Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 januari 2015
Graag wil ik reageren op het verzoek van uw Kamer om een brief over de opzet van onderzoek
naar de aanwezigheid van ultrafijn stof in de omgeving van Schiphol en de mogelijke
gevolgen voor de gezondheid van omwonenden (Handelingen II 2014/15, nr. 37, Regeling
van Werkzaamheden). Het onderwerp heeft niet alleen bij de Tweede Kamer de nodige
aandacht getrokken, maar ook in de regio rond Schiphol en andere luchthavens als Rotterdam
en Eindhoven, bij de lokaal betrokken gemeenten en bij milieugroepen. Het onderwerp
is door de Omgevingsraad Schiphol geagendeerd, wat de gelegenheid geeft het daar met
alle belanghebbende partijen te bespreken. De gezondheidsrisico’s worden soms hoger
voorgesteld dan op basis van de huidige kennis te rechtvaardigen valt. Ik ben evenwel
niet doof voor deze signalen. Door nader verkennend onderzoek te laten verrichten,
wil ik beter zicht krijgen op de urgentie van het probleem. In deze context is het
goed zo snel mogelijk helderheid te bieden over nader onderzoek.
Internationaal zijn de laatste jaren op verschillende locaties bij luchthavens metingen
van ultrafijn stof verricht. Voor zover nu bekend zijn er nog geen gezondheidskundige
studies aan deze metingen gekoppeld. Ik acht het zinvol om de wereldwijd beschikbare
kennis te inventariseren en na te gaan wat de bevindingen ons aan inzicht kunnen geven
over de Nederlandse situatie rond Schiphol. De huidige kennis over blootstelling aan
ultrafijn stof afkomstig van andere bronnen en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s
zal in deze literatuurstudie ook worden meegenomen.
Gezien de nog bestaande onzekerheid in de aanwezigheid en verspreiding van ultrafijn
stof rondom Schiphol zal ik aanvullende metingen laten verrichten. Met inzet van de
in Nederland aanwezige expertise en technische mogelijkheden moet het mogelijk zijn
om op relatief korte termijn inzicht te krijgen in de concentratieniveaus van ultrafijn
stof rondom Schiphol. Dit zal een meer gedetailleerd beeld opleveren van de verschillen
in blootstelling aan ultrafijn stof in de omgeving van Schiphol. Tevens kan hierbij
worden nagegaan in hoeverre de niveaus van ultrafijn stof samenhangen met die van
andere luchtverontreinigende stoffen.
Op basis van de resultaten van de inventarisatie van de internationaal beschikbare
kennis en van de metingen in de omgeving van Schiphol verwacht ik advies van de betrokken
onderzoekers over de zin en haalbaarheid van een gezondheidskundig onderzoek aangaande
ultrafijn stof. Immers, hoogte en variatie in de blootstelling aan ultrafijn stof
zal zodanig groot moeten zijn dat mag worden verwacht dat gezondheidsverschillen kunnen
worden waargenomen tussen meer en minder blootgestelde bewonerspopulaties. Als een
vervolg zinvol blijkt, kan de blootstelling aan ultrafijn stof, afgeleid van de metingen,
worden vergeleken met gezondheidsgegevens voor de bewoners in de regio.
Waar mogelijk en nuttig kan daarbij ook gebruik worden gemaakt van de gegevens die
in het verleden al zijn verzameld in het kader van gezondheidsonderzoeken rondom Schiphol.
Ik heb het RIVM gevraagd deze onderzoeken uit te voeren, vanwege aanwezige deskundigheid
en betrokkenheid bij het eerder al uitgevoerde gezondheidsonderzoek rond Schiphol.
Het RIVM zal waar nodig de kennis en expertise betrekken van andere onderzoeksinstituten.
De eerste fase van het onderzoek kan naar verwachting vóór de zomer van 2015 worden
afgerond. Deze fase zal dan omvatten een inventarisatie van internationaal beschikbare
kennis en verkennende metingen van ultrafijn stof voor het verkrijgen van voldoende
inzicht in de concentraties rondom Schiphol. Ik zal u nader informeren over de verkregen
resultaten en, als dat zinvol blijkt, over de wijze waarop het onderzoek zal worden
voortgezet om ook een gezondheidskundige beoordeling te maken.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld