Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2019
Tijdens het algemeen overleg Rechtspraak van 26 september 2019 (Kamerstuk 29 279, nr. 544) heeft de heer Van Nispen enkele vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief van
5 april 2019.1 Hieronder volgen de antwoorden op de gestelde vragen, zoals toegezegd door de Minister
voor Rechtsbescherming tijdens het AO Rechtspraak.
Uitbreiding Register beëdigde tolken en vertalers
De heer Van Nispen heeft gevraagd hoe erop wordt toegezien dat er zo min mogelijk
wordt afgeweken van de plicht die bepaalde organisaties hebben om tolken uit het Register
beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) af te nemen.
Met de uitbreiding in het Rbtv kunnen overheidsdiensten voor hun dienstverlening met
meer zekerheid uit het register putten, zodat kwaliteit en integriteit van deze dienstverlening
aanzienlijk beter geborgd kunnen worden. Organisaties met een afnameplicht uit het
Rbtv zullen onverminderd hun tolken op het huidige C1-niveau uitvragen. Andere organisaties,
ook als er geen sprake is van afnameplicht uit het Rbtv, gaan eveneens maximaal gebruik
maken van tolken die staan ingeschreven in het Rbtv. Dit wordt tevens als eis opgenomen
in toekomstige aanbestedingen en nadrukkelijk gemonitord. Het vormgeven van een krachtige
monitoring is een belangrijk onderdeel van de nieuwe systematiek om kwaliteit op een
hoog niveau te brengen en te houden en de positie van de tolk/vertaler te verzekeren.
Het contractmanagement dat centraal bij de rijksoverheid belegd is en waarin de benodigde
afspraken opgenomen worden, speelt daar een cruciale rol in. Ook het regulier in gesprek
blijven met de beroepsgroep is daarbij essentieel.
Tarieven
De heer Van Nispen vraagt verder of de minimumtarieven, die worden ingesteld ter hoogte
van de huidige vaste tarieven uit het Besluit tarieven in strafzaken, niet hoger vastgesteld
kunnen worden en of gekeken kan worden naar een mogelijkheid tot collectief onderhandelen.
Ook deelt hij zijn zorg over de huidige als ongelijk ervaren verhouding tussen de
beroepsgroep en intermediairs.
Het instellen van minimumtarieven is onderdeel van een solide borging van de positie
van de tolk/vertaler in het licht van aanbestedingen. Door een minimumtarief als ondergrens
voor te schrijven wordt gegarandeerd dat er geen daling van de tolkvergoedingen plaatsvindt
ten opzichte van de huidige vaste tarieven. De intermediaire contractpartijen zullen
contractueel gehouden zijn aan het hanteren van tenminste dit minimumtarief. Hogere
prijzen kunnen individuele tolken/vertalers bedingen in hun interactie met de verschillende
intermediairs. De uitkomst hiervan zal van meerdere aspecten afhangen, zoals van vraag
en aanbod in een bepaalde taal en de kwalificaties van de desbetreffende tolk of vertaler,
naast andere zaken als beschikbaarheid. Verder wordt een groter aantal intermediairs
gestimuleerd actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen om de positie
van tolken in relatie tot de intermediairs te verstevigen. Dit wordt onder meer gedaan
door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten.
Dit levert de individuele tolk/vertaler meer ruimte op om scherpere keuzes te maken
ten aanzien van de voorwaarden waarvoor hij of zij bereid is voor een bepaalde intermediair
te werken.
Voor het wegnemen van de zorg van de beroepsgroep over een daling ten opzichte van
de huidige tarieven volstaat het omzetten van de huidige vaste tarieven naar minimumtarieven
die in alle aanbestedingen als eis worden opgenomen. Hiermee is een ondergrens bepaalt
en is bovendien ruimte ontstaan voor marktconforme prijsvorming die met vaste tarieven
niet mogelijk was. Via aanbestedingen zal er zo een speelveld ontstaan waarbinnen,
zoals geschetst, voor tolken en vertalers marktconforme prijzen tot stand komen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus