30 139 Veteranenzorg

Nr. 108 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

Tijdens het notaoverleg Veteranen van 25 juni jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 104) heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Molukse gemeenschap over het instellen van een draaginsigne voor militairen. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Op woensdag 24 oktober jl. heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de Molukse gemeenschap. Tijdens dit constructieve gesprek is teruggekeken op de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland. Aanleiding voor de bijeenkomst was de mogelijke toekenning van een onderscheiding aan de militairen die betrokken zijn geweest bij de beëindiging van de gijzelingen in 1977, zoals toegezegd bij de behandeling van de Veteranenwet in de Eerste Kamer, onrust heeft veroorzaakt binnen de Molukse gemeenschap. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik voornemens ben de toezegging aan de Eerste Kamer zo uit te voeren dat er een specifieke onderscheiding komt voor militairen die onder verzwarende omstandigheden binnen de grenzen van het Koninkrijk operaties hebben uitgevoerd. Een dergelijke onderscheiding bestaat thans niet. Deze onderscheiding zal dus niet specifiek betrekking hebben op deze of gene gebeurtenis, maar de bijzondere vervulling van de taakuitoefening door de betrokken militair staat centraal.

Het is daarbij van belang goede en onderscheidende criteria voor de toekenning van deze onderscheiding te ontwikkelen. Zodra dit vorm heeft gekregen, kan worden vastgesteld of militairen die hebben bijgedragen aan de beëindiging van de gijzelingen in 1977 in aanmerking komen voor deze onderscheiding. Een dergelijke aanpassing van het decoratiestelsel vraagt een zorgvuldige voorbereiding. Zodra de besluitvorming hierover is voltooid, zal de Kamer worden geïnformeerd.

De minister van Defensie, J. S. J. Hillen

Naar boven