30 175 Besluit luchtkwaliteit 2005

Nr. 193 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 januari 2014

De Kamer heeft mij verzocht om nog voor het AO Leefomgeving te reageren op de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 750 XII, nr. 44). In de motie wordt de regering verzocht:

  • een voorstel uit te werken voor een landelijk meetnet voor roet en dit voorstel aan de Kamer voor te leggen;

  • zich in Europa hard te maken voor het realiseren van een Europese norm voor roet in de lucht en voor de uitstoot van roet door motorvoertuigen.

Deze motie ondersteunt mijn beleid. Voor wat betreft het landelijk meetnet sluit deze motie aan bij een ontwikkeling die al in gang is gezet. Het RIVM brengt op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu al enkele jaren kaarten uit met de grootschalige roetconcentraties. Met de invoer voor het NSL, meetgegevens van de afgelopen jaren en de steeds betere informatie over emissies, hebben het RIVM en de DCMR in 2013 voor het eerst de roetconcentraties op alle adressen in heel Nederland bepaald.

Er is overleg gaande met het RIVM over verbeteringen in de huidige metingen van roet in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Momenteel wordt roet gemeten via de meetmethode van «zwarte rook». Ik heb het RIVM verzocht mij te adviseren over hoe roetconcentraties het best modelmatig kunnen worden vastgesteld en welke meetstrategie (meten op hoeveel locaties en waar) hiervoor nodig is. Ik heb het RIVM gevraagd dit in goede afstemming te doen met de regionale milieudiensten die ook roetmetingen verrichten, zoals de DCMR en de GGD Amsterdam. Op basis van dit advies zal ik een besluit nemen over de implementatie van aanpassingen aan de roetmetingen in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit.

Als het gaat om een norm voor roet is een aantal stappen nodig. Voor normstelling in Europees kader baseert de EU zich op advies van de WHO. Voor roet ontbreekt vooralsnog een advieswaarde van de WHO. De kennis die in Nederland verkregen wordt op het gebied van gezondheidsrisico’s en roetconcentraties wordt actief ingebracht in internationale evaluaties op basis van beschikbare resultaten uit onderzoek, zoals recentelijk de evaluatie door de WHO.

De WHO heeft het belang van aandacht voor roet erkend, maar het is nog onduidelijk of er voldoende basis zal zijn voor de WHO om te komen tot een algemene advieswaarde voor de luchtkwaliteit.

Op Europees niveau is de kennis over roetconcentraties zeer beperkt. Daarom is het op dit moment te vroeg voor een goede discussie over Europese normstelling. Door meetprogramma’s betreffende de roetconcentratie kan dit kennishiaat worden verminderd. Dit zal ik in EU-kader dan ook aan de orde stellen. Ik blijf het onderwerp actief agenderen.

Als het gaat over uitstoot van roet door motorvoertuigen hebben we het over bronbeleid. Dit blijft voor mij belangrijk. De voortdurende aanscherping van eisen aan uitlaatemissies (Euronormen) en de aanvullende stimuleringsprogramma’s in Nederland om roetfilters toe te passen, hebben in de afgelopen jaren de uitstoot van roet door verkeer reeds aanzienlijk beperkt. Alle nieuwe dieselpersonen- en bestelauto’s worden reeds van een roetfilter voorzien, en per 1 januari 2014 moeten ook alle nieuwe vrachtwagens met een roetfilter zijn uitgerust. In de komende 5 à 10 jaar wordt dan ook een forse verdergaande daling in roetconcentraties verwacht.

Tot slot kan ik melden dat inmiddels op 18 december het EU pakket luchtkwaliteit is uitgebracht. Hierbij meld ik u dat de BNC-fiches inzake het voorstel COM(2013) 917 besluit inzake ratificatie Gothenburg Protocol, COM(2013) 918 mededeling programma schone lucht voor Europa, COM(2013) 919 richtlijn voor de reductie van verontreiniging van middelgrote stookinstallaties, en COM(2013) 920 richtlijn inzake nationale emissieplafonds vanwege de kerstperiode niet binnen de daarvoor geldende zes-weken termijn naar uw Kamer kunnen worden verzonden. Het fiche zal de Kamer medio februari alsnog toe worden gestuurd.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven