30 143
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

nr. 28
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 5 december 2007

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 3 december 2007 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (30 143).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Justitie

Maandag 3 december 2007

14.00 uur

De voorzitter: De Pater-van der Meer

Aanwezig zijn 7 leden der Kamer, te weten:

De Wit, De Pater-van der Meer, Teeven, De Roon, Van Toorenburg, Anker en Heerts,

en de heer Hirsch Ballin, minister van Justitie.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (30143).

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Voorzitter. Onze fractie is zeer verheugd over dit wetsvoorstel, want het vormt een erkenning van slachtoffers als direct betrokkenen in een strafgeding met een eigen rechtspositie en een rechtens te respecteren belang. Eindelijk komt een stevige formele positie van het slachtoffer in beeld. Wij onderschrijven dat er een extra normerende werking van een dergelijke wettelijke regeling uitgaat, het is zoveel meer dan voortmodderen met richtlijnen en aanbevelingen. Bovendien is het ook daadwerkelijk meer, want deze rechten worden nu niet alleen gecodificeerd, maar ook uitgebreid.

Wij zijn ook gelukkig met het gelijkschakelen van de benadeelde partij en het slachtoffer en zijn nabestaanden. Dit doet veel meer recht aan het leed van alle gedupeerden, maar het zal in de praktijk nog wel eens lastig zijn om een leek uit te leggen, welke positie hij of zij in de praktijk heeft: benadeelde of slachtoffer. Hierbij is een duidelijke en dankbare rol weggelegd voor slachtofferhulpverlening in brede zin, inclusief die van politie en Openbaar Ministerie. Over de bejegeningsbepaling in artikel 51 "de officier van justitie draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer" hebben wij al een keer een opmerking gemaakt. Dat de officier van justitie hiervoor zorg moet dragen, spreekt toch vanzelf? Deze bepaling deed ons dan ook de wenkbrauwen fronsen, maar wij kunnen leven met de reactie van de minister, want de wettelijke gedragsinstructie kan inderdaad gezien worden als een uiting van het respect waarmee het slachtoffer ook volgens het EU-kaderbesluit dient te worden bejegend. Wij vertrouwen erop en wij zullen erop toezien dat de organen van de strafrechtspleging deze regels loyaal zullen naleven.

Onze fractie is ook verheugd over de uitspraak van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag dat de versterking van de positie van het slachtoffer nog lang niet voltooid is. Wij hebben dan ook hooggespannen verwachtingen van het toegezegde wetsvoorstel over de rechten van het slachtoffer bij het vooronderzoek.

Het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat wij nu bespreken, onderschrijven wij. Het strafproces is geen manier om conflicten tussen burgers op te lossen en dat moet het ook niet worden; vervolging blijft voorbehouden aan het OM. Na ampele overwegingen kan onze fractie dan ook instemmen met het niet toekennen van de mogelijkheid van een aparte rechtsgang aan slachtoffers die hun rechten alsnog zouden willen afdwingen. De minister heeft ons juist begrepen, wij willen inderdaad niet morrelen aan systeemkenmerken. Onze kanttekeningen moeten dan ook in dit licht worden gezien; op een enkele plaats de rechten van het slachtoffer nog iets oprekken ondermijnt onzes inziens het systeem geenszins. Ik wil de verschillende rechten nog even nalopen.

Wij hechten eraan dat er slechts op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer informatie over de procedure wordt verschaft. Laten wij degenen die daar geen prijs op stellen, niet nodeloos confronteren met de voortgang en de afloop van het strafproces. Geheel content met de informatievoorziening zijn wij nog niet.

De heerTeeven(VVD)

Maar stel nu dat er bij de politie de eerste keer het vakje met "ik heb geen behoefte aan informatie" wordt aangevinkt. Vindt u dat het parket dan ook in een later stadium nog moet vragen of het slachtoffer geïnteresseerd is in informatie?

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Dat is een mooie vraag. Ik hecht er wel aan dat men er bij een slachtoffer dat in een eerste, getraumatiseerde fase bij de politie in een soort van paniek zegt dat hij er niets meer van wil weten, op een bepaald moment daarop terugkomt. Ik wil er wel voor waken dat men daarmee aan de gang blijft. Op een bepaald moment moet een officier van justitie kunnen inschatten dat hij te maken heeft met een reëel, doordacht standpunt. Als het slachtoffer niet reageert vanuit paniek, maar gewoon zegt dat hij er verder niets meer mee te maken wil hebben, moet men hem daarin respecteren.

Voorzitter. Ik ben nog niet heel content over de informatievoorziening. Wat dit betreft verwijs ik naar het amendement op stuk nr. 10. Wij willen van de minister horen of hij eraan wenst vast te houden dat alleen in daartoe aangewezen gevallen melding wordt gemaakt van invrijheidstelling van een verdachte of veroordeling. Of kan de minister ook leven met de zienswijze van de CDA- en PvdA-fractie dat de melding wordt gedaan in alle gevallen, lees: delicten, genoemd in artikel 51e, vierde lid. Wij begrijpen wel van de minister dat de informatieverstrekking wordt uitgebreid, maar dat vanwege de logistieke complexiteit is gekozen voor een gefaseerde invoering. Wij zijn van oordeel dat de tijd tussen heden en de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ruim voldoende moet zijn om tenminste aan die verruiming, bedoeld in het amendement op stuk nr. 10, toe te komen.

Het komt nogal eens voor dat een slachtoffer geen formele aangifte doet, maar slechts melding maakt. Deze melding wordt wel aangetekend, maar de politie is tegenover de melder niet verplicht om daarop terug te komen. Onlangs heeft de korpsleiding van de bureaus te Rijswijk, Scheveningen en Zuiderpark besloten dat surveillanten die op een melding afgaan, hun werk moeten afsluiten met een telefonisch verslag aan de melder. Dat is een goed besluit dat landelijke navolging zou mogen krijgen. Ik krijg graag een reactie van de minister hierop en dan in een wat bredere context: de positie van melders in vergelijking met dat wat voor de slachtoffers is geregeld wanneer daadwerkelijk aangifte wordt gedaan.

Inzake de kennisneming en/of toevoeging van de processtukken aan het strafdossier is de CDA-fractie positief over de toezegging van de minister dat ons voorstel om een onderscheid te maken tussen het inzien en het verstrekken van afschriften, zal worden meegenomen wanneer de wijze van kennisneming bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.

Het recht op bijwonen van een strafzaak, het spreekrecht en de bijstand van een tolk of raadsman zijn naar het oordeel van de CDA-fractie in het onderhavige wetsvoorstel behoorlijk geregeld. Dat de verdachte desalniettemin nog altijd het recht heeft om niet te verschijnen, is wel een beetje wonderlijk geworden. Graag vernemen wij of de minister bereid is, in het verdere verloop van de herziening van het Wetboek van Strafvordering hier nog eens kritisch naar te kijken.

Voor het nu is de CDA-fractie evenwel behoorlijk uitgesproken over de wenselijke verschijningsplicht voor ouders en voogden van minderjarigen, het amendement op stuk nr. 11. Wij begrijpen de opgeworpen praktische bezwaren, maar achten het belang, de betrokkenheid en de aanspreekbaarheid van ouders ruimschoots opwegen tegen de mogelijk af en toe lastige handhaving van een dergelijke plicht.

Dit wetsvoorstel heeft erg lang op zich laten wachten. Toen ik het voorbereidde, zou het mij maidenspeech zijn. Dat is een moment waarop je altijd iets persoonlijks kunt brengen. Dat alles heb ik eruit gelaten, maar een persoonlijke noot over dit amendement wil ik naar voren brengen. Toen ik directeur was van een jeugdinrichting, is het mij veelvuldig duidelijk geworden dat er nogal eens ouders zijn die helemaal geen belangstelling hebben voor wat hun kinderen meemaken, ook wanneer zij dader zijn. Er zijn kinderen die terugkomen van een rechtszaal en zeggen dat hun vader er niet was: "het was al om half elf, daar komt hij zijn bed niet voor uit". Ook in het belang van kinderen moeten wij ervoor zorgen dat ouders ook op zo'n moment er dienen te zijn.

Wij zijn van mening dat expliciet moet worden gemaakt – een ander amendement dat wij hebben ingediend – dat wanneer een vordering van een benadeelde partij betrekking heeft op een gedraging van een verdachte die nog geen 14 jaar is, deze geacht wordt ingediend te zijn tegen zijn ouders dan wel voogd.

Over het te gelde maken van het recht op rechtsbijstand hebben wij wel enige zorgen. Wij vrezen dat wij het slachtoffer blij maken met een dode mus, want er zijn natuurlijk wel wat wijzigingen aangebracht in het stelsel van de rechtsbijstand. Daarop krijgen wij graag de zienswijze van de minister.

In het voortraject hebben de leden van de CDA-fractie aangegeven dat zij van mening zijn dat de redengeving om geen recht op behandeling binnen redelijke termijnen te voeren, niet uitblinkt in overtuigingskracht. De hernieuwde poging van de minister om ons te overtuigen, is geslaagd. Het is inderdaad in niemands belang dat een zaak wellicht onvoldoende voorbereid ter zitting wordt gebracht. Zou krapte in de zittingsruimte de oorzaak van vertraging zijn, dan frustreren wij het slachtoffer misschien alleen maar meer.

Ten slotte kom ik te spreken over de schadevergoedingsregeling. In de brief d.d. 26 maart over het slachtofferbeleid kondigt de minister aan dat hij in een wetsvoorstel ter aanpassing van de Wet schadevergoeding geweldsmisdrijven zal terugkomen met een voorschotregeling. Wij zien dit voorstel met belangstelling tegemoet en willen daar graag nader over van gedachten wisselen, mede gelet op hetgeen waarmee wij de verkiezingen zijn ingegaan.

De heerTeeven(VVD)

Voorzitter. Dit wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering beoogt een formele rechtsbasis te bieden ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces en geeft uitvoering aan het Europees kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure. Dan gaat het wat betreft onze fractie om vier dingen, te weten echte aandacht, een respectvolle bejegening, tijdige informatieverstrekking en hulp bij het schadeverhaal. Naar het oordeel van onze fractie wordt met dit wetsvoorstel gerealiseerd dat het slachtoffer een eigen rol en positie en daarbij horende rechten krijgt binnen het strafproces. Die zijn er natuurlijk al maar die worden nu gecodificeerd. De erkenning van deze zelfstandige positie van het slachtoffer zal voor een belangrijk deel worden uitgewerkt in een wettelijke regeling inzake nadere regels bij een AMvB. Wel moet daarbij worden aangetekend dat dit belang van het slachtoffer niet volstrekt absoluut is. De regering vraagt daar ook aandacht voor. Het moet worden afgewogen tegen dat van de andere procesdeelnemers die gerechtvaardigde doch mogelijk tegengestelde belangen kunnen hebben, zoals de verdachte. Toch meent mijn fractie dat de regering het evenwicht heeft gevonden. Waar dat niet het geval is, is er door onze fractie tezamen met die van de PvdA in een aantal gevallen een amendement ingediend.

Zowel het slachtoffer als de getuigen krijgen een eigen afdeling als procesdeelnemer in het Wetboek en hierin wordt voor het slachtoffer een aantal rechten dat nu als beleidsregel voor het OM geldt, gecodificeerd en worden nieuwe rechten en een nieuwe begripsomschrijving opgenomen. In het wetsvoorstel zijn de volgende rechten van het slachtoffer uitdrukkelijk geformuleerd: het recht op informatie over de strafrechtelijke procedure en de afloop tegen de verdachte, het recht op correcte bejegening, het recht op informatie over de mogelijkheden van schadevergoeding in het kader van het strafproces, het recht op kennisneming van processtukken, het recht op het toevoegen van stukken aan het procesdossier, het recht op bijstand van een raadsman, het recht op een tolk, het spreekrecht op de zitting en de rechten van nabestaanden. Bij de laatste nota van wijziging kregen wij nog te horen dat artikel 561, de leden 3 en 4, wordt gewijzigd en dat de termijn van 27 maanden die geldt voor verhaal niet meer absoluut is, maar een open eind wordt, waarbij wel het beleid zal zijn dat steeds zal worden getracht zo snel mogelijk te komen tot verhaal van de schade.

In het huidige beleid van politie en justitie zijn reeds drie belangrijke basisrechten verankerd die middels het voorstel vastgelegd worden. Dat betreft allereerst een correcte en persoonlijke bejegening. Met de CDA-fractie ben ik van mening dat dit eigenlijk uitgangspunt zou moeten zijn, maar de ervaring leert dat politie en Openbaar Ministerie en ook de zittende magistratuur slachtoffers niet bejegenen op een wijze die zou mogen worden verwacht in een samenleving die ook veel aandacht heeft voor het slachtoffer. Ten tweede noem ik de verstrekking van informatie over het verloop van de procedure tegen de verdachte, in de zin dat die tijdig, accuraat en relevant is. Dat blijkt in de praktijk moeilijk, omdat de termijn die voor strafprocedures van belang is, niet altijd de mogelijkheden biedt voor OM en politie om die volledige plicht na te komen. Het derde punt is het recht op informatie over de mogelijkheden van schadevergoeding, met inbegrip van immateriële schade, en het zo veel mogelijk benutten van de schaderegelingen in het kader van een strafzaak.

De fracties van het CDA en de PvdA hebben een aantal amendementen ingediend onder de nrs. 9, 10 en 11. Mijn fractie kan deze amendementen steunen. Wij menen dat de positie van slachtoffers van een verdachte die jonger is dan veertien jaar versterking behoeft.

Ik wil vervolgens iets zeggen over het recht op informatie van slachtoffers van ernstige misdrijven over de invrijheidstelling van de verdachte of de veroordeelde. Er zijn hiervoor reeds projecten op het terrein van zedenmisdrijven. Het blijkt dat die goed functioneren. Wij hopen dat het Openbaar Ministerie en politie bij de behandeling van andere ernstige misdrijven, zoals geweldsmisdrijven, de nodige informatie steeds op adequate wijze aan slachtoffers kunnen verstrekken. Het amendement dat hiertoe strekt, kan op onze steun rekenen.

Mevrouw Van Toorenburg sprak ook over de verschijningsplicht op de terechtzitting van wettelijke vertegenwoordigers, ouders of voogd van een minderjarige verdachte. Haar persoonlijke noot geeft eens temeer aan hoe gerechtvaardigd dit amendement is.

Door onze fractie zijn samen met de fractie van de Partij van de Arbeid onder de nrs. 15, 16, 17 en 18 amendementen ingediend. Het amendement op stuk nr. 18 is zelfs vanmorgen nog ingediend. Tegenover de regering maken wij onze excuses voor deze late indiening. Wij hopen dat de regering ondanks de late indiening haar standpunt ten aanzien van het amendement op stuk nr. 18 kan bepalen. Het gaat over bemiddeling bij vergoeding van schade die slachtoffers is toegebracht.

In de voorbereidende fase heeft men al vaak van gedachten gewisseld over dat amendement. De regering heeft in de nota naar aanleiding van het verslag terecht aangegeven dat je een viertal fases moet onderkennen. Als wij het kaderbesluit in aanmerking nemen, denken wij dat de verankering in de leden 1 en 2 met het voorgestelde amendement recht doet aan de positie van het slachtoffer in het strafproces. Wij menen dat de leden 3 en 4 de regering voldoende ruimte bieden om in de komende tijd in overleg met het Openbaar Ministerie tot een verdere uitwerking te komen. Kenmerkend voor deze bemiddeling is wel dat de rechter zoveel als mogelijk in kennis wordt gesteld van de resultaten die met bemiddeling worden bereikt, zeker als dat een positieve bemiddeling is geweest en de verdachte bereid is om het slachtoffer schade te vergoeden. Het komt in de praktijk te veel voor dat verdachten zeggen: er is wel bemiddeld, maar de tijd was te kort, de procedure is aanstaande, wij hadden wel graag rekening gehouden met de positie van het slachtoffer, maar het Openbaar Ministerie heeft ons niet voldoende de gelegenheid geboden om iets te doen. Ik meen dat door het opnemen van de voorgestelde leden 1 en 2 de overheid de verplichting krijgt om strafprocedures niet onnodig onnoemelijk lang te laten duren en om zich extra in te spannen, zodat de verdachten één keer de kans krijgen om hun positieve intenties voor het vergoeden van schade tegenover het slachtoffer uit te spreken. Wij menen dat met de voorgestelde wijziging die mogelijkheid vorm wordt gegeven.

De heerDe Wit(SP)

Waarop moet volgens u de bemiddeling gericht zijn? Alleen op de relatie tussen slachtoffer en dader? In de toelichting spreekt u over de rol van het Openbaar Ministerie. Gaat het bij deze voorgestelde wijziging alleen om het tot stand brengen van een regeling tussen dader en slachtoffer of heeft dit voorstel een verdere strekking?

De heerTeeven(VVD)

Het gaat om twee elementen. Allereerst gaat het om het tot stand brengen van het contact tussen dader en slachtoffer, zodat de dader duidelijk zijn intenties kan uitspreken en het mogelijk is dat die op enigerlei wijze bewaarheid worden. Dat laatste zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn met het sluiten van een schadebemiddelingsovereenkomst. Uit die overeenkomst zou moeten blijken dat de dader bereid is om de schade te vergoeden. Wellicht dat hij daartoe van de aanvankelijke intentie blijk kan geven.

U hebt gelijk: er is nog een ander aspect in het geding. Het is ook de bedoeling dat het Openbaar Ministerie meer dan nu is in staat is om bij het requisitoir rekening te houden met de bemiddelingspoging. Ik geef toe dat dit spanning met zich mee kan brengen: aan de ene kant hebben wij te maken met de doorlooptijden van de strafrechtsketen en aan de andere kant met de mogelijkheden van het Openbaar Ministerie om bij requisitoir rekening te houden met een gelukte schadebemiddeling. Dat punt is hierbij inderdaad aan de orde.

De heerDe Wit(SP)

Met uw voorstel kan het OM bij de procedure worden betrokken. Kan het resultaat van de bemiddeling dan zijn dat de strafzaak wordt ingetrokken?

De heerTeeven(VVD)

Dat is heel wel denkbaar, zeker als het gaat om first offenders en als het niet gaat om geweldscriminaliteit, maar om andere soorten criminaliteit, maar het ook weer niet zo'n gering delict is dat je het af kan doen met een transactie in eerste aanleg. Het is heel goed mogelijk dat een overeenkomst tussen dader en slachtoffer ertoe leidt dat er niet wordt gedagvaard, maar dat wordt getransigeerd of uiteindelijk wordt geseponeerd of geseponeerd met waarschuwing.

De heerDe Wit(SP)

U zegt dat het de bedoeling is dat de rechter rekening houdt met zo'n bemiddeling. Dat lijkt mij ook goed, maar de vraag is hoe dat moet. Ik kan mij namelijk voorstellen dat er slachtoffers zijn die geen contact willen met de dader en die dus ook niet een regeling tot stand willen brengen. Zou dat in het nadeel werken van de verdachte? Maakt het verschil of een slachtoffer wel of niet wil? De hamvraag is hoe de rechter het tot stand komen van een regeling moet wegen, want de dader heeft dat niet altijd in de hand.

De heerTeeven(VVD)

Je kunt vier situaties onderscheiden. De eerste is dat de dader niets wil. Dat is makkelijk, want dan wordt alles toegerekend aan de dader. De tweede is dat zowel dader als slachtoffer willen bemiddelen. Dan is er ook geen probleem, want dan kan een overeenkomst leiden tot een aanpassing van het requisitoir en van het uiteindelijke vonnis. De rechter kan dat dan dus meewegen. De derde situatie is dat een slachtoffer wel wat wil, maar een verdachte niets wil. Dat zou er in mijn visie toe kunnen leiden dat de rechter dat wel meeweegt, maar dat het leidt tot een zwaardere bestraffing. De vierde is de situatie dat de verdachte wel wil, maar dat het slachtoffer niet wil. Strafrecht gaat echter niet in eerste instantie om het herstel van geschonden verhoudingen, het heeft ook het element van wraak in zich. Het kan zijn dat het slachtoffer dat wil effectueren.

Dit wetsvoorstel heeft niet een versterking van de positie van de verdachte tot doel, maar een versterking van de positie van het slachtoffer. Dat kan er in situaties toe leiden dat er voor een rechter niets extra's is te wegen, omdat het slachtoffer daar niet aan wil meewerken en een verdachte zijn goede intenties niet kan laten blijken. Naar mijn oordeel – dat zal de heer De Wit zeker met mij eens zijn – kan een verdachte ook zonder dat er een bemiddeling plaatsvindt, zijn goede intenties laten blijken. Daar hoeft niet een bemiddeling aan ten grondslag te liggen. Uiteindelijk bepaalt het slachtoffer echter of er iets te bemiddelen valt.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Zou dan niet overwogen kunnen worden om het tweede lid aan te passen, zodat de rechter niet alleen kennis neemt van de overeenkomst die in de bemiddeling wordt bereikt, maar ook van het resultaat van de bemiddeling? Daarmee heb je niet alleen de overeenkomst op tafel, maar ook de bereidheid van een slachtoffer en de mogelijke niet-bereidheid van een verdachte, of andersom.

De heerTeeven(VVD)

Dat lijkt de meest ideale formulering. Het staat er echter zoals het er staat, omdat het Openbaar Ministerie, de politie en de strafrechtsketen in het algemeen, in de problemen komen als het gaat om de doorlooptijd van strafzaken. Soms is namelijk een bemiddeling wel aangegaan, maar is er nog geen eindresultaat. Er is dan wel sprake van goede of slechte intenties van de verdachte, maar is er nog geen eindresultaat. Als je het woord "eindresultaat" zou opnemen in lid 2, zou je in de situatie terecht kunnen komen dat, zeker in zaken waar bijvoorbeeld sprake is van voorlopige hechtenis, de duur van de voorlopige hechtenis langer, soms zelfs onnodig lang, kan worden voor de verdachte, omdat er nog geen eindresultaat is.

Het kan wel gebeuren dat een verdachte aangeeft bereid te zijn wat langer in voorlopige hechtenis te zitten – dat zou een advocaat van een verdachte kunnen uitspreken – aangezien hij eerst wil proberen eruit te komen met het slachtoffer, omdat hij verwacht dat dat wel eens een matigende invloed kan hebben op de rechterlijke beslissing. Om deze redenen is het zo open geformuleerd in lid 2, vanwege het knelpunt dat gepaard kan gaan met de doorlooptijd van strafzaken.

De fracties van de PvdA en VVD gezamenlijk hebben nog een aantal andere amendementen ingediend. Op amendement nummer 15, over de schadevergoeding, zal de heer Heerts uitgebreider ingaan. Dat geldt ook voor amendement nummer 16, over het zo veel mogelijk inhoudelijk beslissen over de vordering van de benadeelde partij. Dat amendement heeft tot strekking dat een rechter niet al te makkelijk kan zeggen dat een vordering opzij moet worden gelegd omdat zij te gecompliceerd is, zoals nu staat in het wetsvoorstel, maar dat ook over een grote vordering kan worden besloten.

Ik kom op amendement nummer 17, over de versterking van de positie van slachtoffers in het geval van ad informandum gevoegde feiten. Naar het oordeel van mijn fractie en die van de PvdA verdient het de voorkeur om ad-informandumfeiten zo veel mogelijk in de dagvaarding mee te nemen en daarmee voor slachtoffers van de ad-informandumfeiten de mogelijkheid te creëren hun schadevergoeding ook op de zitting behandeld te krijgen. Wij menen dat dit geen probleem hoeft te zijn. De praktische problemen die de regering heeft aangegeven, zien wij op dit moment niet, maar wij laten ons graag door de minister overtuigen.

De heerDe Wit(SP)

Wat vindt de heer Teeven van de verwijzing door de Raad van State naar de rechtspraak over dit punt? Ik zie het punt. Ik ben het met de heer Teeven eens dat men ook bij een reeks ad informandum gevoegde zaken moet proberen tot een oplossing te komen voor de schade en de positie van slachtoffers. Dat zou echter in zo'n zaak een reeks van slachtoffers kunnen oproepen buiten de hoofdzaak. Als sprake is van bijvoorbeeld tien ad informandum gevoegde zaken, zou men te maken kunnen hebben met een reeks van slachtoffers, nabestaanden of benadeelden. Ziet de heer Teeven ook het probleem dat de rechter dan in al deze zaken zou moeten onderzoeken wat er is gebeurd, wat de dader heeft gedaan, wat de positie van het slachtoffer is en wat precies de schade is, zodat men een heel gecompliceerde behandeling krijgt? Daarover gaat de rechtspraak, namelijk dat de ad informandum gevoegde zaken, althans de vorderingen, niet voldoende substantie hebben. Het is dan mogelijk dat de rechter een heel grote gok neemt door iemand die bijvoorbeeld een schade claimt, op zijn blauwe ogen te vertrouwen.

De heerTeeven(VVD)

Ik denk dat dit wat het claimen van schade betreft wel zal meevallen. Tegenwoordig is dat bij het invullen van voegingsformulieren vrij goed geregeld. Slachtoffers worden geassisteerd door het Openbaar Ministerie, de politie en door Slachtofferhulp. Er zijn bepaalde normbedragen; daarmee komt men een eind bij het indienen van een schadeclaim. Het amendement en de toelichting zijn op deze wijze geformuleerd omdat wij menen dat het gebruik van ad informandum gevoegde feiten alleen mogelijk is als verdachten deze feiten hebben bekend en daarom geen uitgebreid rechterlijk onderzoek ter zitting nodig is. Men ziet bij dit soort zaken vaak dat een of twee auto-inbraken worden opgelost en dat iemand er nog tien bekent waarover de politie niets wist. Zij zoekt er de aangiften bij, waarna de feiten en omstandigheden die een verdachte noemt over de tien andere inbraken waarvoor het onderzoek niet was gestart, precies blijken te kloppen. Dan heeft men genoeg aan de aangiften en de bekentenis van de verdachte, ook omdat die bekentenis zo dragend is dat men de ad-informandumfeiten erbij kan voegen.

Het gaat in ieder geval om zaken waarin de verdachte al heeft bekend. Ad-informandumzaken bij een ontkennende verdachte gaan niet werken. Die vereisen veel meer onderzoek. Dan vraagt de rechter mogelijk om getuigenbewijs en ander onderzoek naar sporen. Daarom menen wij dat het bij ad-informandumfeiten alleen zal werken in zaken waarin de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Wij menen dus dat het aan het Openbaar Ministerie is om een goede selectie te maken van wat het in eerste instantie op de dagvaarding zet en wat het ad informandum voert. Daarover heeft de regering ook iets geschreven. Ik kan mij voorstellen dat men juist de feiten op de tenlastelegging zet die tot het onderzoek hebben geleid, maar die de verdachte ontkent en die vaak in eerste instantie door getuigenbewijs boven water zijn gekomen. De feiten die de verdachte bekent omdat hij zelf meer feiten noemt, kan men dan ad informandum voegen. Daarvoor is een minder uitgebreid onderzoek nodig.

De heerDe Wit(SP)

Wat is dan precies de rol van de rechter bij de ad informandum gevoegde zaken? Hoe komt de rechter tot het oordeel dat het gaat om een slachtoffer, een benadeelde, enz.?

De heerTeeven(VVD)

De verdachte heeft bij de ad informandum gevoegde zaken zelf plaats en tijd genoemd, waardoor de politie de aangifte er eenvoudig bij heeft kunnen zoeken. Met betrekking tot de schade heb ik gezegd dat dan sprake moet zijn van het goed instrueren voor het invullen van voegingsformulieren, het aantonen van de geleden schade. Daar zie ik niet zo'n probleem. Overigens lijkt het mij goed als de rechter bij een bekennende verdachte überhaupt probeert het onderzoek ter terechtzitting een beetje in te perken.

De heerDe Roon(PVV)

Voorzitter. Het is een goede zaak dat wij zijn toegekomen aan de mondelinge behandeling van dit wetsontwerp, waarvan wij de strekking van harte onderschrijven, in deze Kamer. Ik heb een aantal concrete vragen aan de minister.

In de eerste plaats noem ik artikel 51a, lid 2 en artikel 288a, lid 2 met betrekking tot de bepalingen over de correcte bejegening. Het eerste gaat over de officier van justitie die zorg moet dragen voor een correcte bejegening van het slachtoffer. Het tweede betreft de voorzitter van de rechtbank die daar ook voor moet zorgen. Dit zijn bepalingen die op zichzelf heel vanzelfsprekend zijn. Het is wel goed dat in de wet formeel is vastgelegd dat deze functionarissen de verantwoordelijkheid hebben voor een correcte bejegening van het slachtoffer. Veel belangrijker is de vraag hoe daar daadwerkelijk uitvoering aan wordt gegeven. Tot nu toe is het Openbaar Ministerie als het gaat om de bejegening van slachtoffers voor het grootste deel een brievenmachine en een telefonische vraagbaak. Die vragen worden wel beantwoord door een medewerker van een lagere rang, maar bij slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven en van zedendelicten kun je niet alleen volstaan met het versturen van informerende brieven en het af en toe eens telefonisch beantwoorden van een vraag. Dat zijn vaak mensen die wat meer aandacht nodig hebben. Dan kun je niet in alle gevallen volstaan met aandacht van een lagere ambtenaar. Dan zal soms ook een hogere ambtenaar of een officier van justitie een gesprek met die mensen moeten voeren. Dat is van groot belang. Het is heel moeilijk om dat in wettelijke termen uit te drukken, dus ik kan mij voorstellen dat de minister dit in dit wetsontwerp ook niet nader heeft uitgeschreven. Toch attendeer ik hem erop dat het van groot belang is dat de mensen die slachtoffer zijn van ernstige misdrijven een persoonlijke bejegening mogen ervaren voorafgaand aan de zitting van de functionaris die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de correcte gang van zaken. Dan doel ik met name op de officier van justitie, want dat is degene die de zaak aanbrengt bij de rechter. De officier van justitie zal de bejegening van de slachtoffers van ernstige misdrijven persoonlijk moeten begeleiden. Nu vraag ik de minister niet om in de wet op te nemen dat er altijd persoonlijk contact moet zijn. Ik wijs hem er wel op dat het vrij veel tijd kost om die zaken goed af te ronden. Is de minister bereid met de procureurs-generaal te bespreken hoeveel tijd dat kost en of daar wel voldoende tijd voor beschikbaar is binnen het OM? Daar heb ik zo mijn twijfels over.

Een tweede punt betreft artikel 51c, lid 3, waarin het gaat om een slachtoffer dat niet of in onvoldoenden mate de Nederlandse taal beheerst en die zich kan laten bijstaan door een tolk. Daar heb ik twee concrete vragen over. Moet dat een tolk zijn die voldoet aan de eisen van de Wet gerechtstolken en beëdigde betalers, die dit jaar is vastgesteld? Ik veronderstel haast dat het antwoord "ja" moet zijn, maar ik hoor dat graag uit de mond van de minister. Het tweede punt dat mij op dit onderdeel nog niet helemaal duidelijk is, is wie nu eigenlijk de kosten van de tolk moet dragen. Misschien kan de minister daar ook nog iets over zeggen?

De heerTeeven(VVD)

De heer De Roon nam aan dat het antwoord van de minister op zijn vraag wel "ja" zou zijn, maar ik maak uit de nota naar aanleiding van het verslag op dat het antwoord van de minister "nee" zou moeten zijn. De minister schrijft immers: als een slachtoffer een familielid of iemand anders meeneemt die de taal goed machtig is en in staat is om het slachtoffer bij te praten, dan is er geen officiële tolk nodig. Mijn vraag aan de heer De Roon luidt: wat is het standpunt van de PVV? Vindt hij dat er in al die gevallen een officiële tolk moet zijn of kan hij wel leven met het standpunt van de regering?

De heerDe Roon(PVV)

Voorzitter. Ik dacht even dat de heer Teeven de minister zou gaan voorzeggen.

Ik heb gevraagd waarom de minister van mening is dat kan worden volstaan met een tolk die niet aan die eisen van de Wet gerechtstolken voldoet, terwijl er toch ook wel argumenten zijn om te zeggen dat een slachtoffer die ter rechtszitting komt, verzekerd zou moeten zijn van de kwaliteit van een tolk, dus van een tolk die voldoet aan de eisen van de Wet gerechtstolken. Vooralsnog neig ik ertoe om te kiezen voor dat laatste. Het lijkt mij dus eigenlijk wel wenselijk dat ook een slachtoffer in zo'n zaak daar aanspraak op moet kunnen maken. Nogmaals, mijn vraag was aan de minister gericht. Ik hoop dat hij nog nadere bespiegelingen daaraan wil wijden.

De heerTeeven(VVD)

De heer De Roon en ik hebben allebei wel eens op een zitting gestaan. Hij weet ongeveer hoe zo'n zitting verloopt. Ik geef een voorbeeld van een zaak met twee slachtoffers die op een zitting moeten komen. Dan roept het OM keurig een tolk voor hen op, maar dan verschijnen die slachtoffers niet. De heer De Roon en ik weten wat er dan gaat gebeuren. Dan krijgt zo'n tolk die voor de slachtoffers komt een briefje en dat gaat vervolgens een heleboel geld kosten. Het gaat dus heel veel geld kosten als wij allemaal officiële tolken daarvoor gaan oproepen. Hecht de PVV nu aan het feit dat dit heel veel geld gaat kosten, terwijl misschien heel veel tolken voor niks komen of zegt zij: nee, je moet dat ook een beetje praktisch benaderen?

De heerDe Roon(PVV)

Ik neem aan dat dit een retorische vraag is. Mijn reactie op deze opmerking van de heer Teeven is dat wij natuurlijk altijd moeten streven naar oplossingen die niet te veel geld kosten. Daar is de rechtspraktijk ook heel behendig in. Het is natuurlijk zinloos om allerlei tolken te gaan oproepen terwijl je niet weet of de persoon voor wie die tolk wordt opgeroepen, ook daadwerkelijk van die tolk gebruik zal maken. Er zijn allerlei praktische oplossingen om daarin te voorzien. Je kunt personen van tevoren vragen om aan te geven of zij inderdaad willen komen en of zij vinden dat zij een tolk nodig hebben. Dat is een praktijk die nu ook al vaak plaatsvindt terwijl daar ook geen wettelijke basis aan ten grondslag ligt. Mijn vraag aan de minister luidt: waarom zou iemand die zegt dat hij een goede tolk wil die voldoet aan de criteria van de wet, die tolk niet mogen krijgen? En waarom zou dat dan niet op kosten van de overheid kunnen gebeuren. Dat zijn de vragen die voorliggen.

Voorzitter. Ik heb nog een laatste punt. Dat betreft de zogenaamde voorschotregeling. De minister heeft in zijn brief van 26 maart 2007 over de positie van het slachtoffer in het strafproces aangegeven dat het het meest voor de hand ligt om de kwestie van de voorschotregeling te regelen in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Er ligt inmiddels een amendement op stuk nr. 15 waarin toch wordt voorgesteld om dat in deze wet te regelen. Kan de minister aangeven hoe hij daartegen aankijkt? Hecht hij aan de opneming van die regeling in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven en, zo ja, op basis van welke argumenten? Of is het amendement voor hem ook wel aanvaardbaar?

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Zouden wij, om wat licht te krijgen op het draagvlak voor de verschillende amendementen, in eerste termijn al mogen vernemen wat hierover het standpunt van de PVV is?

De heerDe Roon(PVV)

Het is goed dat u die vraag stelt, maar ik kan deze nog niet beantwoorden, want ik wil het antwoord mede laten afhangen van wat de minister erover gaat zeggen.

De heerAnker(ChristenUnie)

Voorzitter. Bij misdrijven zijn mensen betrokken. Dat geldt voor de hele breedte van de strafrechtelijke rechtshandhaving, maar spitst zich vandaag toe op de positie van de slachtoffers van strafbare feiten. Meer dan welke andere betrokkene in het strafproces ook, zijn het de slachtoffers die veelal, onvoorzien en ongevraagd, worden geconfronteerd met leed en schade die hen door anderen zijn toegebracht. Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, zoals de titel van het voorliggende wetsvoorstel luidt, kan dan ook in beginsel rekenen op de steun van mijn fractie. Twee elementen die ook in de memorie van toelichting worden genoemd, zijn daarbij voor ons van bijzondere betekenis. Allereerst het uitgangspunt dat de strafrechtelijke procedure het leed en de schade van het slachtoffer niet mag vergroten. Daarnaast is er de notie dat het belang van het slachtoffer niet absoluut is, maar moet worden afgewogen tegen dat van andere procesdeelnemers.

Ik heb op drie punten aanmerkingen. Allereerst betreffende het recht van het slachtoffer om kennis te nemen van processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Mijn fractie steunt de voorgestelde lijn: kennisneming als recht, met nadere uitwerking in een AMvB. De reactie van de minister betreffende het verstrekken van afschriften van stukken aan slachtoffers roept bij mij echter vragen op. In het voorgestelde zesde lid van artikel 51b staat kort gezegd, dat het slachtoffer een afschrift kan krijgen van alle stukken die hij heeft kunnen inzien. Wij hebben daar reserves bij. De een-op-eenverhouding tussen inzage en afschrift ligt voor mij niet zonder meer voor de hand. De collega's van CDA en VVD hebben ook al zoiets gezegd. De belangen van een verdachte en/of een andere betrokkene, bijvoorbeeld een getuige, kunnen zich ertegen verzetten dat het slachtoffer naast inzage in bepaalde stukken – en daarmee inhoudelijke kennis daarvan – ook de fysieke beschikking krijgt over die stukken. De voorgestelde tekst biedt voor dat onderscheid geen ruimte. De minister zegt in de nota naar aanleiding van het verslag weliswaar toe dat hij het onderscheid tussen het verlenen van inzage en het verstrekken van afschriften zal bezien in het kader van de op te stellen AMvB, maar volgens mijn fractie is hij dan al te laat. Immers, in de bedoelde AMvB wordt het inzagerecht nader uitgewerkt, maar wordt niets veranderd aan de eerdergenoemde een-op-eenverhouding tussen inzage en afschrift, terwijl daar juist de kern van het probleem ligt. Graag krijg ik dan ook een nadere reactie van de minister op dit punt.

Het tweede aandachtspunt betreft de schadevergoeding. De mogelijkheid om zich te voegen in het strafproces maakt het voor benadeelden in de praktijk veel eenvoudiger om een vordering tot schadevergoeding in te dienen en toegewezen te krijgen, dan als de vordering afzonderlijk via de civiele rechter moet lopen. Echter, om uiteenlopende redenen lukt het benadeelden soms niet om de toegewezen vordering daadwerkelijk te innen, of gaan zij daartoe niet over. Gelukkig is er de wettelijke mogelijkheid van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht waarbij de Staat of het CJIB zich inspant om de geleden schade ook daadwerkelijk op de veroordeelde te verhalen. Toepassing van de schadevergoedingsmaatregel is evenwel alleen mogelijk indien de rechter daartoe beslist, al dan niet op dat spoor gezet door de officier van justitie. De benadeelde zelf of eventueel een betrokken medewerker van bijvoorbeeld Slachtofferhulp kan dat ook hebben gedaan.

Helaas werd mijn fractie recentelijk een geval bekend waarin een vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, maar benadeelden niet op de hoogte waren van het bestaan van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de officier van justitie en de rechter besteedden er geen aandacht aan en uiteindelijk hebben angst voor een rechtstreekse confrontatie met de veroordeelde en financiële belemmeringen voor het starten van een civiele procedure ertoe geleid dat de geleden schade onvergoed bleef. Sprekend over versterking van de positie van het slachtoffer, moet ik zeggen dat dit voor mijn fractie moeilijk verteerbaar is. Kan de minister aangeven of hij mogelijkheden ziet om de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel verder te verbeteren dan wel in ieder geval te stimuleren?

De heerTeeven(VVD)

Door de fracties van de Partij van de Arbeid en de VVD is een amendement ingediend over de ad-informandumfeiten. Uw fractie vraagt om een versterking van de positie van het slachtoffer. Hoe staat uw fractie tegenover dat amendement op stuk nr. 15?

De heerAnker(ChristenUnie)

Wij zijn nog behoorlijk in dubio. Ons standpunt is ten dele afhankelijk van wat de minister zegt. Wij hebben er in de fractie over gesproken bij de voorbereiding op dit wetgevingsoverleg. Enerzijds kan het amendement het voor het slachtoffer gemakkelijker maken om zijn schade vergoed te krijgen. Anderzijds kan het de rechtszaak enorm opblazen en is het misschien handiger om het in een civiele procedure te doen. Ik ben er dus nog niet uit wat op dit punt echt verstandig is. Vandaar dat ik de minister expliciet vraag om een reactie op dit punt én mij daarover met mijn fractie nader zal beraden. Uiteraard is alles wat in dit wetgevingsoverleg wordt gezegd relevant voor de afweging die wij als fractie zullen maken.

Over de herstelbemiddeling het volgende. De minister beaamt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het de voorkeur verdient dat de dader de schade vergoedt en er voor het slachtoffer aanvullende mogelijkheden bestaan om genoegdoening te krijgen. Die voorkeur deel ik van harte, maar ik moet vaststellen dat de mogelijkheid van bemiddeling tussen verdachte en slachtoffer er in dit wetsvoorstel magertjes afkomt met welgeteld achttien, niet veelzeggende woorden in artikel 51h. Dit klemt te meer nu het kaderbesluit de lidstaten juist opdraagt om bemiddeling te bevorderen. Mijn fractie begrijpt best dat de minister de uitkomsten van allerlei pilots wil afwachten, maar ik dring nu al aan op een uitdieping van dit onderwerp; het is nu namelijk wat dunnetjes in het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik begrijp van twee deelnemers dat zij veronderstellen dat er op dit debat een vervolg komt, maar ik wijs erop dat het debat vandaag gewoon wordt afgerond. Moties en amendementen dienen vandaag dus ook te worden ingediend.

De heerHeerts(PvdA)

Voorzitter. Dank aan de minister dat wij inmiddels zover zijn gekomen met dit zeer belangrijke wetsvoorstel voor slachtoffer van delicten. Hoewel de versterking van de positie van het slachtoffer deel uitmaakt van de bredere herziening van onze strafvordering, vindt mijn fractie het heel goed dat hieraan nu prioriteit wordt gegeven. Je zult maar slachtoffer zijn van grof geweld en daarvan dagelijks de gevolgen ondervinden, terwijl je voor je gevoel de justitiemensen alleen maar hoort over de verdachte.

De PvdA-fractie is ingenomen met de combinatie van een aantal richtlijnen, aanwijzingen en het EU-kaderbesluit in dit wetsvoorstel. De vorige minister gaf het al aan: een wettelijke regeling is noodzakelijk als erkenning van het slachtoffer als direct betrokkene in het strafgeding, met een eigen procespositie en rechtens te respecteren belangen.

Het heeft veel inspanning gekost om de positie van het slachtoffer als benadeelde partij bij het OM en de politie te laten landen als nieuwe taak. Daarvoor zijn onverminderd inspanningen nodig, zoals blijkt uit het rapport De praktijk van schadevergoeding voor slachtoffers van misdrijven. Natuurlijk gaat er veel goed en zijn er prima initiatieven, maar ik schrik als uit het onderzoek blijkt dat er rond schadebemiddeling geen eenduidigheid bestaat bij politie en OM: die is overal verschillend georganiseerd en in verschillende regio's en parketten lopen de voorwaarden bovenop de voorwaarden uit de aanwijzing Slachtofferzorg 2004 sterk uiteen. Voor veel slachtoffers wordt daardoor geen schadebemiddelingspoging ondernomen. Eenduidigheid ontbreekt ook bij de voeging van de benadeelde partij. De minister kondigt in de begeleidende brief van 21 november verbeteracties aan, die op hun beurt deel uitmaken van het op 26 maart van dit jaar aangekondigde project Slachtoffer centraal. Voor mijn fractie klinkt dit allemaal iets te veel als de lange baan, dus graag een helder tijdpad en een duiding van de minister van dit rapport. In dat kader graag ook een op het gebrek aan terugkoppeling in alle arrondissementen toegespitste reactie, met name naar slachtofferhulp in voegingszaken. En hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat rechters zelden onderling terugkoppelen? Het rapport maakt duidelijk dat dit over de gehele linie het ontbreken van eenduidigheid versterkt.

Naast schadevergoeding regelt dit wetsvoorstel natuurlijk meer. In het wetsvoorstel wordt een aantal verschillende rechten van het slachtoffer uitdrukkelijk geformuleerd: het gaat daarbij onder meer over het recht op informatie over de strafrechtelijke procedure, het recht op correcte bejegening, kennisneming van processtukken, alsmede het recht op het toevoegen van stukken aan het procesdossier en het spreekrecht, hoewel dat laatste al een initiatief was van oud-collega Dittrich – ere wie ere toekomt.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op verschillende plaatsen aandacht besteed aan trainingsprogramma's voor bejegening, logistieke voorzieningen en het protocolleren van specifieke activiteiten. Op pagina 6 van de nota wordt gewezen op de ontwikkeling van een protocol voor officieren van justitie voor het voeren van gesprekken met slachtoffers. Wat is hier de stand van zaken en bij het slachtofferinformatieloket of de eenloketgedachte?

Het werk van politie, openbaar ministerie en de rechtspraak moet gericht blijven op onderzoek, vervolgbeslissingen, onderzoeken in brede zin, het verzamelen van de bewijslast en dergelijke, maar dat mag niet ten koste gaan van de broodnodige aandacht voor de slachtoffers. Vaak begint dat natuurlijk met het eerste contact tussen slachtoffers en politie. De daders zijn dan vaak gevlogen. Is de minister met de PvdA-fractie van mening dat er in de opleiding meer aandacht moet komen voor dit aspect? Is er genoeg aandacht, maar wordt die onvoldoende gedeeld? Is de minister het verder met mijn fractie eens dat een goede afhandeling van de schade zo vroeg mogelijk in de keten wellicht zelfs kostenbesparend kan werken?

De Juridische Opvang Slachtoffers Seksueel Geweld (JOS) is een samenwerkingsverband van politie, Slachtofferhulp Nederland en advocaten in Noord-Holland. Rechercheurs bieden in Noord-Holland een slachtoffer van een zedenmisdrijf aan om contact op te nemen met een zogenaamde JOS-advocaat. Als het slachtoffer daarmee instemt, leggen de rechercheurs het contact. Voorheen werd dit gefinancierd door de overheid. Dat gebeurt nu niet meer, maar de partners hebben besloten om die samenwerking toch voort te zetten. Ik hoor graag een reactie van de minister op dit project. Is het misschien een goed idee om dit project landelijk in te voeren onder de centrale regie van het ministerie van Justitie?

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de CDA-woordvoerder over de amendementen op de stuk nrs. 9, 10 en 11. Voor de amendementen op de stuk nrs. 17 en 18 sluit ik mij aan bij mijn collega van de VVD-fractie.

De heer Wolfsen heeft een voor mijn fractie belangrijk amendement ingediend. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau helpt bij de inning van een oplegde schadevergoedingsmaatregel. Dat getuigt niet van een daadkrachtige overheid. Gemiddeld genomen moeten slachtoffers daardoor veel te lang wachten op hun geld. Dat geld staat niet alleen voor de materiële afhandeling, maar ook voor de emotionele afhandeling. Als een slachtoffer iedere maand een kleine portie van die vergoeding krijgt, herinnert hem dat onnodig lang aan de pijn die hij heeft geleden en vaak nog elke dag bij zich draagt. De overheid moet een slachtoffer daarbij helpen, niet alleen omdat bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau honderden miljoenen binnenkomen en er dus een goede buffer is, maar ook omdat de overheid zich als een maatje van het slachtoffer moet opstellen.

De overheid moet na de veroordeling in bepaalde gevallen het schadevergoedingsbedrag voorschieten. Het grootste en machtigste incassobureau van Nederland moet de dader niet meer loslaten, totdat de laatste eurocent binnen is. Wij moeten de daders helemaal kaalplukken, omdat het slachtoffer al genoeg leed bij zich draagt en de overheid het recht heeft om het voorgeschoten bedrag, inclusief opslag, terug te krijgen. Daar ligt een zeer belangrijke taak voor de overheid, een overheid die, zo laat dit wetsvoorstel zien, steeds vaker erkent dat de justitiële keten er ook voor slachtoffers is.

Voorzitter. Ik moet mijn ongenoegen kwijt over een zin op pagina 17 van de nota naar aanleiding van het verslag. Daar stelt de vorige minister: "De burger dient te aanvaarden dat deelname aan het maatschappelijk verkeer nu eenmaal risico's met zich meebrengt, die hij niet kan afwentelen op de staat. Tegen dergelijke risico's kan men zich immers in het algemeen gesproken verzekeren." Die benadering spreekt mijn fractie in het geheel niet aan. Het slachtoffer van een ernstig misdrijf moet op zijn maatje, de overheid, kunnen rekenen. De veroordeelde moet dus buitengewoon snel de zaak afdoen en voelen dat de overheid de zaak niet laat rusten, totdat hij naast zijn straf ook zijn geld heeft overgemaakt. De overheid moet die schadevergoeding tot op de laatste cent binnenhalen, met alle daartoe ter beschikking staande middelen.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Deze zienswijze is heel sympathiek, maar mijn fractie heeft toch grote bedenkingen bij zo'n ruime voorschotregeling. Ons belangrijkste bezwaar is dat niet bij iedere dader voldoende geld kan worden geïnd. Dat betekent dat de staat zichzelf met een ongedekte cheque opzadelt. Hoe kijkt de PvdA-fractie aan tegen het risico dat een veroordeelde een lachende veroordeelde wordt? Er zijn mensen die wel enige wroeging hebben bij het feit dat zij een ander schade hebben toegebracht, maar wat kan het hen schelen wanneer de staat die schade vergoedt? De staat neemt de aansprakelijkheid over van een dader, die vervolgens achterover kan leunen met de gedachte "de schade wordt toch wel vergoed, dus wie heb ik eigenlijk iets aangedaan?".

De heerHeerts(PvdA)

Het is niet zo dat het om alle feiten gaat. Vandaar dat wij ook zeer nadrukkelijk hebben aangegeven dat het boven een bedrag van €5000 moet gaan om gewelds- of zedenmisdrijven. Ik heb duidelijk gezegd dat de veroordeelde niet rust totdat de laatste cent waarover hij of zij beschikt is teruggevorderd door de overheid met alle ter beschikking staande middelen. Als iemand nog een tv'tje heeft, zal hij niet rusten voordat hij dat ook heeft teruggegeven aan de overheid als de rechtmatige eigenaar van het geld. Wie denkt hier te kunnen rusten en de zaak te kunnen afschuiven, maakt een grote inschattingsfout. De Friezen uit Leeuwarden komen op hem af totdat de laatste cent is terugbetaald.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Dan zie ik een te lange praktijk als gevangenisdirecteur voor mij. De grootste kansloze groep is de groep die stelselmatig deze vermogensdelicten pleegt, die de ad-informandumlijsten als een soort staart achter zich aan heeft hangen en die nooit een voldoende bedrag bijeen zal krijgen om al het geld dat men helaas heeft afgenomen van slachtoffers terug te betalen. Het is wel heel triest dat al die mensen een beetje kwijt zijn. Wanneer je dat bij elkaar optelt, gaat het om een megagrote ongedekte cheque, waarvoor een dader eigenlijk niet meer verantwoordelijk is.

De heerHeerts(PvdA)

Ik moet het antwoord schuldig blijven of het gaat om een mega ongedekte cheque. Ik denk dat dat nog wel meevalt als je ziet hoe veel geld er binnen de staat omgaat. Ik begrijp overigens wel de gevoelens van een gevangenisdirecteur. Van een kale kip is het slecht plukken. Het gaat hier ook om een duidelijk signaal. Daarom heb ik ook het argument erbij gehaald dat de burger dient te aanvaarden dat deelname aan het maatschappelijk verkeer risico's met zich meebrengt, zeker als het gaat om het gebruik van een auto. Ik zie hier ook nog wel een vorm van solidariteit achter liggen. Als je al slachtoffer bent in dit land en je hebt het al zwaar voor je kiezen gekregen, moet de overheid als maatje achter je staan, juist via het Wetboek van Strafvordering. Wij spreken hier niet over lichte overtredingen maar over de meest ernstige misdrijven. Wij komen er eindelijk ook weer een beetje van terug dat het in de justitiële keten alleen maar zou gaan om de verdachte, het onderzoek en de veroordeling. Het gaat ook om het slachtoffer, dat ook een nadrukkelijk belang heeft in de justitiële keten.

De heerDe Wit(SP)

Begrijp ik het goed dat dit amendement uitdrukkelijk bedoeld is als een voorschotregeling?

De heerHeerts(PvdA)

Ja.

De heerDe Wit(SP)

U maakt onderscheid tussen alle vorderingen en vorderingen die voortvloeien uit zedendelicten of geweldsmisdrijven. In de laatste zit geen plafond. Klopt dat? Is het juist dat u dan bijvoorbeeld ook vorderingen toewijst waarbij aanzienlijke inkomensschade of immateriële schade aan de orde is, zodat men bijvoorbeeld €500.000 zou kunnen claimen in plaats van €5000? Is er geen beperking aan het bedrag, materieel noch immaterieel?

De heerHeerts(PvdA)

Er is geen beperking. Wij veroordelen niet. Er ligt hier inmiddels een uitspraak over de hoogte. Die moet verhaald worden. Als je dan nog bepaalde vormen van inkomen hebt, is dat goed nieuws voor de staat, wat dat gaan wij eerst ophalen. Met een boterham kom je een heel eind en de rest van wat je verdient moet je eerst teruggeven, want je hebt ook iets heel fouts gedaan.

De heerDe Wit(SP)

Dat snap ik, maar waarom wilt u de gemiddelde vordering beperken tot €5000?

De heerHeerts(PvdA)

Daar zal ik in tweede termijn op terugkomen.

Verder had ik beloofd, nog een toelichting te zullen geven op het amendement op stuk nr. 16. Rechters gaan wat meer over letters dan over cijfers, maar wij vinden het criterium "eenvoudig van aard" wat te simpel. Dit zou wat ons betreft moeten worden vervangen door het criterium "onevenredige belasting". Wij zien hierin een behoorlijke besparing in de justitiële keten, want als dit soort zaken goed worden afgedaan, bespaart dit wellicht een nieuwe procedure in een ander deel van de rechtsketen. Alles wat je aan schadevergoeding in het strafproces kunt afdoen, hoef je dan niet te regelen in het civiele procesrecht.

De heerDe Wit(SP)

Koppelt u dit amendement nu eens aan het amendement op stuk nr. 17, dat over ad informandum gevoegde feiten gaat. Ik heb in een interruptie al een aantal vragen over dit amendement opgeworpen. Loop je niet het risico dat de rechter bij een groot aantal van zulke feiten waarbij slachtoffers en eventueel benadeelden deel gaan uitmaken van de procedure, gebruik zal maken van de ontsnappingsmogelijkheid van artikel 361, van een onevenredige belasting van de procesgang? Ziet u het risico dat met amendement nr. 16 amendement nr. 17 onderuitgehaald wordt?

De heerHeerts(PvdA)

Nee, want bij amendement nr. 17 gaat het om vaststaande feiten die tot een veroordeling leiden. De rechter moet er dan wel rekening mee houden dat dit niet tot een onevenredige belasting leidt, maar wij willen wel zo veel mogelijk zaken in één keer afdoen. Het is aan de rechter om de belangen van alle partijen goed af te wegen.

De heerTeeven(VVD)

Volgens mij ziet het criterium "onevenredige belasting" ook op gecompliceerde, grote zaken voor de afdoening waarvan de rechter vanwege bijvoorbeeld een bekentenis van de verdachte niet veel tijd nodig heeft.

De heerHeerts(PvdA)

Precies. En als de zaak dan in het strafrecht kan worden afgedaan, hoeft er niet ook nog een procedure in de civiele keten gestart te worden.

Dan zou ik de minister nog in overweging willen geven, te bepalen dat de rechtszaak gesplitst dient te worden als slachtoffers gebruik maken van hun spreekrecht. Is hij het ermee eens dat het beter zou zijn om bij een zeer ernstig misdrijf het spreekrecht pas veertien dagen nadat vaststaat dat de verdachte wordt veroordeeld, van toepassing te verklaren? Het doel hiervan is, het slachtoffer niet extra te belasten met emotionele verklaringen tijdens een openbare behandeling terwijl de verdachte misschien nog niet als dader kan worden gezien.

De heerTeeven(VVD)

Maar het spreekrecht van een slachtoffer of een nabestaande is toch ook in de wet opgenomen omdat zo'n verklaring kan bijdragen aan de overtuiging van de rechter? Als je dit pas toestaat als de verdachte veroordeeld is, kan dit niet meer. Als ik het goed begrijp, zegt u dat dan vast staat dat het bewijs geleverd is. Het zou echter wel eens zo kunnen zijn dat het spreekrecht van een slachtoffer of een nabestaande van een slachtoffer bijdraagt aan de overtuiging van de rechter. Bent u niet bang dat dit een beetje buiten beschouwing wordt gelaten met uw voorstel?

De heerHeerts(PvdA)

Ik sluit het niet uit. Wat ik opper, is ook geen vast omlijnd standpunt. Ik breng het meer in vragende zin. Ik vraag dus hoe deze minister daar tegenover staat. Ik zie ook zeer wel uw punt dat wanneer er te laat wordt ingesproken, je misschien je slag gepasseerd bent. Dat zie ik dus wel. Het is ook meer een verkenning waarmee wij vandaag wellicht een start maken, maar misschien duurt die start niet zo heel lang en is de conclusie dat het vrij onmogelijk is om daarmee door te gaan, zo merk ik op in alle openheid.

Voorzitter. Met deze wetswijziging wordt de positie van het slachtoffer in het strafproces aanmerkelijk verbeterd. Dat was zeer nodig. Hiervoor is blijvend aandacht noodzakelijk, niet alleen voor de professionals die in dit kader werken, maar ook voor de vele vrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland, die uitermate goed werk verrichten. Ik durf hier te verdedigen dat elke euro investering in deze hulp het dubbele opbrengt. Het was ook niet zo maar een signaal tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie dat wij het desbetreffende amendement-Anker gesteund hebben. Werk voor een organisatie die na vandaag nog belangrijker wordt, moet blijvend gesteund worden en bij die organisatie mag men niet telkenmale in onzekerheid verkeren over verkeerd voorgenomen bezuinigingen. Het is al erg genoeg als je slachtoffer bent. De overheid moet dan ook zo veel mogelijk verdere pijn voorkomen. Daar waar mogelijk, moet de overheid helpen door die pijn te verzachten.

De heerDe Wit(SP)

Voorzitter. Het is goed dat er duidelijkheid komt over de positie van het slachtoffer in het strafproces. Het heeft een tijd geduurd, maar in ieder geval gaat het bij een strafproces niet alleen om de daad en de dader, maar ook over de gevolgen van die daad voor het slachtoffer. Dit geldt vooral omdat, zoals wij al jaren horen van slachtoffers, zij het idee hebben dat zij, juist vanwege hun heel minieme rol in het strafproces, een soort tweederangs positie innemen. In grote lijnen onderschrijft mijn fractie de voorstellen die in het wetsvoorstel geformuleerd zijn om de positie van het slachtoffer te verbeteren.

Hoe vanzelfsprekend sommige voorgestelde wijzigingen ook zijn, zoals het in artikel 51a, lid 2, vervatte recht om correct behandeld en bejegend te worden, het is goed dat die rechten nu ook uitdrukkelijk vastgelegd worden.

Wij vinden het evenwel onwenselijk dat het slachtoffer, dat niet reageert op de eerste brief van het OM of aangeeft niet verder geïnformeerd te willen worden, niet op het beklagrecht gewezen wordt van artikel 12 "strafvordering". De vraag is dus of een slachtoffer ook kan aangeven alleen geïnformeerd te willen worden over het eventueel niet-vervolgen van de zaak? Zou het een mogelijkheid zijn dat altijd Slachtofferhulp Nederland in kennis wordt gesteld van een dergelijk besluit tot niet-vervolging? Slachtofferhulp is misschien, zonder dat het openbaar ministerie daar weet van heeft, betrokken bij een hulptraject en kan dan de beslissing alsnog met het desbetreffende slachtoffer bespreken. Graag verneem ik hierover het oordeel van de minister.

Ik kom te spreken over het inzagerecht, dus in dit geval ook het recht om de stukken uit het strafdossier te krijgen. Op zichzelf is het een vooruitgang dat dit recht nu uitdrukkelijk wordt vastgelegd. De vraag is echter of wij daarmee geen heel grote risico's lopen in die zin dat stukken die uit het strafdossier afkomstig zijn, in de openbaarheid gebracht worden. Ik meen dit ook min of meer te proeven in de bijdrage van de heer Anker. Als dat niet het geval is, hoor ik dat wel. Om welke motieven dan ook, of dat nu wraak is of wat dan ook, dat kan grote schade aanrichten bij personen, alsook in de strafzaak zelf een (nadelige) rol spelen. De vraag is daarom hoe de minister dit ziet. Kunnen er dus toch weer beperkingen aan dat inzagerecht gesteld worden in die zin dat die stukken niet verder in de openbaarheid gebracht kunnen worden en dat men die onder zich moet houden? Het lijkt mij heel erg lastig, zo niet onmogelijk om dit te regelen, maar toch stel ik de vraag aan de minister hoe hij dit ziet.

De heerTeeven(VVD)

De minister is van mening dat het inzagerecht van het slachtoffer altijd accessoir is aan het inzagerecht van de verdachte. De regering zegt dus eigenlijk dat het slachtoffer nooit meer ter inzage kan krijgen dan de verdachte. Als dat het uitgangspunt van de regering is, kun je er eigenlijk geen bezwaar meer tegen hebben dat het slachtoffer stukken in de openbaarheid brengt op het moment dat de verdachte het ook kan doen en beiden evenveel ter inzage hebben gekregen. Als zowel slachtoffer als verdachte de stukken hebben, kunnen beiden ervoor kiezen om stukken in de openbaarheid te brengen. Vindt u dat er voldoende waarborg is als het inzagerecht van het slachtoffer alleen accessoir is, of wilt u dan toch nog meer waarborgen?

De heerDe Wit(SP)

Ik vind dat geen voldoende waarborg. Het is vanzelfsprekend om het aan elkaar te koppelen. Ook al ziet het slachtoffer dezelfde stukken als de verdachte in een zaak, dan wil dat nog niet zeggen dat hij het naar buiten kan brengen en uitbundig bekend kan maken wat hij gelezen heeft over bijvoorbeeld betrokkenen of mensen die in het strafproces een rol hebben of een rol gaan spelen. Details daarover naar buiten brengen zou het slachtoffer, de verdachte en de zaak zelf schade kunnen doen. Ik zie dat dus los van elkaar. Ik ben voor een inzagerecht. Laat daarover geen misverstand bestaan. Ik zie echter ook risico's. De vraag is of die op een of andere manier ondervangen kunnen worden. Heel eerlijk gezegd zie ik zelf niet hoe dat zou moeten, omdat je allerlei risico's loopt als je mensen stukken laat inzien en mensen stukken kunt meegeven.

De heerTeeven(VVD)

Nu zijn er advocaten van verdachten die zich vrij voelen – wij kijken daar niet eens meer van op – om stukken aan de openbaarheid toe te vertrouwen, ook als het gaat om de namen van slachtoffers en nabestaanden. Dat vinden wij eigenlijk normaal; wij houden in de hedendaagse strafpraktijk niet tegen dat advocaten van verdachten dat doen. Ik zie dan niet in waarom wij er in de Kamer een groot probleem mee moeten hebben als slachtoffers dat wel doen. Gelijke monniken, gelijke kappen. Dan moeten wij ook verdachten en hun advocaten beletten om dat te doen.

De heerDe Wit(SP)

Ik kan mij de tijd herinneren – het was onder minister Korthals en ook daarna – dat in de Kamer veelvuldig werd gesproken over de vraag of het wenselijk is dat advocaten stukken in de openbaarheid brengen. Volgens mij wordt dat nog steeds niet op prijs gesteld. Sterker nog, een advocaat die dit doet, kan wellicht nog binnen de Orde tot de orde worden geroepen. De advocaat, maar ook de verdachte of het slachtoffer of de nabestaanden moeten prudent ermee omgaan. Dat is moeilijk op het moment dat je het vrijgeeft. Er kunnen allerlei motieven een rol spelen, zeker bij een slachtoffer maar ook bij andere betrokkenen. Er kunnen belangen een rol spelen om het in de openbaarheid te brengen. Ik zie dus het punt, maar ik zie de oplossing niet. Op een of andere manier duidelijk maken dat er voorzichtig mee moet worden omgegaan, zou het minste zijn wat moet geschieden.

De minister heeft uiteindelijk in de brief van 26 maart van dit jaar geschreven dat hij met een voorschotregeling komt. De SP-fractie vindt het een goed idee om over te gaan tot het treffen van een voorschotregeling, vooral gezien het feit dat je van een kale kip niet kunt plukken en de realiteit dat dit in strafzaken heel vaak het geval is. Het is dus goed dat de minister dit wil regelen. Ik zie echter ook het amendement van de heren Wolfsen en Teeven, nu door de heer Heerts verdedigd, als een duidelijke mogelijkheid voor een voorschotregeling. Ik zie ook dat van zo'n voorschotregeling een positieve invloed kan uitgaan op de overheid zelf. Als wij een voorschotregeling invoeren, kan de overheid er belang bij hebben dat in de gevangenis mensen worden voorbereid op werk buiten de gevangenis of dat mensen in de gevangenis meer geld gaan verdienen om zo te kunnen sparen om de boete te betalen of om een potje te reserveren voor het slachtoffer. Hoe meer mensen goed voorbereid op de arbeidsmarkt uit de gevangenis komen, hoe groter de kans is dat zij iets kunnen betalen. Uiteindelijk heeft de overheid dus belang bij een goede voorschotregeling. Het desbetreffende amendement zou dus ook in dat opzicht een gunstig effect kunnen hebben, los van de vraag hoe de voorschotregeling er uit komt te zien.

Slachtofferhulp Nederland heeft een tijd geleden in een brief gereageerd op het voorstel van de minister om mensen die een vermogensdelict hebben gepleegd, uit te sluiten van het gebruik van een voorschotregeling. Slachtofferhulp Nederland wijst erop dat je eigenlijk geen onderscheid kunt maken. Daarmee ben ik het eens. Bij gewelds- en zedendelicten wordt fysieke schade toegebracht, maar ook vermogensschade. Het onderscheid zou dus gekunsteld zijn. Het feit dat de dader een verzekering heeft, hoeft ook geen argument te zijn. Het is heel goed mogelijk dat de desbetreffende personen niet verzekerd zijn. Het bestaan van deze mogelijkheid pleit er dus niet voor om de beperking aan te brengen die de minister wil. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Ik beluister eigenlijk uit uw woorden dat de overheid verantwoordelijk zou moeten worden voor de resocialisatie van de veroordeelde. Ik meen dat u wilt zeggen dat als de overheid dat niet doet, zij zelf in een nadelige positie komt doordat zij dan moet zorgen voor het voorschot voor vergoeding van de schade die de dader heeft veroorzaakt. Is dit niet de wereld op haar kop? Op deze manier zou de overheid namelijk volledig verantwoordelijk worden voor de schade die de daders hebben aangericht. Ik teken wel aan dat het mij gaat om de mensen die een vermogensdelict hebben gepleegd. Wij zijn namelijk ook van mening van voor mensen die een gewelds- of zedendelict hebben gepleegd een goede regeling moet worden troffen. Slachtoffers van die daders mogen niet maand na maand met het uitblijven van een regeling worden geconfronteerd. Echter, bij die eenvoudige vermogensdelicten, die zeer irritant kunnen zijn, ligt dat anders. Wil de heer De Wit betogen dat de Staat voor die mensen extra verantwoordelijk moet worden?

De heerDe Wit(SP)

Ik vind dat de Staat bij uitstek verantwoordelijk is voor de mensen die de Staat opsluit. Anders dan de praktijk van de afgelopen jaren zou je naar mijn mening ervoor moeten zorgen dat de mensen die in de gevangenis zitten, worden voorbereid op terugkeer naar de samenleving. Dat wil zeggen dat wij veel meer aan de voorbereiding op die terugkeer moeten doen. Als gevangenen vrijkomen, moet de nazorg ook veel beter dan nu door de overheid, in dit geval: de gemeente, met maatregelen ter hand worden genomen. Als de minister een voorschotregeling opstelt, heeft hij er alleen maar belang bij dat de "schade voor de Staat" zo klein mogelijk is en dat de kansen voor de mensen die de schade moeten vergoeden en in feite datgene moeten doen wat het strafrecht beoogt, worden vergroot. Op die manier wordt het risico voor de Staat zo klein mogelijk. Als je een voorschotregeling in het leven roept, moet de Staat op enig moment betalen en de kosten weer op iemand verhalen. Nogmaals, hoe meer iemand geschikt is gemaakt voor de arbeidsmarkt en hoe meer de desbetreffende persoon de kans heeft om werk te verrichten, hoe kleiner het risico is dat de Staat moet zorgen voor de financiële tegemoetkoming. Daarom heeft de overheid er belang bij om voor mensen in de gevangenis en voor mensen die er pas uit zijn, haar best te doen. Dat heb ik beoogd te zeggen.

De heerAnker(ChristenUnie)

Uw fractie heeft tijdens de begrotingsbehandeling expliciet gesproken over de verhoging van het inkomen van mensen in de gevangenis. Daarover heeft onze fractie het toen niet gehad. Hoe groot moet volgens u die verhoging zijn?

De heerDe Wit(SP)

In Duitsland wordt het minimumloon betaald. Dat is heel erg veel. Daar staat tegenover dat in Nederland heel erg weinig wordt betaald. Hier krijgen gevangenen €6,40 per week, wat zeker weinig is als je in aanmerking neemt dat iemand wil kunnen roken en met de familie kunnen bellen. Dat zij dat doen, is de realiteit en zoiets komt ze ook toe: geen enkel misverstand daarover. Wij zoeken het daartussenin. Daarom hebben wij ook geen bedrag in de voorstellen genoemd, maar wij vinden wel dat er een substantiële verhoging aan de orde is.

Voorzitter. Het amendement van de heren Wolfsen en Teeven op stuk nr. 15 heeft de sympathie van onze fractie. Onze vragen daarover heb ik al bij interruptie gesteld aan de heer Heerts. Ik heb het dan met name over de vraag over de beperking tot €5000 voor alle vorderingen. Naar ik begrijp, is er in ieder geval voor gewelds- en zedendelicten naar boven toe geen beperking in het bedrag dat eventueel voor uitbetaling in aanmerking komt.

Vervolgens kom ik te spreken over de amendementen van de heren Wolfsen en Çörüz over de rol van de ouders met minderjarige kinderen, de aansprakelijkheid van ouders met kinderen tot veertien jaar en de verschijningsplicht van ouders in geval van het voorkomen van die kinderen. Naar mijn idee dragen die amendementen bij aan de vergroting van de betrokkenheid van ouders bij de zaak waar de kinderen mee te maken hebben. Door de ouders zowel financieel als publiekelijk bij de strafzaak te betrekken kan de ernst van het feit onder de aandacht van de ouders worden gebracht. De minister wijst wat betreft de verschijningsplicht van de ouders op wat praktische belemmeringen. Die zie ik zelf niet, althans de argumenten overtuigen mij niet. Wanneer de ouders moeite moeten doen en zij ook verplicht worden om te verschijnen dan zal dat hen des te meer overtuigen van de ernst van de zaak die aan de orde is. Wellicht gaat dat ook zo ver dat ouders daarmee een aanzet tot inkeer meemaken. Wel vragen wij ons af of de indieners van de amendementen menen dat beide ouders altijd moeten verschijnen of dat het ook een van de ouders mag zijn in de situatie dat een kind twee ouders heeft.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Dat staat in de toelichting op de amendementen, namelijk dat de rechter bepaalt of het van belang is of beide ouders aanwezig zijn. Het is dus aan het oordeel van de rechter.

De heerDe Wit(SP)

Dat is mij dan ontgaan. Dank voor deze toevoeging.

Het amendement op stuk nr. 17 gaat over de ad informandum gevoegde zaken. Ik heb bij interruptie aan de indieners gevraagd of ook zij dan het risico zien dat de rechter vrij gemakkelijk een vordering toewijst zonder onderzoek te doen in een zaak. Afgaande op bekennende zaken zou de rechter daarin alleen al aanleiding kunnen zien om de vordering toe te wijzen. Hoe kijkt de minister aan tegen de opmerking in het rapport van de Raad van State dat er het risico is van onvoldoende substantie en het onvoldoende zorgvuldig vaststellen van de vordering? Wellicht zou de situatie kunnen ontstaan dat in de ad informandum gevoegde zaken gemakkelijker wordt toegewezen dan in de hoofdzaak.

De heerTeeven(VVD)

Dan moet ik wat zorg wegnemen bij de heer De Wit. Het toewijzen in ad-informandumzaken zonder veroordeling in de hoofdzaak, is wettelijk onmogelijk.

De heerDe Wit(SP)

Dat bedoel ik ook niet. Ik probeer aan te geven dat het bij ad informandum gevoegde zaken gemakkelijker is. Er is een bekentenis en er is een nummer van de zaak, waarna de vordering wordt toegewezen. Dit terwijl in de hoofdzaak omdat ter zitting uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de zaak zelf en de eventuele rol van het slachtoffer, sprake is van een veel langduriger behandeling dan bij de ad informandum gevoegde zaken. Er zou iets scheefs kunnen ontstaan, in de zin dat het slachtoffer uitgebreid verantwoording moet afleggen terwijl de andere betrokkenen bij wijze van spreken niet eens zijn verschenen. Ik vind het echter wel een goed amendement, omdat je daarmee veel zaken tegelijkertijd kunt regelen.

Ik heb een aantal vragen gesteld over de bemiddeling. Ik ben benieuwd wat de minister over het amendement gaat zeggen. Je zou namelijk de redenering kunnen volgen dat een strafzaak een zaak is tussen de overheid, de Staat, en iemand die in de fout gaat. Dan is het vreemd dat een officier van justitie, als hij een zaak heeft aangebracht, gaat bemiddelen. Hij heeft dan dus een zaak aangebracht en gaat vervolgens bemiddelen om te kijken of er een oplossing voor is. Dat is een rol die het Openbaar Ministerie niet toekomt. Die rol ligt wel bij de dader en het slachtoffer. Daar is geen misverstand over. Vandaar dat ik aan de minister wil vragen hoe hij die bemiddeling ziet. Is het alleen iets tussen het slachtoffer en de dader of speelt het Openbaar Ministerie daar ook een rol in? En wat nu als je te maken hebt met een slachtoffer dat niets wil? Dat mag niet negatief uitwerken, want dan zouden er grote verschillen kunnen ontstaan met iemand die toevallig een slachtoffer heeft dat wel wil meewerken.

De heerHeerts(PvdA)

Je hebt schadevergoeding als voorwaarde bij sepot of bij transactie. Het kan in die fase toch heel goed zijn dat het OM een vervolgbeslissing afhankelijk laat zijn van de vraag of een goede schadevergoeding wordt afgesproken? Dat vindt u op zichzelf toch niet verkeerd?

De heerDe Wit(SP)

Ik vind het geen punt als er via bemiddeling wordt gesproken tussen dader en slachtoffer. In de toelichting staat echter dat het Openbaar Ministerie ook een rol kan spelen bij de bemiddeling. Gaat het OM dan echt mee bemiddelen of wacht het OM af en beoordeelt het alleen het resultaat? Dan kunnen inderdaad voorwaarden bij sepot worden gesteld. Ik vind het echter vreemd als het Openbaar Ministerie zich aan bemiddeling zou gaan onderwerpen. Ik hoop dat dat niet de bedoeling is.

De heerTeeven(VVD)

Juist in de grotere geweldszaken en zedenmisdrijven kan de rol van het Openbaar Ministerie in de bemiddeling heel belangrijk zijn om partijen nader bij elkaar te brengen. Ik verwijs naar het kaderbesluit. In andere landen heeft de actieve rol van het Openbaar Ministerie, bijvoorbeeld bij gewelds- en zedenmisdrijven, heel positieve gevolgen gehad. Ik kan mij voorstellen dat u dat niet ziet voor iedere strafzaak, maar er zijn ook strafzaken die zich juist heel goed lenen om partijen bij elkaar te brengen. Soms wordt zelfs om een actieve rol van het OM gevraagd.

De heerDe Wit(SP)

Mijn punt is duidelijk. Ik ben benieuwd hoe de minister daarover denkt.

De vergadering wordt van 15.33 uur tot 15.50 uur geschorst.

MinisterHirsch Ballin

Voorzitter. Hartelijk dank voor de gelegenheid om samen met uw commissie in dit wetgevingsoverleg een vervolg te geven op de schriftelijke voorbereiding van de behandeling. Ik probeer voor mij te zien wanneer de stemmingen hopelijk plaatsvinden, mits vandaag de amendementen voldoende zijn besproken. De eerstvolgende gelegenheid voor stemmingen is morgen. Zou dat kunnen?

De voorzitter:

Ik wil aan het eind van deze vergadering bespreken of dat mogelijk is.

MinisterHirsch Ballin

Zou donderdag wel mogelijk zijn?

De voorzitter:

Ik weet niet of er donderdag stemmingen zijn.

MinisterHirsch Ballin

Ik heb dit gevraagd omdat mij bij het doornemen van de schriftelijke stukken de datum van 8 december 2005 van de nota naar aanleiding van het verslag is opgevallen. Het zou zo mooi zijn als de eindstemming over dit wetsvoorstel voor 8 december zou plaatsvinden.

De voorzitter:

Wij zullen dit straks bij onze overwegingen betrekken.

MinisterHirsch Ballin

Hoe dan ook, dank voor de reacties en de instemmende reacties op het wetsvoorstel. Voor het voorstel is ook de brief van belang die ik op 26 maart jongstleden aan de Kamer heb gestuurd. Daarin is een aantal aspecten aan de orde gekomen van het beleid ten aanzien van slachtoffers. Eén ervan heeft duidelijk raakvlakken met een van de amendementen. Het handigst lijkt mij dat ik in antwoord op de opmerkingen, vragen en beschouwingen van de commissie eerst op de amendementen zal ingaan. Heel veel van wat in de eerste termijn naar voren is gebracht, concentreerde zich op de amendementen. Daarna zal ik op enkele andere punten ingaan. Ik denk dat dit het best structuur geeft aan mijn beantwoording.

Het past ook bij dit wetgevingsoverleg om te zeggen dat ik van mijn kant in het bijzonder gelukkig ben met de zo-even breed gebleken instemming met de hoofdlijn van het wetsvoorstel en ook met het feit dat daarbij is onderkend dat het voorstel in een duidelijke maatschappelijke behoefte voorziet. Natuurlijk doen wij dit voorstel ook uit hoofde van Europese verplichtingen. Het is een codificatie van bepaalde rechten die wij via richtlijnen, enzovoort, al in de praktijk gestalte probeerden te geven. Afgezien van het Europese aspect is het ook inhoudelijk een duidelijke stap voorwaarts in het preciseren, behandelen en voor slachtoffers inroepbaar maken van de rechten in het strafproces. Het wetsvoorstel sluit dus ook aan bij een aantal gedachten die aan de orde zijn gekomen in het onder leiding van Groenhuijsen en Knigge uitgevoerde onderzoek Strafvordering 2001. Het is goed is als wij er straks samen trots op kunnen zijn als ons Wetboek van Strafvordering een uitgewerkte regeling van de rechten van het slachtoffer in het strafproces zal bevatten. Dat past bij een Wetboek van Strafvordering in een versie die past in de 21ste eeuw.

Natuurlijk, de slachtofferzorg heeft inmiddels een vaste plaats in de dagelijkse praktijk ingenomen. Ik had nog niet zo lang geleden een zeer intens gesprek met nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten, die natuurlijk zelf ook slachtoffers zijn. Het was een zeer indringend gesprek. Enerzijds waren er allerlei punten van herkenning van wat er in het strafproces functioneert en goed functioneert in de positie van het slachtoffer en nabestaanden. Ook bleek dit in hoge mate af te hangen van de houding, de opstelling van de mensen die bij het proces betrokken zijn; zonder enige twijfel van het Openbaar Ministerie en ook van rechters. Ook hangt dit af van de advocaten van de verdachte, werd erbij gezegd. Ook bij hen ziet men verschillen in houding. De één toont waardevolle consideratie met het slachtoffer en, in geval van een levensdelict, met de nabestaanden van het slachtoffer, zonder zijn verplichting als advocaat van de verdachte uit het oog te verliezen. Men komt echter ook andere houdingen tegen. Dus dat past allemaal in een benadering van de positie van het slachtoffer zoals wij voorstaan. Die benadering maakt deel uit van het kabinetsbeleid en ik beluisterde in alle bijdragen vanmiddag aan de discussie over dit wetsvoorstel dat men die benadering onderschrijft. Er is gelukkig in toenemende mate victimologisch onderzoek dat daarin helpt. Het is goed dat de rechten van het slachtoffer worden verankerd in het strafprocesrecht. Daarmee wordt een context gecreëerd waarin men zich daarop kan beroepen. Dat is de betekenis van het vastleggen van de rechten van het slachtoffer in ons Wetboek van Strafvordering. Daarin ligt ook de toegevoegde waarde ten opzichte van goede gewoonten die zich gelukkig her en der hebben ontwikkeld.

Mevrouw Van Toorenburg heeft er terecht op gewezen dat er een verschil in status is van melding van een strafbaar feit of aangifte. Dat werkt door bij de discussie over wat men ad informandum kan doen. Degene die melding maakt van een strafbaar feit doet het in een informeler kader. Als er aangifte is gedaan, is dat kader formeler. Dat geeft in het vervolgtraject bepaalde verschillen.

Ik zal nu ingaan op de diverse amendementen. Ik begin bij het amendement op stuk nr. 9, ingediend op 18 mei 2006, door de heren Wolfsen en Çörüz over de uitbreiding van de mogelijkheid van toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten laste van de ouders van een minderjarige tot 14 jaar die het strafbaar feit heeft gepleegd. Dit amendement, waarover mevrouw Van Toorenburg en de heer Heerts hebben gesproken, is een van de twee manieren waarop in het rijtje amendementen de ouders worden betrokken bij de versterking van de rechten van het slachtoffer, in ieder geval bij het verhelderen van de positie die zij innemen ten opzichte van de verdachte. Het is waar dat een kind beneden 14 jaar niet civielrechtelijk aansprakelijk is. Dat betekent dat een rechter niet-ontvankelijkheid moet uitspreken als de procedure alleen is gericht tegen de minderjarige beneden de 14 jaar. Daarom kan de vordering van de benadeelde partij tegen zo'n minderjarige ook niet slagen. Ik begrijp de gedachtegang achter het amendement heel goed, maar er zitten twee complicaties in die verholpen zouden moeten worden wil ik dit amendement van een positief advies kunnen voorzien. Misschien willen mevrouw Van Toorenburg en de heer Heerts daar ook hun gedachten over laten gaan. Er ontbreekt in dat amendement namelijk de clausulering die wij wel aantreffen in artikel 169, eerste lid, Boek 6 Burgerlijk Wetboek, namelijk: en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. Die clausulering zou in ieder geval nodig zijn om geen verkeerde verhouding te creëren ten opzichte van het algemene onrechtmatigedaadsrecht.

Gevraagd is hoe wij dit moeten zien in relatie tot de aansprakelijkheidsregeling. Overigens geldt ook dat er aanspraak is op rechtsbijstand als de ouders kunnen worden aangesproken op de schade toegebracht door minderjarige verdachten beneden 14 jaar. Rechters die een dergelijke toetsing te complex vinden, zouden ook tot de conclusie kunnen komen dat zij hiermee niet uit de voeten kunnen en dat zij dan toch naar de hoofdprocedure moeten verwijzen. Ik geloof dat er ook nog een vraag was over de procespositie van de ouders. Dat is de appelregeling. Dat is misschien het andere punt waarvan het wenselijk zou zijn om dat nog aan te vullen.

Als de ouders de vordering in eerste aanleg hebben betwist, kunnen zij niet in hoger beroep gaan ten opzichte van de uitspraak die er wordt gedaan, waarbij de benadeelde partij die vordering geldend maakt. Zij zijn niet vanzelf in het strafproces in de "benadeelde partij"-procedure partij. Ik denk dus dat hier nog iets op zal moeten worden gevonden. Ik denk dat het mogelijk is om de ouders in deze situatie ook de mogelijkheid te geven om in hoger beroep te gaan, wat betreft het civielrechtelijke onderdeel van de uitspraak als de vordering benadeelde partij zich tegen hen richt.

Dat zijn dus de twee punten waarmee het amendement zou kunnen worden aangevuld. Het ene is het element dat nu zit in artikel 6:169, eerste lid. Het andere is het toevoegen van een appelregeling. Misschien kan dit door mevrouw Van Toorenburg en de heer Heerts in overweging worden genomen. Dan kunnen wij wellicht in tweede termijn nader op dit amendement terugkomen.

Het amendement op stuk nr. 10 is eveneens ingediend op 18 mei 2006. Daarbij gaat het om een wijziging in het voorgestelde artikel 51a, derde lid, laatste volzin. Voorgesteld wordt om "In daartoe aangewezen gevallen" te vervangen door "In daartoe aangewezen gevallen en in ieder geval indien sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, vierde lid". Dat is dus een aanscherping van de mededelingsplicht. De informatieverstrekking wordt in ieder geval versterkt. Dan zou dus vanuit justitie – de sectoren die zich bezighouden met terbeschikkingstelling en de justitiële inrichtingen – via het OM in ieder geval die informatieverstrekking aan het slachtoffer moeten worden geregeld. Dat kan ik begrijpen. Ik onderken ook ten volle het belang daarvan. De informatieverstrekking vanuit de justitiële inrichtingen wordt op dit moment ook verbeterd. Dat strookt met datgene wat staatssecretaris Albayrak op dat punt laat uitvoeren, en daarmee ook met ons beleid op dit terrein. Ik zou me dit amendement dus goed kunnen voorstellen als een verdere verheldering van de rechten van het slachtoffer.

Ik kom te spreken over het amendement op stuk nr. 11 inzake de verschijningsplicht van ouders van minderjarige verdachten. Over dat amendement kan ik minder enthousiast zijn, maar niet omdat het doel me niet aanspreekt. Daar kan ik me juist veel bij voorstellen. Zoals door mevrouw Van Toorenburg uit eigen ervaring zeer beeldend werd weergegeven, zijn er inderdaad ouders die zich op geen enkele manier iets van hun verantwoordelijkheid lijken aan te trekken. Er is bij het Openbaar Ministerie echter zorg over de wijze waarop dat in de praktijk moet gaan werken, omdat het aantal procesdeelnemers bij een jeugdzitting nu al enorm is. Het is haast een wonder dat het nu lukt om iedereen op het tijdstip van de zitting daar te krijgen. Als wij dan ook nog eens de ouders en de voogden daarbij moeten halen voor half elf 's ochtends, om bij het voorbeeld te blijven, dan is dat een verdere complicatie in verhouding tot de Kalsbeek-normen en de snelheid die juist bij de jeugdige veelplegers van belang is. Dan worden er op dat punt risico's gelopen. Ik verwijs op dat punt ook naar de brief over het project "Veiligheid begint bij voorkomen". Hoe sympathiek het doel me ook is, om die reden kan ik tot mijn spijt over dit amendement moeilijk enthousiast zijn. Misschien willen de indieners nog ingaan op deze praktische complicatie.

Op 18 oktober van dit jaar hebben de heren Teeven en Wolfsen het amendement op stuk nr. 15 ingediend, strekkende tot invoering van een ruime voorschotregeling. Van alle amendementen heb ik met dit amendement de meeste problemen. Het spijt mij dat ik het niet mooier kan maken, maar ik moet aanvaarding ervan in ieder geval ontraden. Ik heb in mijn brief van 26 maart 2007 het een en ander over dit onderwerp geschreven. Ik heb in die brief ook toegezegd om in de voorbereiding van het wetsvoorstel over het schadefonds geweldsmisdrijven de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken door middel van een voorschotregeling of een solidariteitsfonds. Ik heb daarbij onder ogen gezien dat de gedachte aan een voorschotregeling werd omhelsd door minstens drie, zo niet vier van de hier vertegenwoordigde partijen. Ik kijk nu even naar de heer De Wit om te zien of ik zijn verkiezingsprogramma niet te kort doe. Het verkiezingsprogramma van het CDA heb ik net iets intenser bestudeerd dan het zijne. Dat die gedachte werd omhelsd, wist ik natuurlijk een maand na de vorming van het nieuwe kabinet en zes maanden na de verkiezingen. Ik heb in de brief dan ook tot uitdrukking gebracht dat het mij een goede gedachte leek.

Echter, goede gedachten kun je om zeep helpen door er te veel mee te doen. Ik ben bang dat dit het geval is, als wij nu verdergaan en de regeling niet alleen laten gelden voor gewelds- en zedenmisdrijven. Het is een nieuw element. Wij moeten bekijken hoe het in de praktijk uitpakt. Wij moeten dus bezien aan hoeveel veroordeelden het CJIB in rekening mag brengen wat het zelf heeft vergoed, natuurlijk met inachtneming van de beperkingen omschreven in artikel 36f. Het is mij niet ontgaan dat het allemaal zo wordt voorgesteld, maar ik meen dat wij moeten afwachten in hoeveel van de gevallen uiteindelijk de kosten bij de staat terechtkomen. Ik wil absoluut niet uitsluiten dat er een moment aanbreekt waarop wij er verder mee kunnen gaan en kunnen begroten wat de kosten ervan zijn; een moment ook waarop wij met de minister van Financiën kunnen overleggen over hoe wij die kosten kunnen opvangen. Dat zijn allemaal dingen die nu zijn gedaan en niet kunnen worden gedaan. Uit mijn brief blijkt, dat ik het aandurf bij de gewelds- en zedenmisdrijven. Ik hoop dat die toezegging, carrément omschreven in mijn brief van 26 maart jongstleden, voldoende is voor de indieners van het amendement om te zeggen: zo moeten wij het nu dan maar doen; wij moeten nu maar niet nog verdergaan. Ik wijs erop dat mijn toezegging afwijkt van alle in het verleden, ook in de vorige kabinetsperiode, van regeringswege ingenomen standpunten, duidelijk verdergaat en echt is bedoeld als een belangrijke stap ten behoeve van de positie van het slachtoffer, die inderdaad soms te lang moet wachten op de toegekende schadevergoeding of er te veel moeite voor moet doen om eraan te komen.

De heerTeeven(VVD)

Ik wil de minister twee vragen stellen om grotere duidelijkheid te krijgen. Wij hebben kort voor de aanvang van dit overleg een nota van wijziging van het kabinet gekregen, inhoudende schrapping van, als ik het goed heb, artikel 561, vierde lid. Dat wordt voorgesteld op verzoek van het Centraal Justitieel Incassobureau dat heeft gesteld dat de termijn van 27 maanden die het heeft voor verhaal op onherroepelijk veroordeelde daders, te kort is. De fracties van de PvdA en de VVD hebben overleg gevoerd met het Centraal Justitieel Incassobureau om zicht te krijgen op het probleem dat de minister schetst betreffende de budgettaire gevolgen van het amendement. Mevrouw Van Toorenburg sprak over een ongedekte cheque. Natuurlijk kan het CJIB geen prognose van die gevolgen geven. Wel heeft het CJIB gezegd dat het meer mogelijkheden heeft om het geld terug te krijgen als de termijn van 27 maanden voor verhaal wordt geschrapt en het dus veel langer het voorschot kan verhalen op onherroepelijk veroordeelden. Nu is de termijn vaak het probleem voor het CJIB. Als die termijn wordt geschrapt – wat de regering ook voorstelt – is het probleem aanzienlijk kleiner.

Verder is het CJIB een goedwerkend instituut. Ik vroeg of het in staat is om, behalve in de bulkzaken, ook in de individuele zaken een goede invordering te doen. Het heeft ons in ieder geval laten weten dat het die mogelijkheden zelf wel zag. Wat is de opinie van de minister?

MinisterHirsch Ballin

Het zou handig zijn als de heer Teeven mij een bevestiging stuurde van dat bericht van de leiding of van medewerkers van het CJIB. Natuurlijk maken wij intern, binnen Justitie, onze afspraken met het CJIB over wat er wordt verwacht. Daar zitten verschillende aspecten aan, zoals organisatorische. Het CJIB is heel populair; er zijn gedachten om het ook op andere beleidsterreinen een rol te geven. Wij hebben zelf ook plannen, bijvoorbeeld met betrekking tot de uitvoering van de motie-Van Geel c.s. die bij de algemene politieke beschouwingen werd aangenomen. Het CJIB krijgt ook de taak die is omschreven in de brief van 26 maart. Maar hoe langer die termijn loopt, des te meer mogelijkheden om van de veelbesproken kippen – die in de praktijk meestal haantjes blijken – veren te plukken. Toch lost dat nog niet de problematische financiële consequenties op. Immers, wat vaak na vele jaren, met navenante administratieve kosten en moeite, wordt gevonden, zal de uitgaven die op veel kortere termijn worden gedaan, moeten dekken. Ook hetgeen de heer Teeven blijkbaar van het CJIB heeft gehoord, lost deze problemen niet op. Bovendien moet het organisatorisch allemaal doenlijk zijn en daarvoor draag ik de verantwoordelijkheid. Maar laten wij eerst ervaring opdoen met de gewelds- en zedenmisdrijven; daar is tenslotte de meest acute behoefte. Ik sluit absoluut niet uit dat we in de toekomst, wanneer het CJIB meer ervaring heeft met zijn nieuwe taken, een stap verder kunnen gaan, maar dit is riskant en ook hiervoor geldt de vuistregel voor goed wetgevingsbeleid dat het betere de vijand kan zijn van het goede.

De heerHeerts(PvdA)

De gedachtegang over dat machtige staatsincassobureau vind ik wel goed. Dat moet uiteindelijk ook toeslagen kunnen innen, als er maar boter bij de vis komt. Van mij mogen wij er heel ver in gaan om die lieden, als zij zijn veroordeeld, alles af te nemen wat zij hebben. Ik ben dan ook niet zo bang voor die blanco cheque. We moeten niet doen alsof die veroordeelden helemaal niks hebben. Uiteindelijk gaan ze wel ergens werken, een uitkering ligt niet voor de hand. We zullen dus wel wegen vinden. Met een goede samenwerking met de Belastingdienst en andere diensten kunnen we een heel eind komen.

Maar wat ik niet zo goed begrijp, is het volgende: als dit zo'n prioriteit voor de minister heeft, waarom is dat wetsvoorstel er dan nog niet? Volgens de brief zou dat eind dit jaar bij de Kamer worden ingediend.

MinisterHirsch Ballin

Dat is omdat ik heb toegezegd dat ik het voor het eind van dit jaar in consultatie zou geven.

De heerHeerts(PvdA)

Dat had ik er zeker bij moeten lezen? Er staat namelijk dat het voor het eind van dit jaar bij de Kamer zou worden ingediend. Ik wil hiermee niemand de maat nemen, maar als dit zo'n prioriteit heeft, zou ik het wel verwachten. Ik zeg niet dat het kabinet niets doet, maar PvdA en VVD doen in ieder geval iets.

MinisterHirsch Ballin

De heer Heerts heeft helemaal gelijk. In de brief staat dat een wetsvoorstel met daarin een voorschotregeling voor slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven voor het einde van dit jaar bij de Kamer zal worden ingediend. Ik moet deze toezegging gestand doen en dat kan niet meer door een wetsvoorstel in spoedprocedure naar de Raad van State te brengen. Ik ben echter bereid om een nota van wijziging in te dienen, waarvan de inhoud overeenkomt met de strekking van deze passage uit de brief. Ik haal het voorstel dus naar voren. Ik wil echter niet verder gaan dan de gewelds- en zedenmisdrijven. Bij het nieuwe wetsvoorstel zal ik aangeven welke ervaringen wij bij de gewelds- en zedenmisdrijven hebben opgedaan.

De heerHeerts(PvdA)

Ik begrijp op zichzelf de zorgen van de minister van Financiën, maar volgens mij moet een solidariteitsfonds ook worden gevuld met geld van de overheid.

MinisterHirsch Ballin

Dat geld moet wel op mijn begroting staan, voordat ik het kan uitgeven.

Samen met het ministerie van Financiën is een inschatting gemaakt van de omvang van de oninbare vorderingen bij gewelds- en zedenmisdrijven. Geconcludeerd is dat die oninbare vorderingen binnen de huidige budgettaire kaders kunnen worden opgevangen. Als dat niet mogelijk blijkt, zal mijn ministerie de gevolgen daarvan zelf dragen. Als het meevalt, zal ik dat de Kamer melden, opdat wij in gesprek kunnen gaan over eventuele verdere stappen.

De heerHeerts(PvdA)

Het ministerie van Financiën wil natuurlijk dat het netjes in de boeken staat, voordat er geld wordt uitgegeven.

MinisterHirsch Ballin

Dat wil ik ook, want ik ben ervoor verantwoordelijk dat er niet meer geld wordt uitgegeven dan in de boeken staat!

De heerHeerts(PvdA)

Rond de verzwaarde incasso bij oninbare zorgverzekeringspremies speelde iets soortgelijks. Ik vraag mij dan ook af of de minister hierbij de expertise van de Belastingdienst en de uitkeringsinstanties zal betrekken. Ik benadruk dat zo, omdat wij het signaal moeten afgeven dat iedere euro die een dader op zak heeft, van de staat is. Het beeld mag niet ontstaan dat wij mensen die nog geld moeten teruggeven, laten ontkomen.

MinisterHirsch Ballin

Ik ben het geheel eens met de achterliggende gedachte. Ik wijs er echter wel op dat per euro incasseren duurder en arbeidsintensiever is dan wanneer je in één keer kunt afrekenen. De werkwijze die de heer Heerts schetst is dus op haar plaats, maar tegelijkertijd bewerkelijker en kostbaarder. Verder moeten wij ons realiseren dat ook de Belastingdienst vorderingen moet afschrijven. Dat zie je niet terug op de begroting, omdat de belastingen onder een ander begrotingshoofdstuk vallen dan het ministerie van Financiën. In die gelukkige systematiek deelt het ministerie van Justitie helaas niet.

De heerDe Wit(SP)

De minister maakt onderscheid tussen gewelds- en zedendelicten en de overige delicten. Is dat nu wel of niet een principieel onderscheid? Ik vraag dat, omdat ik bij de schadevergoeding zelf geen principieel onderscheid wil maken tussen het slachtoffer van een vermogensdelict en het slachtoffer van een gewelds- of zedendelict.

MinisterHirsch Ballin

Ik begrijp dat goed, vanuit het doel geredeneerd dat het slachtoffer aan zijn recht moet kunnen komen. Ik voeg er nog aan toe dat er wel een verschil in urgentie is om een dergelijke regeling te treffen. Voor mensen die slachtoffer zijn van een gewelds- of zedenmisdrijf is over het algemeen de onophoudelijke confrontatie namelijk pijnlijker dan bij een vermogensdelict. Ik heb eerder uiteen gezet dat bij vermogensdelicten ook een rol speelt dat er toch behoefte is aan een bepaalde afbakening. De Staat moet ook niet in een positie komen die lastiger is dan die van welke verzekerde dan ook. Daar liggen dus wel wat complicaties, ook als je het puur zou richten op alle vermogensdelicten. Ik zie evenwel dat in het amendement daarop een beperking is aangebracht om te voorkomen dat de Staat te veel de volksverzekering tegen vermogensdelicten wordt. Dit neemt niet weg dat er in dit opzicht problemen zijn van afgrenzing van urgentie, ook ten opzichte van wat op een andere manier gedekt kan worden, enzovoorts.

Ik zie dit overigens niet als een principieel punt, dus ik ga een heel eind mee met de redenering van de heer De Wit ter zake. Vandaar dat ik zojuist zei dat ik mij bij deze praktische problemen de wens zou kunnen voorstellen om dit af te werken zonder dat er discussies met Financiën tot de Voorjaarsnota aan toe gevoerd hoeven te worden. Mede gelet op de eerdere toezegging wil ik dit punt in het onderhavige wetsvoorstel meenemen bij nota van wijziging. Daarbij geldt de afbakening die ik in mijn brief van maart jongstleden heb omschreven. Als er ervaring mee is opgedaan, kan ik mij voorstellen dat wij de argumenten pro en contra nog een keer tegen het licht houden.

De heerTeeven(VVD)

De volgende vraag komt nu bij mij op. Ik moet die nu stellen, omdat u met een nota van wijziging komt. Zou het niet handig zijn om dan de artikelen over het conservatoir beslag uit te breiden met de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op die vorderingen waarbij de verwachting is dat die via "5.61" ingevorderd moeten worden?

MinisterHirsch Ballin

Ik zal dat bekijken.

De heerTeeven(VVD)

Dat zou een mogelijkheid zijn om de financiële problemen een beetje te verlichten.

MinisterHirsch Ballin

Ik zeg toe dat ik met de nota van wijziging kom. Als ik het conservatoir beslag bij de beschouwingen betrek, betekent dit dat die nota van wijziging niet meer vandaag ingediend kan worden. Ik heb gezegd dat al het voorwerk was gedaan in verband met mijn brief. Tijdig voor de stemmingen van donderdag, als die dan worden gehouden, kunnen wij zorgen voor een nota van wijziging op dit terrein.

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat de stemmingen volgende week dinsdag worden gehouden.

De heerDe Wit(SP)

Ik wil nog een vraag stellen over het onderscheid. Wij hebben in de Kamer debatten gehad over onder andere de vuurwerkramp in Enschede en de ramp in Volendam. Daarbij speelde elke keer de vraag of ieder slachtoffer de eigen schade moet gaan verhalen bij de aansprakelijke dader. Kan er niet gezorgd worden voor een soort generieke regeling? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden, maar morgen kan er bij wijze van spreken een ramp gebeuren, wat ik ons overigens niet toewens. Dan is de regeling er nog niet die in het amendement wordt voorgesteld. Dat is dus een ruimere regeling die los van zeden- en geweldsdelicten een heel praktische oplossing zou bieden om snel zicht te hebben op een regeling voor het aspect van schade. Zou dat dan toch nog mogelijk zijn, los van het traject dat de minister voor ogen staat, dus dat in afzonderlijke gevallen alsnog een specifieke regeling getroffen kan worden voor heel speciale situaties?

MinisterHirsch Ballin

Dat is denkbaar. Ik denk dat daarvoor wel hetzelfde geldt als wat ik zojuist zei. Wij zijn nu namelijk op het punt gekomen waarbij het betere de vijand is van het goede. Dit kunnen wij realiseren. Wat mij betreft, neem ik de handreiking van de heer Heerts aan om het nu via een nota van wijziging te doen en niet pas in het wetsvoorstel. Ik heb daarin voldoende rugdekking uit het overleg met mijn collega van Financiën. Ik sta ervoor open om andere aspecten bij de beschouwing te betrekken, inclusief de verhouding tot de bijzondere regeling die inmiddels voor rampenschade met de verzekeraars is getroffen.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 16 van de heren Wolfsen en Teeven, erop gericht dat de strafrechter zo veel als mogelijk inhoudelijk op de vordering van de benadeelde partij beslist. Dat kan ik mij voorstellen, dus wat mij betreft is er geen bezwaar tegen de aanneming van dit amendement.

Over het amendement op stuk nr. 17, met betrekking tot de vordering benadeelde partij ad informandum gevoegde zaken, heb ik contact gehad met degenen die ermee moeten werken. Dat leidt tot weinig enthousiasme. De Raad voor de Rechtspraak dringt erop aan om dit amendement te ontraden, verwijst ook naar eerdere discussies in de Kamer en wijst op de complicaties rond de ad-informandumvoeging, waarop ook het Openbaar Ministerie wijst. De figuur van de ad-informandumvoeging zal snel aan betekenis verliezen als ook de benadeelde van een ad informandum gevoegde zaak door de strafrechter in zijn vordering zal kunnen worden ontvangen. De verwachting is namelijk dat de verdachten van ad informandum gevoegde feiten zullen ontkennen op het moment dat daaraan bijna tegelijkertijd ook een schadevergoeding voor het slachtoffer vastzit. Dit betekent dus dat de ad informandum gevoegde zaken gaan lijken op de zaken waarvoor gedagvaard is en dat dit afbreuk doet aan de doelmatigheid van de behandeling ter zitting en van de keuzes die worden gemaakt tussen ad informandum voegen, dan wel in de tenlastelegging opnemen.

De heerTeeven(VVD)

De minister zegt nu iets heel vreemds. Ik begrijp dat de bezwaren van de zittende en de staande magistratuur erin zijn gelegen dat men bang is dat de verdachte niet meer bekent als hij weet dat hij een schadevergoeding moet gaan betalen over ad-informandumzaken. Dat lijkt mij de omgekeerde wereld. In de praktijk gaat de verdachte juist feiten bekennen waarvan Openbaar Ministerie en politie vaak nog helemaal niets weten. Als zij op zoek gaan naar aangiften, blijkt dat tegen de verdachte inderdaad op de tijden en plaatsen die hij heeft bekend en waarvan men eerst niets wist een aangifte is, bij andere korpsen of bij hetzelfde korps. Het is dus helemaal niet zo dat de verdachte niet meer gaat meewerken aan het onderzoek. Hij doet dat al. Vervolgens komen de aangiften erbij. Dat leidt tot een ad-informandumfeit. De minister hanteert de omgekeerde redenering dat de verdachte niet meer gaat bekennen, maar dat is volgens mij niet de werking in de praktijk.

MinisterHirsch Ballin

Het gaat niet om bekennen, want een ad informandum gevoegd feit is niet ten laste gelegd, dus er is geen bekentenis ter zitting aan de orde. De realiteit is – de heer Teeven weet dat minstens zo goed als ik – dat beide voorkomen. Het komt zowel voor dat de ad informandum gevoegde feiten niet controversieel zijn als dat op basis van aanwijzingen die niet voldoen aan de eisen die een ervaren officier van justitie zou verlangen voordat hij een zaak in de tenlastelegging opneemt iets wordt genoteerd over feiten. Ook de Raad voor de Rechtspraak vreest dat bij het vaststellen van civiele schadeclaims de rechter het complete aan het ad-informandumfeit ten grondslag liggende feitencomplex moet bekijken en behandelen ter terechtzitting. Wij moeten ons wel realiseren dat wij allemaal een stukje uit de realiteit en de praktijkervaring boven water kunnen halen. Ik zeg ook niet dat wat de heer Teeven zegt niet klopt, maar het klopt niet altijd. Een wettelijke regeling geldt voor wat er wel altijd moet gebeuren.

De heerTeeven(VVD)

Daarom voeren wij ook dit wetgevingsoverleg. Volgens de toelichting op amendement nr. 17 gaat het juist om verdachten die wél bekennen, dus ik ben nog niet overtuigd van de juistheid van uw argumenten. Het Openbaar Ministerie weet met de bepaling van het amendement bij het opstellen van de tenlastelegging precies wanneer het ad-informandumfeiten moet opnemen en welk risico het daarbij loopt.

MinisterHirsch Ballin

En een verdachte zal zich dit ook realiseren, zeker als hij een advocaat heeft. Dit kan dus ook invloed hebben op de keuze van de verdachte tussen bekennen en de mededeling dat hij het wel interessant vindt dat het OM een bepaald feit ad informandum meent te kunnen voegen in het voorspel van de behandeling ter zitting. Het kan van invloed zijn in de verhouding tussen beide categorieën.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Ik vroeg mij af of de heer Teeven hierbij ook denkt aan de praktijk dat de politie met een verdachte langs verschillende panden in de stad rijdt met de vraag of hij daar ook heeft ingebroken, om zo snel mogelijk een heleboel zaken te kunnen "scoren" en hun eigen cijfers te beïnvloeden?

De heerTeeven(VVD)

Die praktijk herken ik wel, want ik heb die ritjes als politieambtenaar ook wel eens meegemaakt. Maar er moet wel iets bij gezegd worden, want de politie doet dit meestal alleen als de verdachte die panden zelf genoemd heeft. Zij moet er wel op de een of andere manier achter zien te komen. Het amendement ziet ook wel een beetje op deze praktijk.

De heerHeerts(PvdA)

Bij mij komt nu ook de herinnering naar boven dat ik een keer een aangifte erbij gesleept heb om een zaak te ondersteunen, maar dit terzijde.

De minister refereert aan een brief; dat vind ik wat lastig. Hij ontraadt de Kamer in vriendelijke termen om het amendement aan te nemen, maar hij verwijst hierbij naar een brief die de Kamer niet bekend is. Hij neemt de argumenten uit deze brief bijna 1:1 over, dus zou ik hem willen vragen of de Kamer er inzage in zou kunnen krijgen om die argumenten te kunnen afwegen.

MinisterHirsch Ballin

Ik heb verwezen naar wat het OM mij heeft laten weten; dat heb ik correct weergegeven. Ik heb ook melding gemaakt van een brief van de Raad voor de Rechtspraak van 30 november jongstleden. Ik heb nog geen gelegenheid gehad om deze naar de commissie door te geleiden, maar ik zal 'm nu aan de voorzitter overhandigen.

De voorzitter:

Ik zal deze brief laten verspreiden.

De heerHeerts(PvdA)

Ik dank de minister. Mijn opmerking was ook niet bedoeld als kritiek, maar hij wil toch eigenlijk dat wij heel goed kijken naar de argumenten in de brief, die hij tot de zijne heeft gemaakt.

MinisterHirsch Ballin

Zeker. En ter aanvulling op de opmerking van de heer Teeven: zodra een ad informandum gevoegd feit ter zitting consequenties blijkt te hebben, staat het de verdachte, hoe behulpzaam hij ook is geweest bij de rondrit langs huizen waar ingebroken zou kunnen zijn, geheel vrij om zijn bekentenis te herroepen.

De heerTeeven(VVD)

En dan staat het de rechter natuurlijk geheel vrij om de verklaring bij de politie zwaarder te laten wegen dan de verklaring ter zitting en schadevergoeding toe te wijzen, of omgekeerd. Volgens mij zullen de problemen in de praktijk dan ook erg meevallen.

MinisterHirsch Ballin

De praktijk ziet dit anders, zowel het OM als de rechtspraak. Ik denk dat wij ons moeten realiseren welke effecten deze regeling op de praktijk zou hebben; wij kunnen er echt niet van uitgaan dat er niets zal veranderen in de opstelling van verdachten en hun advocaten.

Er is ook een amendement ingediend om bemiddeling in strafzaken in de wet te verankeren. Hierbij wordt de verdachte centraal gesteld en het is de vraag of dit goed zal uitpakken voor de positie van het slachtoffer, waarom het in dit wetsvoorstel tenslotte gaat. Bij bemiddeling als alternatief voor strafrechtelijke afdoening staat de verdachte en de afdoening van de zaak centraal, niet de wensen van het slachtoffer. Dit neemt niet weg dat bemiddeling in bepaalde situaties goed kan zijn, maar met een regeling zoals in het amendement kom je meteen uit bij een ander traject. De verdachte heeft nu al uitgebreide mogelijkheden om de schade voorafgaand aan de zitting te vergoeden. Als de verdachte zich daarvoor openstelt en ook de beurs ervoor opentrekt, is dat prima. De rechter kan daarmee dan rekening houden.

In het buitenland zijn er problemen bij het betrekken van slachtoffers bij bemiddeling, omdat die vanuit de strafrechtelijke procedure wordt gestart en is gericht op het bereiken van een overeenkomst ter vervanging van de zitting. Slachtoffers willen meestal graag dat een zitting plaatsvindt. Dat heeft ook een betekenis voor slachtoffers. Ieder die hier aan tafel zit, zal dat ook herkennen uit gesprekken met slachtoffers en zeker als het gaat om ernstige criminaliteit of criminaliteit die wonden heeft geslagen. Daarom is het ook goed dat dit de regel blijft van het wetsvoorstel. Slachtoffers hebben soms behoefte om te weten waarom de dader juist hen heeft uitgekozen, angst voor herhaling en dergelijke. Dergelijke onderwerpen kunnen in gesprekken aan de orde komen. Ook het maken van excuses enzovoort kan plaatsvinden.

In Nederland is gekozen voor een benadering waarbij het slachtoffer centraal staat. Het lijkt mij goed om eerst wat meer ervaring op te doen met de dader-slachtoffergesprekken. Het komende jaar starten wij een onderzoek waarbij wordt gekeken naar het proces en de resultaten. Mijn suggestie is om het amendement er nu uit te halen. De Kamer krijgt het wetsvoorstel, waarover mijn brief van 26 maart ging. Dat lijkt mij een goed moment om nog eens te kijken hoe de bemiddeling zich verhoudt tot de versterking van het recht van het slachtoffer.

De heerDe Wit(SP)

Ziet de minister ook een rol voor het Openbaar Ministerie? Is het denkbaar dat het Openbaar Ministerie zelf daarin stimulerend is? Hoe ziet de minister de rol van het Openbaar Ministerie bij de bemiddeling? Is het alleen slachtoffer-dader of is het Openbaar Ministerie verdergaand actief?

MinisterHirsch Ballin

Het Openbaar Ministerie kan zeker een stimulerende rol spelen en doet dat ook. Er zijn situaties waarin het OM volgens de geldende richtlijnen en straks ook volgens de regels in het Wetboek van Strafvordering aandacht moet schenken aan de positie van het slachtoffer; deels doet het dat ook nu al op basis van de Wet Terwee, die ik in 1993 hier heb mogen verdedigen. Eén van de manieren om die aandacht te geven is het tot stand brengen van een contact tussen de verdachte/dader en het slachtoffer.

Ik heb hiermee de amendementen besproken. Ik heb aangegeven welke amendementen, met wat gradaties, positief worden bejegend. Van één van de amendementen hoop ik dat het kan worden ingetrokken naar aanleiding van mijn toezegging van een nota van wijziging, die de Kamer een dezer dagen zal bereiken en zo mogelijk morgen al. Over één van de amendementen heb ik een paar suggesties gedaan om het zo te wijzigen dat de voorzienbare problemen kunnen worden opgevangen.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Het is misschien een ongebruikelijke vraag, maar zou de nota van wijziging ook kunnen behelzen de wijziging van het amendement?

MinisterHirsch Ballin

U bedoelt artikel 169 en het hoger beroep in amendement 9? Het is op zichzelf denkbaar dat wij het amendement met een nota van wijziging overbodig maken, maar in dit soort situaties kan voor het aanbrengen van de gesuggereerde wijzigingen ook ambtelijke bijstand worden verleend.

Er is een vraag gesteld over het rechtsbijstandbudget. Ik herinner aan het amendement dat bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie is aangenomen. Uiteraard vergt behandeling van de amendementen overleg met de minister van Financiën. De staatssecretaris en ik verwachten dat dat overleg binnenkort zal worden afgerond. Na die afronding zal ik de Kamer nader berichten.

Er is gesproken over het project waarmee de melder telefonisch wordt gezegd wat met de melding is gebeurd. Het project van het korps Haaglanden is ons nog niet aangemeld, maar wij zullen ervoor zorgen dat dat spoedig gebeurt en vervolgens nagaan of daaraan een bredere toepassing kan worden gegeven.

De heer De Roon sprak over de vergoeding van de kosten van de tolk voor het slachtoffer. De praktijk is nu dat de officier van justitie een tolk oproept als bekend is dat het slachtoffer ter zitting wil verschijnen of een vordering als benadeelde partij heeft ingediend. Dat betekent dat het OM ook de kosten draagt van dat oproepen. Dat moet het natuurlijk doen voor het voldoen aan de nieuwe eisen van de wet, die inhouden dat tijdig een tolk moet worden aangevraagd. Dat betekent dat de regeling op grond waarvan het OM betaalt van toepassing is. Ik meen dat ik hiermee de heer De Roon gerust heb kunnen stellen.

Hoe wordt uitvoering gegeven aan de bestaande eisen met betrekking tot de correcte bejegening door het OM? Thans kunnen slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van ernstige delicten om een gesprek vragen met de zaaksofficier van justitie. Bij ernstige delicten is het de bedoeling dat dat ook echt gebeurt. Bij andere delicten gebeurt dat in toenemende mate. In het kader van het project Slachtoffers centraal zal het OM nog meer aandacht besteden aan de voorbereiding van die gesprekken. Daarbij wordt ook gelet op de opvang van slachtoffers bij het houden van de zitting. De schriftelijke correspondentie wordt zoveel mogelijk beperkt en alles zo toegankelijk mogelijk geregeld. De zorgen van de heer De Roon op dit terrein worden goed begrepen en betrokken bij de verbetering van de werkwijze van het OM.

De heer Anker heeft een vraag gesteld over het recht op kennisneming en inzage en het krijgen van afschriften. Het wetsvoorstel beoogt kennisneming van de stukken die voor het slachtoffer van belang zijn toe te staan. Die stukken die ter kennisneming worden toegezonden bestaan dus niet per definitie uit het gehele dossier. Het psychiatrische rapport wordt bijvoorbeeld niet overgelegd. Van alle stukken die het slachtoffer mag inzien, mag hij ook een afschrift ontvangen.

De heer Anker stelde verder een vraag over de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Die zou verder verbeterd kunnen worden. Bij het recent uitgevoerde onderzoek naar de praktijk van de schadevergoeding is onder meer geconstateerd dat de rechter soms de schadevergoedingsmaatregel niet oplegt. Ik heb opdracht gegeven om voorstellen te ontwikkelen ter verbetering van de gehele schadevergoedingspraktijk. Daarbij zal ook het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel worden betrokken. De voorstellen zijn in het voorjaar van 2008 gereed.

De heerAnker(ChristenUnie)

Ik wil nog een vraag stellen over de mogelijkheid van kennisneming van bepaalde processtukken. Wij maken ons enigszins zorgen. Bepaalde stukken, ook al zijn dat geen stukken over het psychiatrisch onderzoek, kunnen gevoelige informatie bevatten. Als bepaalde informatie eenmaal op schrift staat, is die gemakkelijk te reproduceren en zou die een eigen leven kunnen gaan leiden. Daarom heb ik gezegd dat wij dat op schrift stellen niet al te snel zouden moeten doen. Wij vinden het belangrijk dat er een vorm van garantie is. Alles zou niet zomaar schriftelijke moeten worden toegezonden. Dat iemand inzage heeft, kunnen wij ons voorstellen, maar om alles voor de betrokkenen te kopiëren vinden wij ver gaan.

MinisterHirsch Ballin

Ik begrijp het punt. Ik herken de aandacht die de fractie van de heer Anker pleegt te besteden aan de bescherming van persoonsgegevens. Die bescherming is belangrijk. Er zijn echter ook andere gewichtige belangen, belangen die beschermingswaardig zijn en die wij rekenen tot de fundamentele rechten. Een daarvan geldt ook naar huidig Europees inzicht. Ik verwijs ook naar het onderzoek van Intervict waaruit blijkt dat er terecht een brede internationale beweging is om de rechten van het slachtoffer beter te verankeren. Recent heeft de directeur van Intervict, professor Groenhuijsen, ervoor gepleit om deze rechten in een internationaal bindend kader, dus een verdrag neer te leggen. Dat onderstreept hetgeen wij ook in Nederland steeds meer zijn gaan inzien, namelijk dat de positie van het slachtoffer een fundamenteel recht is dat in een behoorlijke procesvoering aan de orde moet komen. Het is van belang om daarbij de goede verbinding te leggen, waarbij ik doel op het evenwicht ten opzichte van de schending van privacyrechten van de verdachte. Het is niet de bedoeling dat klakkeloos het gehele procesdossier aan de slachtoffers en hun advocaten wordt verstrekt. Ik gaf al aan dat de psychiatrische rapportage niet behoort tot de documenten waarover het slachtoffer zal kunnen beschikken. Er zijn misschien uitzonderlijke situaties voorstelbaar waarin dat anders zou liggen, maar dat is dan een afwijking van de hoofdregel. Een en ander mag overigens niet betekenen dat wij van de weeromstuit gaan bepalen dat het slachtoffer maar helemaal niets te zien mag krijgen. Ik wijs er verder op dat zowel nationaal als internationaal het gewicht van de rechten van het slachtoffer op goede gronden toeneemt en meer profiel krijgt. Ik meen dat dit op een behoorlijk evenwichtige manier in dit wetsvoorstel is neergelegd.

De heerAnker(ChristenUnie)

Ik vind het prima dat een slachtoffer kennis mag nemen van de inhoud van bepaalde stukken. Echter, in het zesde lid van het onderhavige artikel wordt gesteld dat het slachtoffer een afschrift kan krijgen van bepaalde stukken. Daar zit mijn punt. Het is in de politiek heel normaal dat je een bepaald dossier mag inzien maar dat je het niet mee mag nemen naar je bureau of dat je er geen kopie van mag maken, juist om verdere verspreiding te voorkomen. Volgens mij zou het heel goed zijn om dit soort gevoelige informatie over iemand beschikbaar te stellen voor inzage maar niet voor vermenigvuldiging en verspreiding ervan. Ik heb in mijn eerste termijn gewezen op de mogelijkheid om het verder te regelen in een algemene maatregel van bestuur. Op het moment echter waarop het in genoemd artikel gehandhaafd wordt, kan dat mijns inziens niet gemakkelijk meer gewijzigd worden. Op die manier houd je verspreiding niet meer in de hand.

MinisterHirsch Ballin

Dank voor deze verduidelijkende opmerkingen. Op dit moment geldt over vrijwel de gehele linie dat degenen die inzage krijgen in documenten, ook in de gelegenheid worden gesteld om een kopie mee te nemen. Dat is een patroon dat is gegroeid, ook bij de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur. Daar kun je best vragen bij stellen; ik begrijp het punt dat de heer Anker naar voren brengt ook wel, maar de huidige praktijk is dat het steeds dichter bij elkaar is komen te liggen, met een paar beperkte uitzonderingen. Het heeft ook praktische argumenten. Het voorkomt dat mensen uitgebreid aantekeningen behoeven te maken en het voorkomt misverstanden. Dus de algemene lijn is dat wij inzage en afschrift heel dicht bij elkaar hebben gebracht. Dat is vroeger wel anders geweest. Ik kan mij voorstellen dat het gezichtspunt dat de heer Anker naar voren brengt ook met zich mee kan brengen een vergaande circulatie onder omstandigheden. Het internet speelt daarin een rol, hetgeen betekent dat het allemaal wat sneller en gemakkelijker gaat dan vroeger. Ik meen evenwel dat dit een algemeen punt is. Misschien doen wij er goed aan om een algemeen punt in een algemeen kader te plaatsen. Binnenkort gaat een commissie onder voorzitterschap van mevrouw Brouwer-Korf aan de slag die een aantal onderwerpen behandelt die gerelateerd zijn aan de ontwikkelingen van maatschappij en techniek sinds de conceptualisering 30 jaar geleden van de gegevensbescherming in ons land. Ik denk eigenlijk dat dit een van de aspecten daarvan is. Ik zal graag onder de aandacht van de commissie brengen dat hier ook aandacht aan zou moeten worden besteed.

De heerDe Wit(SP)

Het ligt precies in de lijn van waar de heer Anker en ikzelf ook over hebben gesproken. Het gaat niet alleen om de positie van de verdachte die in de openbaarheid zou komen. In een proces-verbaal zijn ook allerlei verklaringen van getuigen en andere betrokkenen opgenomen. Het kan dus verdergaande repercussies hebben, verder dan alleen de positie van de verdachte. Als de minister toezegt dat dat meegenomen wordt in die nadere studie, is dat volgens mij het kader waarin de oplossing moet worden gevonden.

MinisterHirsch Ballin

Dat zeg ik graag toe.

De heerHeerts(PvdA)

Ik heb uit de stukken begrepen dat het College van Procureurs ook nadrukkelijk aandacht had gevraagd voor dit punt. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat er gewerkt wordt aan een nadere specificatie in de (nieuwe) aanwijzing van het college. Is er al een nieuwe aanwijzing waarin een deel van deze praktische problemen ondervangen zijn? Of moet dat nog in gang gezet worden?

MinisterHirsch Ballin

Dit wetsvoorstel is voor een deel codificatie van wat in de praktijk al wordt gedaan. Het gaat dan om de bestaande aanwijzing. Voor een deel gaat het in dit wetsvoorstel om een substantiële versterking van de rechten van het slachtoffer. Daarvoor is een nieuwe aanwijzing nodig. Daar wordt naar verwezen. Dat geldt ook voor het recht op inzage en afschrift van het dossier. Deze passage slaat onder meer op dat punt dat ik net noemde van bijvoorbeeld psychiatrische rapporten.

De heer Heerts heeft gevraagd hoe het staat met het protocol voor het officiersgesprek. Dat protocol is ontwikkeld voor het gesprek van slachtoffers of nabestaanden met de officier van justitie en wordt landelijk gebruikt door het Openbaar Ministerie.

De vraag over de rechtsbijstand raakt een beetje aan de vraag die door mevrouw Van Toorenburg is gesteld. Het hangt ervan af waarvoor je een advocaat nodig hebt, of je die gefinancierd kunt krijgen. Dit uiteraard met inachtneming van andere vereisten, zoals de aard van de werkzaamheden. Er kan ook worden gekeken of de dienstverlening door Slachtofferhulp Nederland de voorkeur verdient boven de rechtsbijstand van een advocaat.

Het proces van één loket kwam ook al ter sprake bij de behandeling van de begroting van Justitie. Ik heb toen aangegeven hoe dat in een groot deel van de politieregio's gerealiseerd is. De heer Heerts zal dit punt herkennen. Voor de rest gaan wij na hoe dat regionaal zo veel mogelijk op één niveau van kwaliteit en nabijheid kan worden gebracht.

De heer Heerts heeft gevraagd om meer informatie over de verbeteracties naar aanleiding van het onderzoek schaderegeling. Ik ben het met de heer Heerts eens dat de schadevergoedingspraktijk moet worden verbeterd, maar dat is een zaak van lange adem. Het onderzoek is recent uitgevoerd. Er is nu een werkgroep bezig met de verbeteracties. Politie, OM en de Raad voor de Rechtspraak zijn in die werkgroep vertegenwoordigd. Inmiddels zijn er al landelijk uniforme criteria vastgesteld en wordt de schadebemiddeling organisatorisch geüniformeerd. Voor het verbeteren van de voegingsprocedure wordt de ondersteuning van Slachtofferhulp Nederland uitgebreid. Er wordt aandacht besteed aan de opleiding van rechters en er worden forfaitaire bedragen ontwikkeld voor de schadepost.

De heer Heerts heeft verder gevraagd hoe ik beoordeel dat een slachtoffer pas gebruik maakt van zijn spreekrecht als duidelijk is dat de verdachte op het punt staat veroordeeld te worden. Dat lijkt mij niet zo'n goede gedachte. Dat moet eerder gebeuren en aan de hand van andere criteria. Er moet ook met de emotionaliteit van zo'n situatie rekening worden gehouden. Het moet niet de klankkleur krijgen van een aanvullend requisitoir vanuit het gezichtspunt van het slachtoffer wanneer het laatste woord van de verdachte nadert.

De heer De Wit heeft een opmerking gemaakt over slachtoffers die niet worden geïnformeerd en die niet worden gewezen op artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Slachtofferhulp Nederland zou daarbij hulp moeten kunnen bieden, dus ook in de aanloop naar artikel 12 Strafvordering. Gedurende het strafrechtelijke traject wordt tweemaal aan de slachtoffers gevraagd of zij geïnformeerd willen worden over de voortgang van de zaak. Als zij aangeven daarop geen prijs te stellen, lijkt het mij een beetje "overdone" om via Slachtofferhulp Nederland nog wel de mogelijkheid van artikel 12 Strafvordering onder hun aandacht te brengen. Als zij wel worden geïnformeerd, behoort het tot het pakket van bevoegdheden van het slachtoffer om een beroep te doen op artikel 12 Strafvordering, indien geen beslissing tot vervolging wordt genomen. De heer De Wit heeft gesproken over de voorschotregeling, maar die is aan de orde gekomen in mijn reactie op amendement nummer 15.

Ik kom op het onderwerp van een wel of niet geïnteresseerd slachtoffer. Met de wijze waarop slachtoffers en daders met elkaar spreken houdt de Stichting Slachtoffer in Beeld en niet het OM zich bezig. Op dit moment maakt het niet uit of er bereidheid is bij zowel slachtoffer als dader om tot zulke gesprekken te komen. Ik denk dat wij het moeten laten bij de opzet die is gekozen bij Slachtoffer in Beeld. Met de informatie die wij nu van de stichting hebben, zie ik geen reden om iets anders in gang te zetten.

De vergadering wordt van 17.05 uur tot 17.25 uur geschorst.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Mevrouw de voorzitter. Wij zijn in het belang van de positie van alle slachtoffers blij dat het vandaag tot een afronding van dit zo wezenlijke wetsvoorstel kan komen. Wij zijn bereid om het amendement nr. 9 te wijzigen. Wij krijgen ambtelijke bijstand om het te wijzigen zoals de minister het heeft geschetst. Dank daarvoor.

Wij zijn blij met de steun van de minister voor amendement nr. 10. Wij hechten aan de aanscherping van de mededelingsplicht.

Wij hechten eraan om verder te gaan met amendement nr. 11. Wij erkennen dat het druk kan zijn in een rechtszaal, maar wat ons betreft heeft de aanwezigheid van ouders grote prioriteit, mede gelet op het feit dat iedere andere hulpverlening helaas nogal eens wisselt.

Ten aanzien van de voorschotregeling hechten wij eraan om kort te benadrukken dat wij het voorstel van de minister tegemoet zien. Wij menen dat het goed is om een voorschotregeling in te stellen in het kader van zeden- en geweldsdelicten, de ernstigste delicten waar iemand slachtoffer van kan worden. Ten aanzien van de vermogensdelicten zijn wij terughoudend. Dat zullen wij ook niet ondersteunen. Dat heeft ermee te maken dat wij daarin een ongedekte cheque zien. Aan de andere kant zien wij ook wel dat de overheid geen aansprakelijkheid moet overnemen. Hier past geen grotere rol voor de overheid, die wel past wanneer het de ernstigste delicten zijn die mensen kunnen treffen. In die zin zijn wij, het geheel overziend, blij met de vorm die de wet zal krijgen.

De heerTeeven(VVD)

Voorzitter. Ik heb een vraag over de mogelijkheid voor slachtoffers om een second opinion te vragen over het opsporingsonderzoek. Heeft het slachtoffer nooit de mogelijkheid om een second opinion te vragen, ook niet bij gewelds- en zedenmisdrijven,?

Onze fractie zal steun geven aan de amendementen nrs. 9 tot en met 11 van de CDA- en PvdA-fractie. Wij zien daar op dit moment grote voordelen in.

De minister heeft aangekondigd dat hij in maart komt met een wetsvoorstel waarin hij nader ingaat op het punt van de bemiddeling. Daarom wil ik mijn amendement nr. 18 aanhouden.

De voorzitter:

Amendementen kunnen niet worden aangehouden. Dit amendement heeft namelijk specifiek betrekking op dit wetsvoorstel. U kunt het intrekken en eventueel een ander amendement indienen bij het nieuwe wetsvoorstel.

De heerTeeven(VVD)

Dan zullen wij het amendement op stuk nr. 18 intrekken en het voorstel van de minister in maart afwachten.

De voorzitter:

Het amendement-Teeven/Wolfsen (stuk nr. 18) is ingetrokken.

De heerTeeven(VVD)

De minister heeft ons met zijn argumenten totaal niet overtuigd ten aanzien van amendement nr. 17. Wij zijn ook niet overtuigd door de argumenten die zijn genoemd in de brief van de Raad voor de rechtspraak. Ik mag dan wel even weg zijn uit de praktijk, maar naar mijn oordeel is er totaal geen praktijkbeletsel om op de wijze zoals in het amendement is verwoord om te gaan met ad-informandumzaken, mede gezien de toelichting waarin is verwoord wat de bedoeling is. Het Openbaar Ministerie is heel wel in staat om die keuze te maken. Dus wij handhaven dat amendement.

Ik dank de minister dat hij het amendement nr. 16 als een ondersteuning van zijn beleid ziet.

Wat amendement nr. 15 betreft heeft onze fractie geen behoefte aan een nota van wijziging met betrekking tot gewelds- en zedenmisdrijven. Ik stel voor dat collega Heerts van de PvdA-fractie daarover het woord voert.

De heerAnker(ChristenUnie)

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik neem alles mee in mijn overwegingen in het kader van de stemmingen volgende week. Ik zie de nota van wijziging graag tegemoet.

De heerHeerts(PvdA)

Voorzitter. Het antwoord kan mij zijn ontgaan of het kan geïncorporeerd zijn geweest in het antwoord over een ander onderwerp, maar ik had duidelijk gevraagd naar de stand van zaken van het project Slachtoffers Centraal. Ik vroeg dit mede in relatie tot andere zaken en omdat de minister ernaar verwees in zowel zijn brief van maart als die van 21 november jongstleden. Graag krijg ik nog duidelijkheid op dat punt.

Dank voor het antwoord over het JOS-initiatief van die advocaten.

Voor de amendementen op de stukken nrs. 9, 10 en 11 verwijs ik naar wat collega Van Toorenburg van het CDA heeft ingebracht en voor de amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 verwijs ik naar de inbreng van de heer Teeven van de VVD.

In het kader van het amendement op stuk nr. 15 merk ik klip en klaar op dat wij geen behoefte hebben aan een derde nota van wijziging. Dit proces loopt al buitengewoon lang en het amendement is zeer wel overwogen ingediend. Collega De Wit van de SP vroeg waar die €5000 vandaan komt. Dat bedrag is erin opgenomen, omdat dit in de praktijk in ongeveer 80% van de gevallen aan de orde is. Het is duidelijk dat de discussie niet gaat over een regeling in geval van gewelds- en zedenmisdrijven, maar wel over een regeling voor de overige gevallen tot een bedrag van €5000. Wij hebben er begrip voor dat een dergelijke regeling niet direct over de hele breedte operationeel kan worden. Wij hebben wat minder begrip voor het argument dat de kas van Bos erdoor wordt geraakt. Het is twijfelachtig of dit het geval is. Wij zullen nog bezien of het nodig is om als het ware een splitsing aan te brengen in de uitvoering van de regeling tussen gewelds- en zedenmisdrijven en de overige misdrijven.

De voorzitter:

Overweegt u om zelf het thans voorliggende amendement op stuk nr. 15 te wijzigen dan wel te splitsen?

De heerHeerts(PvdA)

Voor het laatste zou eerst het eerste moeten ingaan. Wij handhaven op dit moment het amendement. Wij zullen er ernstig over nadenken of wij gehoord de argumenten van de minister ook praktische problemen zien bij het er niet alleen onder laten vallen van gewelds- en zedenmisdrijven, maar ook van de overige misdrijven. Collega's van het CDA hebben er ook iets over gezegd. In dit wetgevingsoverleg handhaven wij het amendement. Wij zullen ons ernstig beraden over de vraag of wij het amendement zullen wijzigen. Dat proces start onmiddellijk na afloop van dit wetgevingsoverleg. Dan begint de brainstorm. Het resultaat zullen wij ten spoedigste laten weten, natuurlijk in ieder geval voor de stemmingen.

Al eerder is aan de orde geweest de procedure van verwijzing van slachtoffers naar de civiele rechter. Dit punt heeft enigszins met schadevergoeding te maken. Het komt ons voor dat de strafrechter soms niet kan oordelen over de schadevergoeding aan het slachtoffer, omdat de bepaling ervan te ingewikkeld is. De strafrechter verwijst dan naar de civiele rechter. Dit betekent een emotioneel proces voor de slachtoffers dat de PvdA-fractie als het even kan wil voorkomen. Wij vinden in het algemeen dat rechters in de strafrechtelijke procedure een warmere overdracht moeten bepleiten naar een civiele procedure, in sommige gevallen bij de kantonrechter. Op dat punt dien ik dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de inhoudelijke beoordeling van een vordering tot schadevergoeding de strafrechter kan bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is;

van mening dat in bovenstaand geval het slachtoffer het recht behoudt op een eenvoudige en snelle afhandeling van de vordering;

verzoekt de regering, wetgeving te initiëren die het mogelijk maakt dat de vordering op eenvoudige wijze wordt overgedragen aan de civiele kamer van de rechtbank,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heerts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (30143).

De heerHeerts(PvdA)

De minister is ingegaan op wat ik maar aanduid als de splitsing inzake het spreekrecht van een slachtoffer. Er vindt nadere gedachtevorming over plaats. Is het denkbaar dat de minister in dat kader schriftelijk ingaat op de door ons gedane suggestie? Wij raakten een beetje in verwarring door wat collega Teeven van de VVD daarvan zei, namelijk dat het weliswaar misschien in formele zin geen onderdeel uitmaakt van het bewijs voor de rechter, maar natuurlijk wel een belangrijk signaal is wanneer het slachtoffer gebruik maakt van het spreekrecht. Om dat goed te kunnen beoordelen, zie ik graag een nadere schriftelijke gedachtevorming van de minister tegemoet.

Wij handhaven onze steun voor het amendement op stuk nr. 17, ondanks de late brief van de Raad voor de Rechtspraak. Wij zien niet in waarom wij dat amendement zouden intrekken.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Ik hoorde u zeggen dat u de nota van wijziging met betrekking tot de voorschotregeling niet hoeft te ontvangen. Maar zou zo in ieder geval niet het gedeelte over de zeden- en geweldsdelicten op een eerlijke manier zijn geregeld? Zou het amendement dan niet alleen een voorschotregeling betreffen voor vermogensdelicten tot €5000?

De heerHeerts(PvdA)

Hier hebben we lang over gesproken. Ik herinnerde de minister aan een briefje van maart 2007 en wij gaan nu niet te elfder ure van gedachten veranderen. Dit is een zeer weloverwogen amendement, ingediend om dit zo snel mogelijk goed en wettelijk te regelen. Wij handhaven het dus en willen helemaal geen splitsing. Als het principe geen probleem is, gaat het hooguit over de uitvoering. Ik heb voldoende benadrukt waar het geld vandaan moet komen. Wij zien helemaal geen blanco cheques. Als er volgende week dinsdag over kan worden gestemd, is het goed geregeld en wordt vele slachtoffers aan het eind van de keten recht gedaan. Overigens hoeven we het niet altijd eens te zijn.

De heerDe Wit(SP)

Voorzitter. De minister zei dat over het amendement over de rechtshulp reeds was gestemd. Dat is niet het geval, maar het feit dat de minister nu al zoekt naar een financiële oplossing, stemt mij in ieder geval tevreden.

Met betrekking tot artikel 12 en het klaagrecht had ik gevraagd of het mogelijk is om in de formulieren een aparte categorie op te nemen voor als mensen er niets meer mee te maken willen hebben, maar slechts willen weten of er een beslissing wordt genomen over wel of niet vervolgen; dus geen informatie over begin, einde of verloop van de zaak, maar alleen over de vervolging.

Over het amendement op stuk nr. 11 nog het volgende. Nu worden ouders van minderjarigen altijd uitgenodigd op de zitting. In de praktijk zijn zij meestal ook aanwezig. Ik vind het argument van de minister, namelijk dat er allerlei praktische verwikkelingen dreigen, daarom niet zo sterk. Het lijkt me goed voor het kind, maar ook voor de ouders, om hen bij dit soort zaken te betrekken. Mijn fractie blijft dus voorstander van het amendement op stuk nr. 11.

Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 15, dat past bij de opvatting van de SP over schadeafwikkeling. Nu de indieners het handhaven, steun ik het amendement.

Voor het amendement op stuk nr. 17 heeft de minister een aantal belangwekkende argumenten aangedragen. Ik had er al mijn aarzelingen over en moet er nu ook nog even over nadenken. Bij de stemming zal mijn fractie laten blijken wat de uitkomst daarvan is.

MinisterHirsch Ballin

Ik bedank de woordvoerders voor hun reacties in tweede termijn. Ik constateer dat de hoofdlijnen van het wetsvoorstel nog steeds op hun steun mogen rekenen. Verder was de discussie over de amendementen zeker verhelderend. Het is niet aan mij om wedervragen te stellen en daarom zal ik over een enkel amendement wat hardop nadenken.

Mevrouw Van Toorenburg vond mijn bedenkingen tegen de praktische toepasbaarheid van haar amendement op stuk nr. 11 niet helemaal overtuigend. Ik zal proberen om mijn argumenten iets meer te preciseren. Het eerste lid van artikel 496 komt volgens het amendement zo te luiden dat de ouders of de voogd verplicht zijn tot bijwoning van de zitting. Ze worden daar in het amendement toe opgeroepen, want er staat niet dat ze kúnnen worden opgeroepen. Het eerste lid wordt dus verplichtend geformuleerd, inclusief de dreiging met een last tot medebrenging. Deze hoofdregel is de aanleiding voor de zorgen die ik in eerste termijn verwoordde.

In het tweede lid van artikel 496 wordt vervolgens uitstel tot een nadere datum en het verplichte rechterlijk bevel tot medebrenging geregeld. Nog afgezien van de mogelijkheid dat de woon- en verblijfplaats onbekend zijn en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, mis ik de bevoegdheid voor de rechter om dat bevel achterwege te laten. Dat komt volgens het derde en vierde lid pas aan de orde na een nieuwe poging om de ouders ter zitting te krijgen.

Als je een dergelijke verplichting in de wet opneemt, wil je natuurlijk voorkomen dat de ouders of de voogd die kunnen ontlopen door simpelweg niet te verschijnen. De Raad voor de rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn echter bezorgd dat het leidt tot nog meer problemen bij het plannen van zittingen. Verder wijzen zij er ook op dat het dan moeilijker wordt om te voldoen aan de eis van goede afhandeling van jonge verdachten. Die eis houdt immers in dat een zaak binnen zo kort mogelijke termijn moet worden behandeld.

Alles overziend wil ik mevrouw Van Toorenburg toch een suggestie aan de hand doen. Ik constateer namelijk dat er enige spanning zit tussen de tekst van het amendement en de bedoeling van mevrouw Van Toorenburg. Is het niet mogelijk om de rechter in het amendement ruimere mogelijkheden te geven om hiervan af te zien als het leidt tot een onevenredige vertraging van het strafproces? Verder wijs ik erop dat niet alle zaken van hetzelfde kaliber zijn en dat de behoefte aan de aanwezigheid van de ouders of de voogd niet altijd even groot is.

MevrouwVan Toorenburg(CDA)

Ouders mogen naar mijn mening alleen in zeer bijzondere omstandigheden afwezig zijn bij het proces van hun kind. Als degene die verantwoordelijk is voor een kind, niet aanwezig is bij zijn rechtszaak, dan wordt het kind zo veel onrecht gedaan dat je eigenlijk niet meer kunt spreken van een behoorlijk proces. Ik erken dus de praktische bezwaren, maar hier gaan toch de kosten voor de baat: je geeft een kind namelijk bijna op als je toestaat dat diegene die voor hem verantwoordelijk is, niet meer naar dat kind hoeft om te kijken als dat kind zich voor de rechter moet verantwoorden.

MinisterHirsch Ballin

Vanuit een ideaaltypische situatie geredeneerd, kan ik mevrouw Van Toorenburg wel volgen. Wij spreken nu echter wel over jongeren van wie soms al bij voorbaat vaststaat, dat een dergelijk bevel geen zin heeft. Zo kun je soms aan zien komen dat de moeite die je moet doen voor de aanwezigheid van de ouders, niet opweegt tegen het afzien van een vlotte afhandeling van de strafzaak. De breedte van het amendement in combinatie met de onduidelijkheid over de bevoegdheid van de rechter om het bevel tot medebrenging achterwege te laten, houden mijn twijfels in stand. Verder is onduidelijk of de bijzondere omstandigheden niet alleen in gezinssituatie gelegen kunnen zijn, maar ook in de behoefte om het strafproces voortgang te doen vinden. Ik houd op dat punt mijn bedenkingen bij de praktische toepassingen. Misschien kan dat nog worden meegewogen.

De heer Teeven weet uiteraard ook dat het bestaand beleid is dat een bepaalde groep slachtoffers recht heeft op een second opinion. Dat lijkt mij ook een juiste en passende aanvulling op de algemene voorziening van het beklag wegens niet-vervolgen. Om een tweede beoordeling van de zaak kan worden verzocht door een beperkte groep slachtoffers en nabestaanden, die vergelijkbaar is met een groep aan wie het spreekrecht is toegekend. In het kader van het verbeterprogramma voor het Openbaar Ministerie en de politie is extra aandacht gegeven aan de verbetering van de kwaliteit van de opsporing en vervolging. Daar hoort ook tegenspraak bij. Ik vind dat wij er toch in het algemeen van kunnen uitgaan dat onderzoeken met de vereiste professionaliteit en zorgvuldigheid worden uitgevoerd. Daarbij hoort ook de bejegening van het slachtoffer. Er zijn goede ervaringen met het aanwijzen van een familierechercheur, die tot taak heeft uitleg te geven over de ontwikkelingen in het onderzoek. Bij het nemen van een correcte vervolgingsbeslissing moeten meer belangen dan alleen die van het slachtoffer worden afgewogen. Vooralsnog zou ik zeggen dat dit buiten het beoordelingskader van artikel 12 van het Wetboek van strafvordering allemaal goed geregeld is. Mocht er nog behoefte zijn aan nadere regels, dan kunnen wij dit uiteraard meenemen bij verdergaande wijzigingen van het Wetboek van strafvordering, bijvoorbeeld het project Strafvordering 2001.

De heer Teeven dank ik voor zijn benadering van het amendement op stuk nr. 18.

Inzake het amendement op stuk nr. 17 heb ik hem en andere sprekers gehoord. Ik ontraad de aanneming van dat amendement.

Ik mag uit het stilzwijgen van de heer De Roon afleiden dat het wetsvoorstel zijn instemming heeft, waarvoor dank.

De heer Anker heeft terecht de nota van wijziging ter sprake gebracht, waarvan ik hoopte dat die de behoefte aan het amendement op stuk nr. 15 zou ondervangen. Die hoop is op dit moment nog niet in vervulling gegaan, zo begrijp ik uit de reactie van de heer Heerts mede namens de heer Teeven. Ik begrijp uit het hardop denken van de heer Heerts dat hij zich kan voorstellen dat wij in ieder geval "for the time being" volstaan met de gewelds- en zedenmisdrijven en dat wij de door hem gewenste uitbreiding later bezien. Het zou mij het beste lijken als wij dat doen wanneer er ervaring is opgedaan. Dan hebben wij helderheid, ook wat dit teweegbrengt aan kosten en moeite, en weten wij hoe het ervoor staat met de mogelijkheid tot incasso en of er niet toch onevenredige kosten zijn bij het incasseren bij kleine stukjes en beetjes van wat de heer Heerts net omschreef als "met hulp van de Belastingdienst moeten wij toch alles kunnen binnenhalen". De Belastingdienst kan ook niet alles binnenhalen, dus ook als deze dienst te hulp wordt geroepen moeten wij niet verwachten dat zij op dit punt verder komt dan het CJIB met hulp van de Belastingdienst. Ik verzoek de heer Heerts om dit allemaal nogmaals onder ogen te zien. Ten behoeve van de goede voortgang van de afhandeling van het wetsvoorstel zijn wij natuurlijk graag bereid om technische bijstand te geven bij het herformuleren van het amendement, voor zover dat nodig is wegens de nota van wijziging. Die nota van wijziging is absoluut niet bedoeld om het in legislatief-technische zin voor de heer Heerts moeilijker te maken. Wat de substantie van het amendement betreft, moet ik het toch echt houden bij mijn argumentatie. Reken u niet rijk met een Belastingdienst die de vorderingen ook niet per euro kan binnenhalen, zeg ik tegen de heer Heerts.

De heerHeerts(PvdA)

Als je het geld niet hoeft uit te geven, hoef je het ook niet terug te halen. Het ging voor mij zelfs nog een stap verder. Wij hebben dit ook bij de zorgverzekering gezien, net als bij de huurtoeslag, om te voorkomen dat de daders het krijgen. Het gaat dus niet om het optreden van de Belastingdienst achteraf maar om het weggeven van toeslagen vooraf.

MinisterHirsch Ballin

De verrekening bij de Belastingdienst heb ik niet in het amendement gelezen. Dat zou je wettelijk moeten regelen, dunkt mij, als je het zo benadert.

De heerHeerts(PvdA)

Dat begrijp ik, maar het was meer een gedachtegang dat wij de laatste cent binnen willen halen en hoe wij dat doen. Dat kan door minder uit te geven uit de staatskas. Ik snap wel dat het meer past bij de eenloketbenadering.

MinisterHirsch Ballin

De verrekening valt natuurlijk in het kader van het andere wetsvoorstel. Daar is over te denken. Die zou je dan ook voor de reikwijdte die mij nu voor ogen staat, wettelijk moeten regelen. Als de Belastingdienst niet bevoegd is om te verrekenen, mag die dienst dat ook niet. Vandaar. Dit geldt ook niet als het het CIB helpt.

Voorzitter. De heer Heerts heeft een motie ingediend over de verwijzingsprocedure. De overweging gaat over de inhoudelijke beoordeling. Voorts staat daar dat het slachtoffer het recht "behoud". Ik wil de volgende kleine redactionele correctie suggereren: behoudt. De mening is dat het slachtoffer recht heeft op een eenvoudige en snelle afhandeling van de vordering. Voorts wordt de regering verzocht om wetgeving te initiëren die het mogelijk maakt dat de vordering op eenvoudige wijze wordt overgedragen aan de civiele kamer van de rechtbank. Dat vergt studie. Er wordt om wetgeving verzocht, maar als er alleen om een studie op dit punt was gevraagd, zou ik die graag toezeggen. Ik begrijp namelijk best het doel van de motie. Inderdaad is het wenselijk dat men niet in de kou blijft staan, als de vordering niet in het strafproces geldend gemaakt kan worden. De overdracht van vorderingen van benadeelde partij naar de civiele procedure zou een aantal wijzigingen in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering vereisen die ik niet uit mijn mouw kan schudden. Daarom heb ik de behoefte om er op te studeren of zich dat laat realiseren. Wij moeten er ook bij stilstaan dat het niet kan worden gebruikt om het op een gemakkelijke manier weer uit huis te plaatsen. Hoe warm die overdracht ook is, als daarmee minder gebruik wordt gemaakt van de procedure "benadeelde partij", is het netto effect mogelijkerwijs dat de strafrechter opgelucht adem haalt en zijn collega in de civiele kamer daarnaast zuchtend deze warme overdrachten in ontvangst moet nemen, terwijl het juist de bedoeling is om zo veel mogelijk in het strafproces zelf de vorderingen van de benadeelde partij af te wikkelen.

Er zijn prima vista twee dingen die wij nader zouden moeten onderzoeken. Het ene is de inpassing in het burgerlijk procesrecht. Bij het andere gaat het erom te voorkomen dat precies het tegendeel wordt bewerkstelligd van wat de heer Heerts voor ogen staat. Als wordt gevraagd dat er op dit punt nu wetgeving van deze strekking komt, moet ik aanvaarding van de motie echt ontraden. Als ik de heer Heerts met een toezegging tot studie van het onderwerp tevreden kan stellen, doe ik die toezegging graag stante pede.

De heerHeerts(PvdA)

Dank voor de toezegging dat dit goed wordt onderzocht. De bedoeling is ook om de keten in de rechtbank niet meer te belasten en juist te ontlasten, dus dat niet de ene kamer het werk van de andere kamer helemaal overdoet. Ik heb daar alle vertrouwen in. Ik trek de motie in onder nogmaals dankzegging voor de toezegging.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Heerts (30143, nr. 20) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

MinisterHirsch Ballin

Voorzitter. Wij zullen zorg dragen voor de uitvoering van deze toezegging.

De heer Heerts suggereerde om het spreekrecht schriftelijk uit te oefenen. Dat is ook mogelijk in het kader van een van de evaluaties die ons in het komende jaar voor ogen staat. Bij die gelegenheid zal ik graag op dit punt ingaan.

De heer De Wit heeft de positie van de ouders ter sprake gebracht. Zijn doel delen wij volledig. Ik hoop dat uit mijn reactie aan het adres van mevrouw Van Toorenburg zojuist duidelijk is geworden dat dit ons absoluut niet verdeeld houdt. Wij moeten er alleen wel voor oppassen dat wij voor jongeren – wij hebben het hierbij per definitie over jongeren – een nog groter gebrek aan zittingscapaciteit zouden veroorzaken.

Verder zijn er drie werkgroepen in het project, het loopt dus. Er is een werkgroep Kwaliteit, een werkgroep Schaderegeling en een werkgroep Organisatie. In de werkgroep Kwaliteit worden per dienst aan de slachtoffers kwaliteitseisen ontwikkeld. Men houdt zich ook bezig met de borging van deze kwaliteitseisen, het is dus niet alleen een kwestie van normen, maar ook van verzekeren dat er wordt toegezien op het handhaven daarvan. Over de werkgroep Schaderegeling heb ik in eerste termijn al gesproken. In de werkgroep Organisatie wordt het nieuwe slachtofferloket ontwikkeld. Hopelijk zal dit in combinatie met wat ik over de locatie ervan heb gezegd, goed werken. Het is de bedoeling dat de verbetervoorstellen die de werkgroepen en het project moeten voortbrengen, in juni 2008 gereed zullen zijn.

De heerHeerts(PvdA)

U sprak ook van landelijke richtlijnen; die slaan volgens mij op de schadevergoeding. Is het mogelijk om daarbij een tussenstand te geven?

MinisterHirsch Ballin

Ik heb die gegevens helaas nu niet beschikbaar, ik zal ze de commissie zo gauw mogelijk in een brief doen toekomen.

De heerDe Wit(SP)

Kunt u nog aangeven of het mogelijk is om het slachtoffer er alleen over te informeren of er vervolgd wordt, opdat het weet of het van artikel 12 gebruik kan maken? Kan dit ook nog als aparte categorie aangemerkt worden?

MinisterHirsch Ballin

Dat lijkt mij wel. Ik zal deze wens in ieder geval aan het OM overbrengen, opdat het een plaats kan krijgen in de aanwijzingen, tenzij er tegenargumenten zijn die ik niet ken. Het OM stelt zelf de aanwijzing op, dus ik kan dit niet toezeggen, maar ik zal de Kamer erover berichten of er aan deze wens kan worden voldaan.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de nota van wijziging die de minister heeft aangekondigd op het onderdeel waarop ook het amendement op stuk nr. 15 betrekking heeft, niet op dit moment wordt ingediend. De minister is bereid om ambtelijke bijstand te verlenen als het amendement op stuk nr. 15 wordt gewijzigd.

MinisterHirsch Ballin

De nota van wijziging wordt gereedgemaakt. Daarmee is dan het wetsvoorstel gewijzigd. Als er behoefte is aan ambtelijke bijstand in verband met het amendement op stuk nr. 15, als ik bij heroverweging de heren Teeven en Heerts niet heb overtuigd, zullen wij voor de nodige aanpassing bijstand verlenen.

De heerTeeven(VVD)

Er is behoefte aan technische bijstand bij de wijziging van het amendement op stuk nr. 15.

De voorzitter:

Daar is sowieso behoefte aan; dat kan dus na afloop van deze vergadering gevraagd worden.

Het amendement op stuk nr. 18 en de motie op stuk nr. 20 zijn ingetrokken.

De heerTeeven(VVD)

Wat het amendement op stuk nr. 18 betreft met de toezegging van de minister dat hij in maart aanstaande bij het wetsvoorstel terugkomt op het onderwerp bemiddeling.

De voorzitter:

Ja. Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 20 en de toezegging om een studie naar het onderwerp te verrichten.

Mevrouw Van Toorenburg heeft al aangekondigd dat zij ambtelijke bijstand nodig heeft om wijzigingen in het amendement op stuk nr. 9 aan te brengen.

Dit alles leidt tot de conclusie dat wij dit onderdeel op de stemmingslijst van volgende week dinsdag plaatsen en dat er bij de technische bijstand overleg zal zijn over de exacte teksten van de amendementen.

Ten slotte dank ik u allen voor uw medewerking aan het vlot doen verlopen van dit wetgevingsoverleg. Ik dank de minister en zijn staf voor de bereidheid om op maandag dit wetgevingsoverleg te voeren, maar misschien was dit ook wel zijn wens en met alle genoegen.

Sluiting 18.01 uur.


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill'ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven