Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2013
Tijdens het notaoverleg van 6 november jl. heeft het lid Eijsink vragen gesteld over
de re-integratie van militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (MOD’ers), onder wie
invalide veteranen in actieve dienst, en over het Dienstencentrum Re-integratie (DC-R).
Ik heb toegezegd hierover voor de begrotingsbehandeling een brief te sturen. Hierbij
voldoe ik aan deze toezegging.
Zoals ik in mijn brief van 30 september jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 122) heb toegelicht, is het re-integratieproces bij Defensie vastgelegd in de nota «Herzien
Re-integratiebeleid Defensiepersoneel» uit 2007. Het re-integratieproces berust op de Wet Verbetering Poortwachter, de Wet Werk en Inkomen naar
Arbeidsvermogen (WIA) en het «Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing rechtspositie Defensiepersoneel
aan WIA-wetgeving» van 5 december 2006. Dit akkoord bevat aanvullende afspraken met
de centrales van overheidspersoneel over een inkomensgarantie en individueel maatwerk
voor MOD’ers.
Het DC-R speelt als kenniscentrum en als uitvoerende instantie een centrale rol bij
de uitvoering van het re-integratiebeleid. Na zes maanden in hun re-integratieproces
worden medewerkers in beginsel bij het DC-R geplaatst. Ondanks de blijvende betrokkenheid
van hun commandant ervaren sommige MOD’ers hierdoor een afstand tot de eigen eenheid.
Het DC-R komt daaraan tegemoet door MOD’ers zoveel mogelijk passende werkzaamheden
bij de eigen eenheid te laten verrichten. De begeleiding van MOD’ers met psychische
klachten legt een toenemend beslag op capaciteit van het DC-R, aangezien het vaak
complexe problemen betreft. Vooralsnog beschikt het DC-R echter over voldoende capaciteit
om in de behoefte te voorzien.
Ik hecht groot belang aan de re-integratie van MOD’ers, zowel vanuit maatschappelijk
oogpunt als omwille van goed werkgeverschap. Het belang hiervan werd nogmaals onderstreept
in de gesprekken die ik afgelopen weekend heb gevoerd met gewonde veteranen tijdens
hun bezoek aan de Staten-Generaal. In mijn brief van 30 september jl. heb ik gemeld
dat Defensie werkt aan de verbetering van de re-integratieketen op grond van de ervaringen
van de afgelopen jaren. Ook het beleid wordt tegen het licht gehouden en, in overleg
met de centrales van overheidspersoneel, zo nodig geactualiseerd. De organisatorische
verandering van het DC-R maakt deel uit van de tweede fase van de reorganisatie Divisie
P&O Defensie (DPOD), die in 2015 haar beslag krijgt. Daartoe behoort ook een herijking
van de benodigde capaciteit voor het re-integratieproces. Mocht er vooruitlopend op
de herijking een knelpunt ontstaan, dan zal ik tijdig maatregelen nemen, zodat de
zorg voor en begeleiding van MOD’ers gewaarborgd blijven.
De Minister van Defensie,
J.A. Hennis-Plasschaert