwijs juist waren.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of ik bereid ben een plicht tot uitoefening van de koopoptie in de wet op te nemen. Als een dergelijke plicht bij het aangaan van de CBL’s zou hebben bestaan, zouden de transacties nooit zijn aangegaan. Het is cruciaal voor de Amerikaanse belastinganalyse dat het energiebedrijf in staat is, zowel economisch als juridisch, om de koopoptie niet uit te oefenen, mocht dat bedrijf daartoe te zijner tijd besluiten. Ik verwijs ook naar hetgeen de Validatiecommissie hierover heeft opgemerkt op blz. 30 van haar rapport. Ik verwacht dat het invoeren van een dergelijke verplichting tot claims en eindeloze juridische procedures gaat leiden tussen de energiebedrijven en de investeerders, het geen strijdig zou zijn met het eerder door de leden van de CDA-fractie gestelde dat CBL-risico’s minimaal moeten blijven. Ik ben daarom niet bereid een wettelijke plicht tot uitoefening van de koopoptie op te nemen. De koopopties zullen overigens pas een rol gaan spelen bij afloop van de leases, en dat is niet eerder dan na 20 tot 25 jaar na sluiting van het contract. Daarom kan worden volstaan met de regeling van kennisgeving aan de minister, zoals voorgesteld in artikel VIc, derde lid. Mocht te zijner tijd blijken dat een bedrijf niet van zins is de koopoptie uit te oefenen, en mocht dat niet passen in het dan geldende overheidsbeleid, dan kan dan, in overleg met de Minister van Economische Zaken, gezocht worden naar een oplossing.

Voorts vroegen de leden van de fractie van het CDA of ik van mening ben dat de huidige artikelen 93 van de Elektriciteitswet 1998 en 85 van de Gaswet kunnen leiden tot een event of loss onder de CBL’s. Zij vroegen verder of er in de CBL’s rekening is gehouden met de vigerende Nederlandse wetgeving en of het instemmingsvereiste een blokkade is in het licht van de beschikkingsbevoegdheid uit de CBL’s. Bij het aangaan van de CBL’s is vanzelfsprekend rekening gehouden met de wetgeving zoals die indertijd gold. In de periode dat de CBL’s met betrekking tot gasnetten en elektriciteitsnetten zijn aangegaan, luidde de wetgeving echter anders dan thans het geval is. Ik wijs er in het bijzonder op dat het huidige vierde lid van de artikelen 93 Elektriciteitswet en 85 Gaswet, dat privatisering vooralsnog onmogelijk maakt, eerst op 14 juli 2004 van kracht geworden is. De CBL’s met betrekking tot netten zijn in de periode van 1998 tot en met 2002 aangegaan. Het vereiste dat mijn instemming nodig was voor iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net, maakte voor wat betreft elektriciteitsnetten vanaf 1998 en voor wat betreft gasnetten vanaf 1 augustus 2000 onderdeel uit van de wet. Het betrof hier echter uitdrukkelijk een tijdelijke maatregel. Het instemmingsvereiste was opgenomen in de wet om er voor zorg te dragen dat de liberaliseringsperiode ordelijk zou verlopen en dat de Minister van Economische Zaken een vinger aan de pols zou hebben wanneer er in deze periode geprivatiseerd zou worden. Het instemmingsvereiste was aanvankelijk dan ook beperkt tot 31 december 2002, de datum waarop verwacht werd dat het liberaliseringsproces zou zijn afgerond, eventueel te verlengen tot uiterlijk 31 december 2006.

Op 1 januari 2001, bij de invoering van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector (Stb. 2000, 608), is deze beperking in de tijd geschrapt. Uitgangspunt van het beleid bleef echter dat de netten op termijn geprivatiseerd zouden worden. Dit beleid is op diverse plaatsen uiteengezet waaronder in brieven aan de Tweede Kamer in 16 juni 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 25 097, nr. 26), 26 juni 2000 (Kamerstukken II 1999/2000, 25 097, nr. 37), 19 februari 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 25 097, nr. 45) en 8 juni 2001 (kenmerk: EZ0000032), alsmede in de Beleidsregels privatisering energiebedrijven (Stcrt. 2001, nr. 131, blz. 8) en het daarop gebaseerde (later ingetrokken) wetsvoorstel wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen ingeval van wanbeheer van een net, Kamerstukken II 2001/2002, 28 190). Zelfs toen op 11 februari 2003, derhalve ruim nadat de laatste CBL op een netwerk was afgesloten, de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken aankondigde dat het wetsvoorstel 28 190 was ingetrokken en dat vooralsnog geen instemming zou worden verleend aan de vervreemding van netwerkbedrijven, betrof dit uitdrukkelijk een tijdelijke bevriezing (Kamerstukken II 2002/03, 28 190, nr. 10). Bij het aangaan van de CBL’s op elektriciteitsnetten, en bij het aangaan van CBL’s op gasnetten vanaf 2 december 1999 (toen dit vereiste voor het eerst onderdeel uitmaakte van het voorstel voor de Gaswet, zie Kamerstukken II 1999/2000, 26 463, nr. 7), is rekening gehouden met het feit dat instemming van de minister nodig zou zijn voor privatisering, maar dat dit instemmingsvereiste enkel zou gelden tijdens de eerste jaren van de CBL’s. De verwachting was bovendien, gebaseerd op het aangekondigde beleid, dat er weinig reden zou zijn om instemming te onthouden voor de overgang van een net naar de investeerder.

Tegen de achtergrond van deze wetsgeschiedenis en gebaseerd op de informatie die ik hierover van de bedrijven en van de verschillende experts heb gekregen, lijkt het mij echter zeer aannemelijk dat de onmogelijkheid om een in een CBL ingebracht net te privatiseren een substantiële inbreuk zou zijn op de rechten die onder die contracten zijn verleend. Nu er op dit moment nog geen ministeriële regeling als bedoeld in artikel 93, vierde lid, van de Elektriciteitswet en artikel 85, vierde lid, van de Gaswet van kracht is, is de facto sprake van een privatiseringsverbod. Dit de facto verbod dient niet van toepassing te zijn voor zover vereist om de rechten te respecteren die investeerders uit hoofde van de CBL’s op netwerken hebben verkregen. Ik weet mij in deze conclusie gesteund door het validatierapport. Dat dit de facto verbod niet van toepassing is op CBL’s wordt bewerkstelligd door artikel VIc. Door dit artikel is een investeerder (en diens rechtsopvolger) in staat, wanneer het recht ontstaat voor de investeerder om het net onder zich te nemen, een netbeheerder aan te wijzen waarvan de aandelen in private handen zijn. Deze netbeheerder dient overigens aan alle wettelijke vereisten te voldoen.

De leden van de CDA-fractie stelden een aantal vragen over de systematiek rondom het verstrekken van kruisgaranties en het stellen van zekerheden. In antwoord hierop wil ik allereerst stellen dat ik met het toestaan van kruisgaranties de CBL-belangen van enkele energiebedrijven heb laten prevaleren boven mijn beleid gericht op het financieel volledig onafhankelijk maken van de netwerken van de commerciële activiteiten van de energiebedrijven. Het toestaan van kruisgaranties is er dan ook louter op gericht de desbetreffende energiebedrijven in staat te stellen te blijven voldoen aan de bestaande contractuele voorwaarden in reeds afgesloten CBL’s. De termijn van deze toestemming is hier direct mee verbonden. De energiebedrijven waarvoor geldt dat zij mogelijk «all or substantially all» activa overdragen in het splitsingsproces, zullen in onderhandeling moeten treden met hun wederpartijen bij CBL’s om er voor zorg te dragen dat zij aan de voorwaarden voor een dergelijke overdracht voldoen. Het eventueel stellen van kruisgaranties maakt daar mogelijk deel van uit. Als een garantie eenmaal afgegeven is, is het bedrijf hier in beginsel aan gebonden. De afgegeven kruisgarantie zal voor de aandeelhouder verdisconteerd worden in de transactiewaarde in geval van een eventuele privatisering van het afgesplitste bedrijf. Artikel IXa van het wetsvoorstel staat er aan in de weg dat deze kosten worden doorberekend aan de consument. De NMa ziet hier op toe.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ik het risico van CBL-claims aanvaardbaar acht, gezien de verschillende opvattingen hierover van diverse deskundigen.

Ondersteund door mijn Nederlandse en Amerikaanse adviseurs en met betrokkenheid van adviseurs van enkele energiebedrijven heb ik op aandringen van in het bijzonder de leden van de CDA-fractie bij nota van wijziging aanvullend overgangsrecht opgenomen. Met dit overgangsrecht acht ik de kans op schadeclaims zeer gering. Een 100% dat er geen investeerders zullen zijn die zullen proberen schade te claimen, is per definitie niet te geven. Als dit toch gebeurt, is het overigens de vraag of zo’n claim door de rechter uiteindelijk zal worden toegewezen. De Validatiecommissie, die bij haar oordeelsvorming het door mij voorgestelde extra overgangsrecht heeft betrokken, is van mening dat de CBL-risico’s door het overgangsrecht in voldoende mate worden weggenomen.

Ik ben van mening dat de voor enkele energiebedrijven nog aanwezige beperkte financiële risico’s als gevolg van de door hen afgesloten CBL’s niet opwegen tegen de structurele baten van het wetsvoorstel voor de Nederlandse energievoorziening. Met het wetsvoorstel worden geen onverantwoorde financiële risico’s genomen.

De leden van de CDA-fractie stelden de vraag op welke wijze de opmerking van de Validatiecommissie dat voorzichtigheid moet worden betracht in het trekken van stellige conclusies, tot uiting komt in de wijze waarop de minister onnodige kosten als gevolg van CBL’s wil voorkomen. Ik heb mij – net als de Validatiecommissie – uitvoerig laten informeren over typische CBL-contractsdocumentatie. Daarnaast heb ik de energiebedrijven diverse keren de gelegenheid geboden om mij te informeren over eventuele afwijkende bepalingen. Mede op basis hiervan is het wetsvoorstel tot stand gekomen en zijn in de nota van wijziging vergaande tegemoetkomingen gedaan omwille van de bestaande CBL’s. De voorzichtigheid komt tot uiting in deze overgangsbepalingen en in de conclusies die ik met betrekking tot de kosten van het wetsvoorstel heb getrokken en waar de Validatiecommissie zich in kan vinden. Ik concludeer dat er geen 100% garanties zijn, maar dat de risico’s aanvaardbaar zijn en opwegen tegen de voordelen.

De leden van de CDA-fractie wezen erop dat investeerders de vrije keuze hebben om letters of credit te accepteren als oplossing voor een «event of loss» of een «event of default» en vroegen naar de consequentie van deze constatering voor de redenering dat met letters of credit nagenoeg alle CBL-problemen zijn op te lossen. Gebaseerd op informatie van de bedrijven en het advies van de verschillende adviseurs, heb ik geconstateerd dat het niet valt uit te sluiten dat de grote, geïntegreerde energiebedrijven, in het bijzonder Essent, zich geconfronteerd zullen zien met de noodzaak extra letters of credit te stellen voor één of meer van hun productie-CBL’s in het geval dat de kredietwaardigheid van het afgesplitste commerciële bedrijf uiteindelijk lager zal zijn dan de kredietwaardigheid van het bedrijf voor de splitsing. Als het desbetreffende bedrijf er niet (tijdig) toe in staat blijkt een additionele letter of credit te stellen, dan zou dat kennelijk kunnen leiden tot een «event of default». Ik heb ook begrepen dat er een zekere discretionaire bevoegdheid is voor investeerders in het accepteren van letters of credit wanneer zij in voorkomende gevallen recht hebben op extra zekerheid. Hierin zullen zij echter in redelijkheid moeten handelen. Zoals ik al eerder heb aangegeven, geldt ook in de Verenigde Staten dat partijen «in good faith» dienen te handelen. Ik verwijs in dit verband ook naar het antwoord van het New Yorkse advocatenkantoor Chadbourne & Parke op vragen van de Tweede Kamer dat ik als bijlage bij mijn brief van 2 februari jl. aan de Kamer heb gestuurd.

Met de Validatiecommissie en onder verwijzing naar de door hen aangevoerde argumenten (blz. 35), ben ik dan ook van mening dat deze discretionaire bevoegdheid ten aanzien van de in sommige gevallen eventueel te stellen letters of credit geen aanleiding geeft om mijn conclusies ten aanzien van de risico’s die het wetsvoorstel oplevert voor de CBL’s te herzien.

De leden van de CDA-fractie vroegen mij aan te geven in welke mate het splitsingswetsvoorstel in strijd is met het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart van 27 maart 1956 (Trb. 1956, 40) tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika. Ik heb hierover de Tweede Kamer op 3 april geïnformeerd in antwoord op vragen van CDA-kamerlid Hessels (nr. 205060990). Ik heb hierbij aangegeven dat dit Verdrag geen problemen zal opleveren voor het splitsingswetsvoorstel. Er is namelijk geen juridische grond om te spreken van ontneming van eigendom in de zin van het Verdrag. De eigendom van de Amerikaanse investeerders bij CBL’s wordt juist gerespecteerd overeenkomstig artikel VI van het Verdrag, welke bepaling onder meer de bescherming van eigendommen en de wijze van behandeling van onderdanen van de ene partij op het grondgebied van de ander regelt. De nota van wijziging op het wetsvoorstel versterkt dit nog eens. Het wetsvoorstel is dus niet in strijd met het Vriendschapsverdrag.

De algemene verplichting om Amerikaanse investeerders behoorlijk en rechtvaardig te behandelen in de zin van artikel I van het verdrag, geeft ook geen grond voor eventuele schadeclaims. Met het ontwerp van het wetsvoorstel en met de nota van wijziging is rekening gehouden met de bestaande rechten van Amerikaanse investeerders. Dat is in lijn met het verdrag, want voor zover er al belemmeringen voor het uitoefenen van rechten door Amerikaanse investeerders zouden zijn ten gevolge van Nederlandse wet- en regelgeving, worden deze weggenomen door het overgangsrecht dat wordt voorgesteld in de nota van wijziging.

Ten aanzien van de vraag naar de rechtstreekse werking van het verdrag, kan ik de leden van de CDA-fractie wijzen op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet die de werking van verdragen binnen de Nederlandse rechtsorde regelen. Alleen bepalingen die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden hebben rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde, nadat zij zijn bekendgemaakt. Het Vriendschapsverdrag bevat een aantal verplichtingen die een ieder kunnen verbinden. Een voorbeeld hiervan is het bovengenoemde artikel VI van het Vriendschapsverdrag. Zoals ik reeds heb aangegeven, ben ik van oordeel dat het Vriendschapsverdrag geen problemen zal opleveren voor het splitsingswetsvoorstel.

In antwoord op de vraag van de leden van de LPF-fractie of de Validatiecommissie inzage heeft gevraagd in de CBL’s of dat deze inzage is geweigerd merk ik ten eerste op dat de CBL’s onder de verantwoordelijkheid vallen van de energiebedrijven en vertrouwelijke overeenkomsten zijn tussen private partijen. Daarnaast is de documentatie van CBL’s zeer uitgebreid en kunnen de contracten onderling verschillen. Dat komt onder andere door verschillen in onderliggende activa en het tijdstip waarop de contracten zijn afgesloten. Ik heb me daarom met de wetgeving gericht op een typisch CBL-contract. Voor een oordeelsvorming heb ik mij bij de opstelling van het wetsvoorstel gebaseerd op informatie van betrokkenen en adviseurs. Daarnaast heb ik de energiebedrijven de mogelijkheid geboden mij aan te geven hoe onnodige kosten als gevolg van afgesloten CBL’s kunnen worden voorkomen. De commissie is gevraagd de bestaande onderzoeken en conclusies te valideren. Zij heeft daarom in lijn met mijn eerdere onderzoek, de energiebedrijven niet gevraagd om inzage te krijgen in de CBL-contracten. Wel heeft zij uitgebreid gesproken met een groot aantal betrokkenen en adviseurs en met verantwoordelijken binnen de energiebedrijven. De toevoeging die het validatierapport de Kamer biedt is een onafhankelijke beoordeling van mijn uitspraken en conclusies, waaronder de conclusie dat met het wetsvoorstel geen onverantwoorde financiële risico’s worden genomen vanwege de CBL’s. Dit is additionele informatie waarop de Kamer haar oordeel kan baseren.

De leden van de LPF-fractie stelden de vraag of ik de uitspraken van de commissie Kist kan interpreteren en of we claims uit de VS tegemoet kunnen zien. Ik stel voorop dat ik de uitspraken van de Validatiecommissie over de CBL’s aldus interpreteer dat zij op basis van haar eigen onafhankelijk onderzoek een goed beeld heeft kunnen krijgen van de zogenaamde typische CBL en dat zij niet kan uitsluiten dat individuele CBL-contracten afwijkende clausules bevatten. De commissie is daarom voorzichtig met het trekken van stellige conclusies. Wel is de commissie van mening dat mijn eerdere conclusies ten aanzien van de CBL-risico’s in redelijkheid worden gedragen door de uitgevoerde onderzoeken en het voorgestelde overgangsrecht. Ik interpreteer deze uitspraken niet anders dan mijn eerdere uitspraken waarbij ik heb aangegeven dat ik niet volledig kan uitsluiten dat splitsing in individuele gevallen tot claims kan leiden. Ik heb met het wetsvoorstel en haar overgangsbepalingen mijn uiterste best gedaan om claims die het gevolg zouden kunnen zijn van het wetsvoorstel te voorkomen. Ik acht het resterende risico van eventuele claims onder de CBL’s en de potentiële omvang daarvan aanvaardbaar, zoals ik ook uitvoerig heb betoogd in mijn brief van 2 februari jl. over de CBL’s.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de consequenties van artikel VIa in het bijzonder het vierde lid. Als ik de leden van de fractie goed begrijp, hebben zij de indruk dat een risico op eventuele claims wordt afgewend doordat in het uiterste geval mogelijk wordt gemaakt dat er een private netbeheerder optreedt als beheerder van een deel van het hoogspanningsnet. Dat is inderdaad wat artikel VIa mogelijk maakt. Dit is geregeld in het derde lid van het betreffende artikel. Artikel VIa bepaalt dat, wanneer een energiebedrijf aan het einde van de lease met betrekking tot een 110 of 150 kV-net besluit de koopoptie niet uit te oefenen dan wel indien zich tijdens de lease een event of default voordoet en er geen termination value is betaald en de investeerder het netwerk onder zich neemt, de investeerder (een dochtervennootschap van) TenneT als netbeheerder dient aan te wijzen. Dit is slechts anders indien dat zou leiden tot een beperking van de rechten van de investeerder. In dat geval mag de investeerder een private netbeheerder aanwijzen. Dit laat onverlet dat de investeerder een netbeheerder moet aanwijzen die overigens aan alle vereisten van de wet moet voldoen en alle wettelijke taken en verplichtingen op zich neemt, net als andere netbeheerders. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag van de leden van de CDA-fractie over artikel Via en de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen van de leden van de PvdA-fractie.

7. Kosten, baten en werkgelegenheidseffecten

De leden van de fractie van het CDA vroegen of ik bij de regelgeving om kostenafwenteling te voorkomen ben uitgegaan van een situatie met of zonder privatisering. Ook vroegen deze leden wat wordt bedoeld met een zo efficiënt mogelijke toedeling van structurele kosten en waarom deze kosten wel doorberekend mogen worden aan de consument. De voorgestelde regelgeving om afwenteling van splitsingskosten naar de consument te voorkomen is van toepassing, ongeacht of er sprake is van privatisering c.q. wie de eigenaar van het te splitsen energiebedrijf is. Dit volgt uit de formulering van het in de nota van wijziging opgenomen artikel IXa. De kosten die voortvloeien uit CBL’s mogen niet worden doorberekend aan afnemers.

Naar aanleiding van een andere vraag van de leden van de CDA-fractie heb ik besloten de termijn waarbinnen de reorganisatiekosten niet doorberekend mogen worden aan afnemers, te verlengen van drie naar vijf jaar na het van kracht worden van het wetsvoorstel. Omdat bedrijven zich uiteindelijk binnen tweeënhalf jaar volledig moeten splitsen en in de ministeriële regeling over de splitsingsplannen zal worden bepaald dat activering van kosten niet is toegestaan, zullen feitelijk geen reorganisatiekosten worden doorberekend aan afnemers. Na vijf jaren zal er waarschijnlijk ook geen sprake meer zijn van structurele kosten die het directe gevolg zijn van de splitsing. Voor zover deze kosten er nog wel zijn zullen deze wegvallen tegen de veel grotere structurele baten die dan merkbaar zullen zijn.

Een efficiënte verdeling van vermogensbestanddelen is een verdeling waarbij de eventuele structurele kosten, en daarmee de tarieven voor het transport en de levering van energie, zo laag mogelijk blijven. Binnen het wettelijke kader hebben de bedrijven in beginsel de vrijheid om bij de splitsing vermogensbestanddelen te verdelen op een manier zoals zij willen. Omdat deze verdeling effect kan hebben op toekomstige structurele kosten, wordt op deze verdeling via de splitsingsplannen toegezien. Als een verdeling van vermogensbestanddelen wordt gekozen die leidt tot onnodige kosten als gevolg van synergieverlies of onnodig hoge financieringslasten, zal dit niet worden toegestaan als hierdoor per saldo de transport- en leveringstarieven niet zo laag mogelijk blijven.

De belangrijkste reden dat in de wet geen verbod op doorberekening van structurele kosten is opgenomen, is dat zo’n verbod slecht handhaafbaar is. Gelet op het karakter van deze kosten en de na de splitsing te verwachten marktdynamiek is na de eerder genoemde periode van vijf haar niet meer te traceren of deze kosten een direct gevolg zijn van de splitsingswet.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar een overzicht van de kosten waarbij wordt aangegeven waar deze kosten neerslaan. Ook vroegen deze leden welke garanties gegeven kunnen worden dat de consument de rekening van de splitsing niet gepresenteerd krijgt. Op basis van onder andere alle in het kader van het wetsvoorstel uitgevoerde financiële onderzoeken heeft het CPB op verzoek van de Validatiecommissie een actueel en gekwantificeerd overzicht gemaakt van de kosten en baten van splitsing ten opzichte van de huidige juridische scheiding. Een overzicht is gegeven in tabel 2.1 van het CPB-rapport dat als bijlage bij het validatierapport is gevoegd. Het CPB schat de eenmalige kosten van splitsing op 100 mln. euro ten opzichte van de huidige juridische scheiding. De extra structurele kosten worden door het CPB op 100 mln. euro/jaar geschat ten opzichte van de huidige juridische scheiding. Over de kosten als gevolg van CBL’s doet het CPB geen uitspraken. Zoals ik eerder heb aangegeven, zullen deze kosten waarschijnlijk maximaal enkele tientallen miljoenen euro bedragen. De kans op meer kosten als gevolg van de CBL’s acht ik zeer gering in het licht van het extra overgangsrecht en de conclusies daaromtrent van de Validatiecommissie.

In de nota van wijziging is voorzien in een regeling die het bedrijven niet mogelijk maakt om de kosten door te berekenen aan de afnemers. Dit betekent dat de bedrijven de kosten zelf moeten betalen, wat uiteindelijk zal neerslaan bij de aandeelhouders in de vorm van een lagere winstuitkering of een lagere aandeelhouderswaarde.

Het CPB concludeert echter ook dat het netto welvaartseffect van eigendomssplitsing kan oplopen tot 1 miljard euro. Indien de splitsing gepaard gaat met privatisering van commerciële activiteiten kan het netto welvaartseffect oplopen tot 1,5 miljard euro. De kosten vallen uiteindelijk dus geheel weg tegen de baten. Aandeelhouders en afnemers profiteren daar beiden direct en indirect van.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe de uitvoering van de splitsingsplannen door de NMa wordt gehandhaafd en hoe de Kamer op de hoogte wordt gehouden van de uitvoering van de splitsingsplannen. De verplichting tot het opstellen en uitvoeren van een splitsingsplan wordt gelegd op het bestuur van de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de desbetreffende groep. Dit bestuur zal ervoor moeten zorgen dat alle groepsmaatschappijen en eventuele rechtsopvolgers daarvan die rechtstreeks bij de splitsing zijn betrokken, zich dienen te houden aan het door het bestuur van de oorspronkelijke groep opgestelde splitsingsplan. Zij moeten dit plan uitvoeren zoals dat is opgesteld, rekening houdend met eventuele aanwijzingen van de minister. Het ligt voor de hand dat het desbetreffende bestuur een en ander met de betrokkenen ook contractueel vastlegt. De verboden omtrent kostendoorberekening zijn gericht tot netbeheerders, producenten, handelaren en leveranciers. De NMa houdt toezicht op de naleving van deze bepalingen en kan op grond van artikel IXc, vierde en vijfde lid, bij overtreding een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen.

De splitsingsplannen geven per bedrijf specifieke informatie over de wijze waarop zij de splitsing zullen vormgeven. De minister kan regels stellen over de inrichting van de splitsingsplannen. Op verzoek van de leden van de CDA-fractie wordt de desbetreffende ministeriële regeling vóór het van kracht worden aan de beide Kamers van de Staten-Generaal overgelegd. Uiteraard zal de Kamer wel regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de wet.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of ik de opvatting van het CPB deel dat negatieve werkgelegenheidseffecten zijn op te vatten als baten van privatisering.

Het CPB merkt in zijn rapport op dat, voor zover vermindering van werkgelegenheid het gevolg is van een grotere efficiëntie bij de energiebedrijven, dit bijdraagt aan de positieve welvaartseffecten van splitsing en privatisering. Ik deel deze opvatting van het CPB. Een grotere efficiëntie bij de energiebedrijven zal leiden tot een lagere rekening voor de consument. Overigens realiseer ik mij terdege dat de werknemers van de energiebedrijven daar in de praktijk grote moeite mee hebben. In het kader van het meer onvattende publieke belang ben ik ervan overtuigd dat een meer efficiënte onderneming meer toekomstperspectief heeft, hetgeen de werkgelegenheid op de lange termijn ten goede komt.

De leden van de CDA-fractie vroegen of onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden om de kosten voor het instellen van een «vette netbeheerder» omlaag te brengen. De initiële berekening van de kosten voor het instellen van een vette netbeheerder is uitgevoerd door Deloitte, waarbij is uitgegaan van een één-op-één implementatie van het DTe-advies over taken en activiteiten van de netbeheerder na splitsing. Volgens Deloitte liggen de structurele kosten als gevolg van de implementatie van het DTe-advies (invoering vette netbeheerder) tussen de 345 en 455 mln. euro/jaar, uitgaande van een statisch scenario en zonder rekening te houden met de voordelen van splitsing. Er zijn vervolgens verschillende onderzoeken uitgevoerd naar mogelijkheden om deze door Deloitte berekende maximale kosten te reduceren.

Allereerst is door Deloitte zelf onderzocht of kosten bespaard zouden kunnen worden met de invoering van een centraal aansluitingenregister. Deloitte heeft berekend dat de invoering van een centraal aansluitingenregister leidt tot een structurele kostenbesparing van 4 mln. euro/jaar. Dat is ca. 1% van de totale reorganisatiekosten zoals Deloitte deze heeft berekend.

In de tweede plaats is door Roland Berger onderzocht hoeveel kosten bespaard kunnen worden met de door mij voorgestelde invoering van de «vette netbeheerder», die op sommige punten afwijkt van het DTe-advies. Roland Berger concludeert dat dit ten opzichte van de berekeningen van Deloitte een besparing oplevert van 7 mln. euro/jaar. Ook heeft Roland Berger onderzocht wat de kosten zullen zijn in een meer realistisch scenario van fusies en overnames na splitsing. Roland Berger concludeert dat tot 125 mln. euro/jaar bespaard kan worden ten opzichte van de berekeningen van Deloitte, afhankelijk van de marktdynamiek.

Tenslotte heeft de Validatiecommissie kritisch naar de onderzoeken van Deloitte en Roland Berger gekeken, mede op basis van een geactualiseerde kosten-baten analyse van het CPB. De commissie is van mening dat de huidige kostenstructuur die door Deloitte en Roland Berger als uitgangspunt is genomen, geen goede benchmark is omdat de bedrijven door splitsing efficiënter zullen gaan werken. Dit leidt tot lagere structurele kosten. Ook merkt de commissie op dat in de berekeningen van Deloitte en Roland Berger geen rekening is gehouden met een sectorbrede invoering van het leveranciersmodel en het capaciteitstarief. Invoering van dit model (zie mijn brief van 10 februari jongstleden, Kamerstukken II, 2005/2006, 28 982, nr. 51) verlaagt naar verwachting de kosten omdat een aantal bedrijfsprocessen niet hoeft te worden gedupliceerd. De commissie acht mijn conclusie redelijk dat de structurele kosten eindig zijn en zich vooral in de eerste jaren van en na splitsing zullen voordoen. Het CPB schat de structurele kosten als gevolg van splitsing op ongeveer 100 mln. euro/jaar ten opzichte van de huidige situatie en op 20 mln. euro/jaar ten opzichte van de situatie met een vette netbeheerder. Met andere woorden: de kosten als gevolg van de implementatie van een vette netbeheerder zijn geen 345 tot 455 mln. euro/jaar zoals Deloitte in eerste instantie berekende, maar circa 80 mln. euro/jaar.

De leden van de D66-fractie vroegen mij nader in te gaan op de handhaving van de voorgestelde maatregelen inzake het voorkomen van de afwenteling van de splitsingskosten op de consument. Het gaat hier om een drietal normen, namelijk de verboden om kosten uit CBL’s en de reorganisatiekosten als gevolg van splitsing door te berekenen, en de verplichting een splitsingsplan op te stellen en uit te voeren waarin de toebedeling van andere vermogensbestanddelen dan als gevolg van de CBL-kosten en reorganisatiekosten zodanig plaatsvindt dat daardoor de transporten leveringstarieven zo laag als mogelijk blijven. De NMa is belast met de handhaving van die normen en kan bij overtreding daarvan een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen. Een last onder dwangsom houdt in een last om de overtreding ongedaan te maken op verbeurte van een geldsom. De NMa krijgt een aantal specifieke hulpmiddelen ter beschikking om toe te zien op de naleving. De NMa kan bij een vermoeden dat het verbod om kosten door te berekenen wordt overtreden, de betrokken producent, handelaar of leverancier vragen om een verklaring van een onafhankelijke deskundige te overleggen omtrent de wijze waarop de CBL-kosten en reorganisatiekosten zijn verwerkt. De netbeheerder dient bij zijn reeds bestaande jaarlijkse rapportageverplichtingen aan de NMa een overzicht bij te voegen van de wijze waarop hij de verboden inzake kostendoorberekening heeft nageleefd, vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke deskundige daaromtrent. Bij de overlegging van het splitsingplan en ook bij de verslaglegging over de uitvoering van het splitsingsplan moet eveneens een verklaring van een onafhankelijke deskundige worden bijgevoegd. Ten slotte wordt de netbeheerders opgedragen bij hun voorstellen inzake tariefstructuren het genoemde doorberekeningsverbod in acht te nemen. De NMa dient de tariefstructuren en de tarieven vervolgens zodanig vast te stellen, dat hierin de bedoelde kosten niet worden doorberekend.

Voor mijn antwoord op de vraag van de leden van de LPF-fractie wie opdraait voor de kosten van splitsen en de CBL’s als deze niet aan de consumenten mogen worden doorberekend, verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op een soortgelijke vragen van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de LPF-fractie vroegen of de overheid tegelijkertijd kostenverhogende maatregelen mag opleggen en verbieden dat deze kosten worden doorberekend aan de klant. Deze leden doelden hiermee kennelijk op het bij nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen artikel IXa. In antwoord op deze vraag wijs ik er in de eerste plaats op dat wetgeving in formele zin – zoals dit wetsvoorstel – alleen kan worden getoetst aan regels van internationaal recht. Wat het wetsvoorstel in zijn geheel betreft gaat het om het recht van de Europese Gemeenschap en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. In paragraaf 7 van de memorie van toelichting is ingegaan op de verhouding tussen het wetsvoorstel en deze verdragen. Toegespitst op artikel IXa gaat het om de vraag of de voorgestelde maatregelen redelijk en proportioneel zijn. De eventuele kosten die uit CBL’s voortvloeien, beschouw ik niet als een direct gevolg van een door de overheid opgelegde kostenverhogende maatregel. Die kosten worden veroorzaakt door in het verleden door de betrokken partijen gesloten contracten. De voorgestelde wetgeving kan wel invloed hebben op de naleving en afwikkeling van die contracten. Datzelfde geldt overigens voor wijzigingen in de relevante Amerikaanse regelgeving. Ik heb met de laatste voorstellen in de nota van wijziging al het mogelijke gedaan om de CBL’s te respecteren. De reorganisatiekosten zijn in verhouding tot de winst van de betrokken bedrijven beperkt. Bovendien kunnen de aandeelhouders profiteren van een door splitsing gestegen aandeelhouderswaarde Verder wijs ik er op dat in de praktijk is gebleken dat splitsen financieel mogelijk is zonder kosten aan afnemers door te berekenen. Al met al is de voorgestelde regeling mijns inziens dan ook redelijk en proportioneel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of ik de verwachting van de Validatiecommissie deel dat de hoofdkantoren van energiebedrijven sowieso uit Nederland zullen verdwijnen, ongeacht of de splitsing wordt doorgevoerd. De Validatiecommissie gaat er vanuit dat na splitsing privatisering zal plaatsvinden en dat in het scenario zonder splitsing privatisering van een minderheidsaandeel in de geïntegreerde bedrijven zal worden toegestaan. Private aandeelhouders zullen naar verwachting grotere druk uitoefenen op het realiseren van efficiëntiewinsten. Dit kan leiden tot schaalvergroting, als gevolg waarvan het aantal hoofdkantoren kan afnemen. Ook kunnen bedrijven, in navolging van NRE en Intergas, vrijwillig besluiten tot splitsing. Dit maakt overname van het commerciële bedrijf door een buitenlandse speler mogelijk, en daarmee het verdwijnen van het hoofdkantoor uit Nederland. Meer algemeen is de commissie van mening dat de ontwikkelingen op de energiemarkt en de voortgaande consolidatie van energiebedrijven ertoe zullen leiden dat het voortbestaan van de Nederlandse energiebedrijven in hun huidige vorm vanwege hun geringe omvang wenselijk noch waarschijnlijk is. Dit zal met zich meebrengen dat er hoofdkantoren zullen verdwijnen.

Ik deel de opvatting van de Validatiecommissie dat als gevolg van de verdere internationalisering van de energiesector grensoverschrijdende fusies en overnames zullen plaatsvinden waardoor meerdere hoofdkantoren van energiebedrijven in Nederland kunnen verdwijnen. Dit zal gepaard gaan met werkgelegenheidsverlies, zoals ik ook eerder heb aangegeven op basis van onder andere onderzoeken van Roland Berger en CapGemini.

8. Artikelen

Artikel I, onderdeel B/Artikel II, onderdeel B

De leden van de CDA-fractie stelden een aantal vragen over het risico van kruissubsidiëring indien een netbeheerder deel uitmaakt van een groep die in het buitenland elektriciteit of gas handelt, produceert en levert. In antwoord op deze vraag merk ik op dat groepsvorming met een buitenlandse handelaar, producent of leverancier pas aan de orde kan zijn als een private rechtspersoon een meerderheidsbelang in de netbeheerder zou kunnen krijgen. Dat is niet het geval. Voor het overige merk ik op dat voor zover de buitenlandse bedrijven actief zijn op de Nederlandse markt, ze voor die activiteiten onderworpen zijn aan de Nederlandse wetgeving. Dat betekent dat het ook een buitenlands bedrijf in Nederland niet is toegestaan om onderdeel uit te maken van een groep waartoe gelijktijdig een netbeheerder en een Nederlandse handelaar, leverancier of producent behoort. Kruissubsidies zijn binnen Nederland zijn dus niet langer mogelijk. Daarnaast zijn de artikelen 17, 18 en het voorgestelde artikel 18a van de Elektriciteitswet 1998, dan wel artikel 10c, 10d en het voorgestelde artikel 10e van de Gaswet ook op die netbeheerders en hun eventuele groepsmaatschappijen van toepassing. Deze artikelen geven beperkingen ten aanzien van (groeps)financieringen en bevoordeling van groepsmaatschappijen die gelden voor de netbeheerder, ongeacht of de rest van de groep waartoe die netbeheerder behoort zich in Nederland bevindt of in het buitenland. Verder mag een netbeheerder zelf geen andere activiteiten uitvoeren dan uitsluitend zijn wettelijke taken. Op die manier is transparant welke activiteiten met bijbehorende kosten plaatsvinden binnen het netbeheer en ziet de NMa toe op juiste toerekening van kosten aan (Nederlandse en buitenlandse) activiteiten in overeenstemming met Nederlandse boekhoudkundige regels van de Elektriciteits- en Gaswet. Kortom, het risico op kruissubsidiëring is mijns inziens theoretisch.

Voorts stelden de leden van de CDA-fractie een aantal vragen over de groep waartoe de netbeheerder na splitsing zal behoren. Deze leden vroegen of een zuivere netbeheerder die geen onderdeel meer mag uitmaken van een groep waarin ook andere (commerciële) activiteiten plaatsvinden niet beter is. Het is juist dat de netbeheerder na splitsing onderdeel mag blijven uitmaken van een groep met (commerciële) energievreemde activiteiten. Ik heb in mijn op 20 maart jl. naar de Tweede Kamer gestuurde notitie over de netbeheerder en het netwerkbedrijf na splitsing uitvoerig gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een zogenaamde «zuivere» netbeheerder. Een zuivere netbeheerder is niet noodzakelijk in het licht van de borging van publieke belangen en niet wenselijk vanwege de kosten en financiële risico’s. Na splitsing mag de netbeheerder deel uitmaken van een netwerkbedrijf waarin ook commerciële activiteiten worden uitgevoerd. Dit heeft meerdere bedrijfseconomische voordelen waarvan per saldo de afnemer profiteert. Geregeld is dat dit niet ten koste gaat van het netbeheer. Hetgeen bovenstaand is vermeld over het risico van kruissubsidiëring is hier ook van toepassing. Gelet op de nadere wettelijke waarborgen en de mogelijkheid tot toezicht na splitsing is kruissubsidiëring tussen het netbeheer en commerciële activiteiten mijns inziens niet mogelijk.

Verder stelden de leden van de CDA-fractie een vraag over het vervallen van het verbod op bemoeienis van de aandeelhouder. Kern van het wetsvoorstel is een volledige scheiding tussen het beheer van het natuurlijk monopolie van de netten en de commerciële dienstverlening over deze netten. Het verbod op bemoeienis van de aandeelhouder beoogde de onafhankelijkheid van de netbeheerder te garanderen in een situatie waarin handel, levering en productie van gas en elektriciteit binnen dezelfde groep plaats vindt. Na splitsing zal de netbeheerder echter geen onderdeel vormen van een groep waarin ook activiteiten op het gebied van handel, levering en productie plaatsvinden. Concurrentieverstorende gedragingen door de aandeelhouder zijn na splitsing niet meer mogelijk. Handhaving van het verbod is derhalve niet langer noodzakelijk. Voorts zijn bij nota van wijziging nadere eisen gesteld omtrent het financieel beheer van de netbeheerder. Het is mogelijk om nadere eisen te stellen aan de financiële soliditeit van het netbeheer en financiële kruisverbanden tussen het netbeheer en commerciële (neven)activiteiten zijn niet langer geoorloofd. Ook vanuit het oogpunt van continuïteit van dienstverlening van het netbeheer is het verbod derhalve niet langer noodzakelijk.

Artikel I, onderdeel G/Artikel II, onderdeel Jb

De leden van de CDA-fractie verzochten mij nadere invulling te geven aan de inspanningsverplichtingen die energiebedrijven moeten doen ten behoeve van het voorkomen van afsluitingen door het stellen van nadere regels. Met de leden van de CDA-fractie deel ik de mening dat er meer duidelijkheid moet komen omtrent het afsluitbeleid van energiebedrijven. Dat is ook de reden dat ik in antwoord op Kamervragen van de heer Crone (Kamerstukken II 2005/2006, nr. 1023) en van de heer Vendrik en mevrouw Van Gent (Kamerstukken II 2005/2006, nr. 1110) heb aangegeven dat ik op korte termijn met een ministeriële regeling kom waarin ik de regels omtrent het afsluitbeleid zal vastleggen.

Artikel I, onderdeel H

De leden van de CDA-fractie stelden een vraag over de voorgestelde tekst van artikel 16Aa, tweede lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 juncto artikel 16, eerste lid, onderdeel c. Dit artikel ziet niet, zoals de leden van de CDA-fractie veronderstelden, op aansluitwerkzaamheden of plaatsing van de meter. Dit artikel maakt het mogelijk om de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de MEP uit te besteden. Van uitbesteding is ook sprake indien werkzaamheden aan een groepsmaatschappij worden uitbesteed. De MEP-regeling is bij wet opgedragen aan TenneT. TenneT heeft deze activiteit ondergebracht in een aparte groepsmaatschappij, Enerq. Om te voorkomen dat TenneT deze activiteit moet onderbrengen in de vennootschap die is aangewezen als landelijk beheerder van het hoogspanningsnet is het mogelijk deze taak uit te besteden. Verder vroegen de leden van de CDA-fractie om de eisen aan uitbesteding nader te concretiseren. In het voorgestelde artikel 16Aa, derde lid, van de Elektriciteitswet is een aantal eisen gesteld aan de uitbesteding van werkzaamheden. Ten eerste is aangegeven dat de netbeheerder in geval van uitbesteding de verantwoordelijkheid behoudt voor een volledige en juiste uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden. Dat betekent dat uitbesteding de netbeheerder niet ontslaat van zijn wettelijke verplichtingen. Vervolgens dient de netbeheerder zorg te dragen dat de regels die gesteld zijn met het oog op het voorkomen van discriminatie bij de uitoefening van taken en bevoegdheden in acht genomen worden. De netbeheerder kan dit als voorwaarde opnemen in de overeenkomst tot uitbesteding. In die overeenkomst dient de netbeheerder ook de kostentoerekening op een transparante wijze vast te leggen.

Tevens vroegen de leden van de CDA-fractie de aard en inhoud van de regels die bij ministeriële regeling kunnen worden gesteld nader te concretiseren. Ik neem dat deze leden doelden op het bepaalde in het vierde lid van artikel 16Aa. Op basis van dit lid heb ik de mogelijkheid nadere regels te stellen ten aanzien van de voorwaarden waaronder uitbesteding kan plaatsvinden. Ik denk dan met name aan het stellen van eventuele voorschriften omtrent transparante uitbesteding. Ik zal daartoe eerst overgaan indien uit ervaringen van de NMa met betrekking tot toezicht op de naleving van deze normen de noodzaak daarvan mocht blijken.

Artikel II, onderdeel H

De leden van de CDA-fractie stelden een aantal vragen over de mogelijkheid van de landelijke netbeheerder van het gastransportnet om taken met betrekking tot kwaliteitsconversie en flexibiliteitsdiensten uit te besteden. De aangewezen vennootschap als netbeheerder van het landelijk gastransportnet, Gasunie Transport Services (GTS), is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de wettelijke taken. De feitelijke werkzaamheden kunnen weliswaar worden uitbesteed, de aansturing van de uitbesteding en de uitbestede werkzaamheden blijven echter een werkzaamheid van GTS. Voor specifieke taken van de landelijke netbeheerders, zoals de kwaliteitsconversie en flexibiliteitsdiensten, heeft per activiteit een afzonderlijke afweging plaatsgevonden of dergelijke taken kunnen worden uitbesteed. Voor zover het feitelijke werkzaamheden betreft, zoals de inkoop van middelen voor kwaliteitsconversie of het contracteren van opslagcapaciteit bij derden, waarbij marktpartijen niet in aanraking komen met commercieel gevoelige informatie, is uitbesteding toegestaan. Uitbesteding van de dienst zelf is uiteraard niet toegestaan. De uitbesteding vindt plaats op transparante en non-discriminatoire wijze en onder toezicht van de NMa.

De vraag van deze leden of het GTS is toegestaan deze activiteiten uit te besteden aan een handelaar, leverancier of producent van gas kan ik bevestigend beantwoorden. Het betreft hier een limitatief aantal werkzaamheden van feitelijke aard. Marktpartijen komen niet in aanraking met strategische informatie. Mocht echter blijken dat zich in de praktijk problemen voordoen, dan kan ik bij ministeriele regeling nadere regels stellen.

Verder vroegen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting op de mogelijke aard en inhoud van de regels die bij ministeriele regeling kunnen worden gesteld. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord in een vorige vraag van de leden van deze fractie.

Artikel VIa

De leden van de fractie van het CDA vroegen om een verduidelijking van de figuur van de door een investeerder aangewezen netbeheerder ingeval het tweede lid van artikel VIa toepassing vindt. Deze leden doelen op de situatie dat een investeerder het recht uitoefent om een hoogspanningsnet onder zich te nemen wanneer het energiebedrijf aan het einde van de lease besluit de koopoptie niet uit te oefenen, of nadat zich gedurende de lease een event of default heeft voorgedaan en er geen termination value wordt gevorderd. De investeerder heeft dan de keus om hetzij de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, TenneT, hetzij een dochtermaatschappij daarvan aan te wijzen als netbeheerder. Wanneer TenneT, direct dan wel als moedermaatschappij van de aangewezen netbeheerder, het beheer over het desbetreffende net uitoefent, betreft dat de volle uitoefening van de taken van de landelijke netbeheerder op grond van de wet. Het derde lid van artikel VIa bepaalt dat, wanneer een aanwijzing van TenneT of een dochter van TenneT als netbeheerder niet mogelijk blijkt zonder afbreuk te doen aan de rechten van de investeerder op het desbetreffende net, de investeerder het recht heeft een dochtermaatschappij of een andere, door private partijen gehouden, naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan wijzen. Een dergelijke aangewezen netbeheerder zal aan alle taken en verplichtingen die door de wet worden gesteld aan netbeheerders, inclusief de investeringsplicht, moeten voldoen. Het feit dat een investeerder aandeelhouder zou zijn van die netbeheerder, maakt voor de toepassing van de wet niet uit. Als deze situatie zich voordoet, dan zal het beheer van TenneT zich niet uitstrekken tot het desbetreffende deel van het 110 kV en/of 150 kV-net. Een door de investeerder aangewezen netbeheerder heeft in dat geval ook de in artikel 16, eerste en tweede lid genoemde taken. Deze situatie is niet optimaal zijn, maar niet zodanig dat de wettelijke taken van TenneT niet meer uitgevoerd zouden kunnen worden. Voor de uitvoering van het voorgestelde artikel 18a kan hetzelfde worden geconcludeerd. Het toezicht van de NMa is op dit alles van toepassing.

Ik verwacht dan ook niet dat de overgangsregeling van artikel VIa er aan in de weg zal staan dat de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet goede uitvoering geeft aan zijn wettelijke taken ten aanzien van het resterende net vanaf 110 kV. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn eerdere antwoorden op vragen van de leden van de PvdA-fractie.

Artikel VIc

De leden van de fractie van het CDA achtten het laten vervallen van het instemmingsvereiste voor die gevallen waarin het energiebedrijf geen gebruik wenst te maken van zijn «koopoptie» niet aanvaardbaar. Zij wensten dat het wetsvoorstel zodanig wordt aangepast dat het energiebedrijf wordt verplicht bij afloop van de CBL-overeenkomst het net terug te kopen. Deze leden hebben deze vraag eerder gesteld. Ik verwijs naar mijn antwoord daarop in paragraaf 6.

In antwoord op de vraag of ik bereid het publieke eigendom van de netten wettelijk te verankeren merk ik op dat het huidige artikel 93 in de Elektriciteitswet 1998 en het huidige artikel 85 van de Gaswet wat mij betreft voldoen.

Artikel IXa

De leden van de CDA-fractie waren op voorhand niet overtuigd van de wenselijkheid om de structurele kosten van het wetsvoorstel voor rekening van de consument te laten komen. Zij vroegen welke bedragen hiermee gemoeid zijn en voor welke periode en op welke wijze wordt gegarandeerd dat bedoelde kosten zo laag mogelijk zijn.

De structurele kosten bedragen volgens het CPB ongeveer 100 mln. euro/jaar ten opzichte van de huidige juridische scheiding. Tegenover deze kosten en de eenmalige kosten staan structurele baten die netto kunnen oplopen tot 1 à 1,5 miljard euro. De Validatiecommissie acht mijn conclusie redelijk dat ook de structurele kosten een eindig karakter hebben en zich voornamelijk de eerste vijf jaar na het van kracht worden van het wetsvoorstel zullen voordoen. Ik ben op aandringen van de leden van de CDA-fractie bereid de termijn waarbinnen geen kosten mogen worden doorberekend aan afnemers te verlengen van drie naar vijf jaar. Ik verwijs daartoe naar de bijgevoegde tweede nota van wijziging. Hierdoor is doorberekening van structurele kosten feitelijk uitgesloten, terwijl de afnemers na enkele jaren wel zullen gaan profiteren van de structurele baten.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe voorkomen wordt dat energiebedrijven kosten zodanig in de tijd gaan faseren dat ze uiteindelijk alsnog aan de consument in rekening kunnen worden gebracht. Ook vroegen deze leden of ik bereid ben de termijn waarin kostendoorberekening niet is toegestaan te verlengen van drie naar vijf jaar. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven zal ik de genoemde termijn verlengen naar vijf jaar. Gelet op de maximale implementatietermijn van tweeëneenhalf jaar is fasering van de kosten op een zodanige wijze dat deze na vijf jaar alsnog worden doorberekend zeer onwaarschijnlijk. Desalniettemin zal ik in de ministeriële regeling waarin eisen worden gesteld over de inrichting van de splitsingsplannen activering van kosten verbieden.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ik bereid ben in het wetsvoorstel te regelen dat leveranciers van warmte kostengeoriënteerde tarieven moeten hanteren die niet verhoogd mogen worden met een opslag ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het wetsvoorstel. Ik deel de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat afnemers van warmte niet geconfronteerd mogen worden met de kosten die voortvloeien uit dit wetsvoorstel. Om te waarborgen dat dit niet gebeurt heb ik in de bijgevoegde tweede nota van wijziging expliciet geregeld dat de artikelen waarmee kostenafwenteling naar afnemers wordt voorkomen ook van toepassing zijn op afnemers van warmte.

Om in het splitsingswetsvoorstel te regelen dat afnemers van warmte kostengeoriënteerde tarieven voor warmte moeten betalen, acht ik gelet op de aard van dit wetsvoorstel en de nauwe samenhang met andere elementen van het nog in procedure zijnde warmtewetsvoorstel ongewenst.

Artikel IXb

De leden van de CDA-fractie verzochten mij in het wetsvoorstel een verplichting tot vaststelling van de ministeriële regeling over de splitsingsplannen met inspraak van het parlement op te nemen. Ik ben bereid dit verzoek in te willigen en heb dit verwerkt in tweede nota van wijziging.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Zie de kabinetsvisie op de toekomstige structuur van de energiemarkt van 31 maart 2004 (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 982, nr. 18).

XNoot
1

KEMA, Review of European Electricity Prices, november 2005.

Naar boven