29 927
WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging; Genève, 21 mei 2003

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2004

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 2 december 2004.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 1 januari 2005.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 21 mei 2003 te Genève totstandgekomen WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (Trb. 2003, 127 en Trb. 2004, 269).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

Aangezien het van belang is dat het verdrag op korte termijn in werking treedt, zal de binding aan het verdrag – onder toepassing van artikel 20, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet – spoedig na verkregen parlementaire goedkeuring worden geëffectueerd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B.R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

I Algemeen

De WHO Framework Convention on Tobacco Control (FCTC), het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), hierna te noemen het Kaderverdrag, is het eerste mondiale verdrag op het terrein van de volksgezondheid. Het verdrag dankt zijn ontstaan aan het feit dat tabaksgebruik wereldwijd veruit de belangrijkste (vermijdbare) doodsoorzaak is. Daar komt nog bij dat de problematiek zich in belangrijke mate verplaatst van de rijke westerse landen naar de ontwikkelingslanden.

Tegen de achtergrond van het mondiale karakter van de problematiek ontstond in de eerste helft van de jaren 1990 de gedachte van een mondiaal verdrag ter beteugeling van de tabaksproblematiek. Een overweging hierbij was ook dat zaken als reclame (in allerlei publicaties en op het internet) en smokkel per definitie grensoverschrijdend van aard zijn en alleen door een mondiaal gecoördineerde strategie effectief kunnen worden aangepakt. In 1995 kwam het wereldwijde tabaksverdrag voor het eerst ter sprake tijdens de Wereldgezondheidsvergadering (World Health Assembly, hierna: WHA), de jaarvergadering van de WHO. In 1996 nam de WHA een resolutie aan, die de Directeur-Generaal van de WHO opriep de totstandkoming van een dergelijk verdrag in gang te zetten.

In mei 1999 besloot de WHA unaniem dat de werkzaamheden ten behoeve van het verdrag voortvarend ter hand moesten worden genomen. Nog datzelfde jaar werd een werkgroep ingesteld om een conceptverdragstekst op te stellen en de onderhandelingen daarover voor te bereiden. Op 12 en 13 oktober 2000 vonden in het Palais des Nations te Genève openbare hoorzittingen plaats. In maximaal vijf minuten konden allerlei belanghebbenden en belangenbehartigers, van gezondheidsorganisaties tot tabaksfabrikanten, hun standpunt geven ten aanzien van de tabaksproblematiek en de te nemen maatregelen. De feitelijke onderhandelingen strekten zich uit over zes onderhandelingsrondes. Tijdens de laatste onderhandelingsronde in februari 2003 werd overeenstemming bereikt over de verdragstekst, waarna de WHA deze vervolgens op 21 mei 2003 met algemene stemmen aannam.

Structuur van het verdrag en verdragsverplichtingen

Het verdrag bestaat uit 38 artikelen die worden voorafgegaan door een preambule waarin de aan het verdrag ten grondslag liggende achtergronden en overwegingen uiteen worden gezet. De artikelen zijn gegroepeerd in elf delen. Een overzicht hiervan geeft een goed inzicht in de structuur en inhoud van het verdrag:

Deel I: Inleiding (artt. 1 en 2)

Deel II: Doel, richtsnoeren en algemene verplichtingen (artt. 3 t/m 5)

Deel III: Maatregelen ter vermindering van de vraag naar tabak (artt. 6 t/m 14)

Deel IV: Maatregelen ter vermindering van het aanbod van tabak (artt. 15 t/m 17)

Deel V: Milieubescherming (art. 18)

Deel VI: Kwesties met betrekking tot aansprakelijkheid (art. 19)

Deel VII: Wetenschappelijke en technische samenwerking en verstrekking van informatie (artt. 20 t/m 22)

Deel VIII: Institutionele regelingen en financiële middelen (artt. 23 t/m 26)

Deel IX: Regeling van geschillen (art. 27)

Deel X: Ontwikkeling van het Verdrag (artt. 28 en 29)

Deel XI: Slotbepalingen (artt. 30 t/m 38).

De delen I tot en met VII betreffen vooral de inhoud van het tabaksontmoedigingsbeleid. De overige delen zijn meer procedureel van aard en betreffen onder meer het «functioneren» van het Kaderverdrag, evenals het wijzigen ervan en het tot stand brengen van Protocollen en bijlagen daarbij. De mogelijkheid om Protocollen bij het Kaderverdrag aan te nemen maakt dit verdrag tot een Kader- of Raamverdrag.

In het Kaderverdrag is een aantal verplichtingen neergelegd, waaraan landen die Partij worden zich moeten houden. Deze verplichtingen betreffen vooral het voeren van een tabaksontmoedigingsbeleid in eigen land en samenwerking met andere verdragspartijen en bevoegde intergouvernementele lichamen. Het Kaderverdrag bepaalt dat het te voeren tabaksontmoedigingsbeleid onder meer dient te bestaan uit het treffen van financiële maatregelen (accijns) om de vraag naar tabaksproducten te verminderen, het verplichten van tabaksfabrikanten en -importeurs om tabaksproducten te voorzien van informatie over het gevaar van roken en het vergaand aan banden leggen van reclame voor tabaksproducten. Daarnaast kent het verdrag veel bepalingen waarvan de strekking is dat de verdragspartijen iets kunnen doen (optioneel). Ook artikel 2, eerste lid, van het Kaderverdrag roept de verdragspartijen op, zich niet te beperken tot het nemen van maatregelen die zonder meer verplicht zijn, maar ook verdergaande maatregelen te nemen.

De verplichtingen van het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging nopen niet tot aanpassing van de Tabakswet, noch van enige andere wet in formele zin. Met de huidige regelgeving voldoet Nederland aan de verdragsverplichtingen, behoudens dat het Aanduidingenbesluit tabaksproducten, een op de Tabakswet gebaseerde algemene maatregel van bestuur, zal moeten worden aangepast. Dit vloeit voort uit artikel 15, tweede lid, onder a, van het Kaderverdrag.

Verhouding EG-regelgeving en nationale wetgeving

Nederland heeft, net als de andere lidstaten van de Europese Unie (EU), niet zelfstandig aan de onderhandelingen deelgenomen maar is daarbij wel betrokken geweest als lidstaat van de EU. De redenen hiervoor liggen in belangrijke mate in het op 7 februari 1992 te Maastricht totstandgekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74) en het «acquis communautaire» (het totaal van wet- en regelgeving van de EU). Op enkele terreinen van het tabaksontmoedigingsbeleid – zoals accijnsheffing, productregulering en reclame en sponsoring – hebben de lidstaten hun nationale bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan de Unie overgedragen. Op deze terreinen voerde de Europese Commissie namens de Europese Gemeenschap (EG) de onderhandelingen. Met betrekking tot die zaken die niet onder het «acquis communautaire» vallen voerde het voorzitterschap van de Raad het woord namens de lidstaten die in onderling overleg de opstelling en strategie terzake bepaalden.

De EG en haar lidstaten dienen het Kaderverdrag afzonderlijk te ondertekenen en te ratificeren. Bij de eerste gelegenheid tot ondertekening van het verdrag, op 16 juni 2003, hebben zowel de EG als een aantal lidstaten, waaronder het Koninkrijk, getekend. Inmiddels hebben alle lidstaten ondertekend. Op 2 juni 2004 heeft de Europese Raad van de Europese Unie het besluit tot goedkeuring van het Kaderverdrag namens de Gemeenschap aangenomen.

II Koninkrijkspositie

De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben aangegeven medegelding van het Kaderverdrag voor hun onderscheiden landen niet wenselijk te achten.

III Artikelsgewijze toelichting

Preambule

De Preambule gaat in op de achtergronden en overwegingen die aan het Kaderverdrag ten grondslag liggen. De rampzalige gevolgen van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook voor de volksgezondheid staan hierbij voorop, maar ook worden de negatieve effecten van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook voor onder meer de economie en het milieu genoemd. Benadrukt wordt dat de tabaksepidemie een mondiaal probleem is, dat vooral in de ontwikkelingslanden steeds grotere vormen aanneemt. Zorgwekkend is ook de wereldwijde toename van tabaksconsumptie door kinderen, die hiermee op steeds jongere leeftijd beginnen, en vrouwen. Bezorgdheid wordt geuit over de bijdrage van tabaksreclame en -sponsoring hieraan.

De geschetste problematiek vraagt om een zo breed mogelijke internationale samenwerking. Deze dient zich niet te beperken tot de staten en regionale organisaties voor economische integratie die Partij worden bij het Kaderverdrag en tot welke de verdragsverplichtingen zich primair richten. Het Kaderverdrag erkent uitdrukkelijk ook de belangrijke rol die niet-gouvernementele organisaties en andere maatschappelijke geledingen – bijvoorbeeld gezondheidsinstanties en consumentenorganisaties – (kunnen) spelen bij tabaksontmoediging. Een uitzondering wordt in dit verband gemaakt voor maatschappelijke organisaties die banden hebben met de tabaksindustrie. In het verlengde hiervan ligt de erkenning van de noodzaak om waakzaam te zijn ten aanzien van pogingen van de tabaksindustrie om inspanningen ten behoeve van tabaksontmoediging te ondermijnen.

Volgens de preambule van het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie is het genot van het hoogst haalbare niveau van gezondheid een van de grondrechten van ieder mens, zonder onderscheid naar onder meer ras en godsdienst. Soortgelijke bepalingen zijn ook te vinden in andere Verdragen die totstandgekomen zijn in het kader van de Verenigde Naties, waar in de preambule naar wordt verwezen.

Hieronder wordt kort ingegaan op de artikelen 1 tot en met 22 omdat deze artikelen de verplichtingen betreffen, die voor Nederland uit het Kaderverdrag voortvloeien. De overige artikelen zijn vooral procedureel van karakter. Zij gaan immers vooral over het «functioneren» van het Kaderverdrag. Van een behandeling van deze artikelen is hier afgezien, met uitzondering van de artikelen 29 en 33.

Artikel 1 (Begripsbepalingen)

Dit artikel bevat zeven definities van begrippen die in het Kaderverdrag veelvuldig voorkomen. Een van de definities betreft «tabaksontmoediging». In het Kaderverdrag wordt onder tabaksontmoediging verstaan «een reeks van strategieën ter vermindering van het aanbod, de vraag en de schade, met als doel de gezondheid van een bevolking te verbeteren door de consumptie van tabaksproducten en blootstelling aan tabaksrook uit te bannen of te verminderen».

Artikel 2 (Verhouding tussen dit Verdrag en andere overeenkomsten en juridische instrumenten)

Dit artikel gaat over de verhouding tussen het Kaderverdrag en andere overeenkomsten en juridische instrumenten. Zoals hierboven in het algemene deel van deze toelichting al uiteen is gezet, moedigt het eerste lid, verdragspartijen aan om de verplichtingen die uit het Kaderverdrag voortvloeien als een minimum te beschouwen en verdergaande maatregelen te treffen, die stroken met zowel het Kaderverdrag als het internationale recht.

Het tweede lid bepaalt dat het bestaan van het Kaderverdrag verdragspartijen niet belet om betreffende tabaksontmoediging bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten. Dergelijke overeenkomsten dienen wel te stroken met het Kaderverdrag en moeten door de betreffende verdragspartijen via het Secretariaat (artikel 24 van het Kaderverdrag) aan de Conferentie van de Partijen (artikel 23 van het Kaderverdrag) worden gemeld.

Artikel 3 (Doel)

Dit artikel formuleert als doel van het Kaderverdrag en eventuele toekomstige Protocollen daarbij: het beschermen van huidige en toekomstige generaties tegen de verwoestende gezondheidseffecten en sociale, milieu- en economische gevolgen van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook door middel van het bieden van een kader voor maatregelen ten behoeve van tabaksontmoediging die door de verdragspartijen op nationaal, regionaal en internationaal niveau worden uitgevoerd.

Artikel 4 (Richtsnoeren)

Dit artikel bepaalt dat de verdragspartijen zich bij het uitvoeren van de bepalingen in het Kaderverdrag onder meer moeten laten leiden door de beginselen die in de leden 1 tot en met 5 worden opgesomd. Hier worden onder meer genoemd de noodzaak dat iedereen geïnformeerd is over de schadelijke gezondheidseffecten en het verslavende karakter van tabaksproducten, de noodzaak van sterke politieke betrokkenheid en de noodzaak van internationale samenwerking, waaronder het uitwisselen van kennis en ervaringen.

Artikel 5 (Algemene verplichtingen)

Dit artikel somt een aantal algemene verplichtingen op. Zo zijn Partijen bij het Kaderverdrag en bij de eventuele toekomstige Protocollen daarbij verplicht om in overeenstemming daarmee allesomvattende multisectorale nationale strategieën voor tabaksontmoediging te ontwikkelen, uit te voeren, te actualiseren en periodiek te herzien (eerste lid).

Het derde lid verplicht verdragspartijen om bij het vaststellen en uitvoeren van hun nationale tabaksontmoedigingsbeleid, in overeenstemming met hun nationale recht, maatregelen te nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie.

De plicht tot samenwerking, waar passend, met andere verdragspartijen en bevoegde internationale en regionale intergouvernementele organisaties is neergelegd in het vijfde lid.

Artikel 6 (Prijs- en belastingmaatregelen om de vraag naar tabak te verminderen)

Dit artikel erkent in het eerste lid de effectiviteit van prijs- en belastingmaatregelen ter vermindering van de tabaksconsumptie, vooral door jongeren. Het tweede lid bepaalt dat verdragspartijen, onverminderd hun soevereine recht om hun eigen belastingbeleid te voeren, hierbij rekening moeten houden met de nationale gezondheidsdoelen op het terrein van tabaksontmoediging. Het derde lid verplicht verdragspartijen om in hun periodieke verslagen aan de Conferentie van de Partijen de belastingtarieven voor tabaksproducten en de trends in de tabaksconsumptie te overleggen.

Artikel 7 (Niet-prijsmaatregelen om de vraag naar tabak te verminderen)

Dit artikel bevat allereerst de erkenning door de verdragspartijen dat allesomvattende niet-prijsmaatregelen een doeltreffend en belangrijk instrument ter vermindering van de tabaksconsumptie vormen. Verdragspartijen zijn verplicht om uitvoering te geven aan hun verplichtingen ingevolge de artikelen 8 tot en met 13 die hierop zien. De Conferentie van de Partijen stelt passende richtlijnen voor de uitvoering van deze artikelen voor.

Artikel 8 (Bescherming tegen de blootstelling aan tabaksrook)

Dit artikel erkent in het eerste lid dat het wetenschappelijk onomstotelijk is vastgesteld dat blootstelling aan tabaksrook leidt tot dood, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Hieruit volgt de in het tweede lid geformuleerde verplichting voor verdragspartijen om maatregelen te nemen, die voorzien in bescherming tegen (andermans) tabaksrook in diverse sectoren van het publieke domein zoals de werkplek en het openbaar vervoer.

Artikel 9 (Regulering van de inhoud van tabaksproducten)

Dit artikel stelt allereerst vast dat de Conferentie van de Partijen, in overleg met bevoegde internationale instanties, voorstellen doet voor richtlijnen voor het testen en meten van de inhoud van emissies van tabaksproducten en voor de regulering hiervan. Verdragspartijen nemen maatregelen ten behoeve van deze tests en metingen en ten behoeve van genoemde regulering.

Artikel 10 (Regulering van informatieverschaffing over tabaksproducten)

Dit artikel verplicht verdragspartijen allereerst maatregelen te nemen, waardoor fabrikanten en importeurs van tabaksproducten verplicht worden aan de bevoegde autoriteiten informatie te verschaffen over de inhoud en emissies van hun producten. Verdragspartijen zijn voorts gehouden maatregelen te nemen om het publiek te informeren over de giftige bestanddelen in tabaksproducten en de emissies die deze producten kunnen voortbrengen.

Artikel 11 (Verpakking en etikettering van tabaksproducten)

Dit artikel verplicht verdragspartijen in het eerste lid om, binnen drie jaar nadat het Kaderverdrag voor die verdragspartij in werking is getreden, maatregelen te nemen, die waarborgen dat (a) de verpakking en etikettering een tabaksproduct niet op een misleidende of bedrieglijke manier aanprijzen, of op een zodanige wijze dat een verkeerde indruk wordt gewekt ten aanzien van de gezondheidsaspecten en (b) dat alle verpakkingen van tabaksproducten voorzien zijn van gezondheidswaarschuwingen. Deze gezondheidswaarschuwingen worden door de bevoegde nationale autoriteiten goedgekeurd, wisselen elkaar af, zijn groot, duidelijk, zichtbaar en leesbaar, beslaan ten minste 30% van de voor- en achterzijde van de verpakkingseenheid, maar bij voorkeur 50% of meer, en mogen worden aangebracht in de vorm van afbeeldingen of pictogrammen, of mogen deze omvatten.

Het tweede lid bepaalt dat elke verpakking naast bovengenoemde waarschuwingen ook informatie bevat ten aanzien van de relevante ingrediënten en emissies van tabaksproducten zoals gedefinieerd door de nationale autoriteiten.

Het derde lid verplicht elke verdragspartij te vereisen dat de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie op de verpakkingen wordt aangebracht in haar officiële taal of talen.

Artikel 12 (Educatie, communicatie, training en publiek bewustzijn)

Dit artikel verplicht elke verdragspartij het publieke bewustzijn inzake tabaksontmoediging te bevorderen en versterken, hierbij gebruik makend van alle beschikbare en geschikte communicatiemiddelen. Hiertoe neemt elke verdragspartij maatregelen ter bevordering van onder meer het publieke bewustzijn met betrekking tot de nadelige aspecten van tabaksconsumptie, de voordelen van stoppen met roken en een leven zonder tabak. In dit verband past ook de toegang voor het publiek tot een breed scala aan informatie over de tabaksindustrie, voor zover relevant voor het doel van dit Kaderverdrag. De maatregelen dienen ook ter bevordering van het bewustzijn en de participatie van publieke en private instellingen en niet-gouvernementele organisaties die niet met de tabaksindustrie gelieerd zijn, in het ontwikkelen en uitvoeren van intersectorale programma's en strategieën voor tabaksontmoediging.

Artikel 13 (Tabaksreclame, -promotie en -sponsoring)

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat de verdragspartijen erkennen dat een allesomvattend verbod op reclame, promotie en sponsoring de consumptie van tabaksproducten vermindert.

Het tweede lid verplicht elke verdragspartij, in overeenstemming met haar Grondwet of grondwettelijke beginselen, alle tabaksreclame, -promotie en -sponsoring te verbieden, inclusief een allesomvattend verbod op grensoverschrijdende reclame, promotie en sponsoring die van haar grondgebied afkomstig is. Verdragspartijen nemen, binnen vijf jaar nadat het Kaderverdrag voor hen in werking is getreden, passende maatregelen om een en ander uit te voeren.

Het derde lid bepaalt dat een verdragspartij die om grondwettelijke redenen niet in staat is tot een allesomvattend verbod, beperkingen oplegt ten aanzien van alle tabaksreclame, -promotie en -sponsoring. Dit omvat in beginsel mede beperkingen of een allesomvattend verbod op grensoverschrijdende reclame, promotie en sponsoring die van haar grondgebied afkomstig is.

Het vierde lid verplicht elke verdragspartij om, in overeenstemming met haar Grondwet of grondwettelijke beginselen, ten minste tot het in de punten a tot en met e bepaalde.

De leden 6 en 8 zien op samenwerking tussen de verdragspartijen bij het uitbannen van grensoverschrijdende reclame. Het zesde lid bepaalt dat de verdragspartijen met het oog hierop technieken en andere middelen ontwikkelen. Het achtste lid bepaalt dat de verdragspartijen overwegen een protocol op te stellen, waarin passende maatregelen worden neergelegd ten behoeve van een allesomvattend verbod op grensoverschrijdende reclame, promotie en sponsoring.

Het zevende lid stelt dat verdragspartijen met een allesomvattend verbod op tabaksreclame, -promotie en -sponsoring het soevereine recht hebben om die vormen van grensoverschrijdende tabaksreclame, -promotie en -sponsoring die hun grondgebied binnenkomen te verbieden.

Artikel 14 (Maatregelen ter vermindering van de vraag in verband met tabaksverslaving en stoppen)

Dit artikel verplicht in het eerste lid elke verdragspartij om, met inachtneming van nationale omstandigheden en prioriteiten, op wetenschappelijk bewijs en «goede voorbeelden» gebaseerde veelomvattende en geïntegreerde richtlijnen te ontwikkelen en verspreiden, alsmede doeltreffende maatregelen te nemen om het stoppen met tabaksgebruik en adequate behandeling voor tabaksverslaving te bevorderen.

Het tweede lid somt in vier punten (a tot en met d) op, waarnaar verdragspartijen moeten streven om het in het eerste lid geformuleerde doel te bereiken.

Artikel 15 (Illegale handel in tabaksproducten)

Dit artikel bevat in het eerste lid de erkenning door verdragspartijen dat het uitbannen van alle vormen van illegale handel in tabaksproducten, waaronder smokkel, illegale vervaardiging en imitatie en het ontwikkelen en uitvoeren van daarmee samenhangende nationale wetgeving en internationale, essentiële onderdelen van het tabaksontmoedigingsbeleid zijn.

Het tweede lid verplicht elke verdragspartij maatregelen te nemen om te waarborgen dat alle verpakkingen van tabaksproducten worden gemerkt om de verdragspartijen te helpen bij het vaststellen van de oorsprong van tabaksproducten en andere verdragspartijen te helpen bij het vaststellen van het punt waar tabaksproducten worden verduisterd en de bewegingen van tabaksproducten en de juridische status ervan te volgen. Daarnaast is elke verdragspartij verplicht te vereisen dat (a) tabaksverpakkingen die op haar binnenlandse markt worden verkocht voorzien zijn van de mededeling: «Verkoop uitsluitend toegestaan in (naam van land)» of van een andere doeltreffende aanduiding waaruit de uiteindelijke bestemming blijkt of die de autoriteiten kan helpen vast te stellen of het product legaal te koop is op de binnenlandse markt, en (b) waar dienstig het ontwikkelen van een toezicht- en opsporingssysteem te overwegen.

Het derde lid verplicht verdragspartijen te vereisen dat de in het tweede lid bedoelde informatie en aanduidingen in een leesbare vorm worden weergegeven en/of in de officiële taal of talen worden gesteld.

Het vierde lid somt in de onderdelen a tot en met e verdere maatregelen op, die verdragspartijen gehouden zijn te nemen met het oog op het uitbannen van de illegale handel in tabaksproducten. Het gaat hier om het verzamelen van informatie (a en d), het vaststellen van wetgeving, met passende sancties en rechtsmiddelen (b), het waarborgen dat alle in beslag genomen productieapparatuur, nagemaakte en gesmokkelde tabaksproducten worden vernietigd (c) en het mogelijk maken dat de opbrengst van de illegale handel in tabaksproducten in beslag wordt genomen (e).

Het vijfde en zesde lid zien op de internationale samenwerking bij het bestrijden van illegale handel. Het vijfde lid bepaalt dat de verdragspartijen de informatie die zij ingevolge het vierde lid hebben verzameld, in samengevoegde vorm aan de Conferentie van de Partijen verstrekken. Het zesde lid vereist van verdragspartijen dat zij, op passende wijze en in overeenstemming met het nationaal recht, de samenwerking bevorderen tussen nationale, regionale en internationale intergouvernementele organisaties op het terrein van onderzoek, vervolging en procedures met het oog op het uitbannen van de illegale handel in tabaksproducten.

Het zevende lid bepaalt dat verdragspartijen ernaar streven nadere maatregelen om illegale handel te voorkomen. Waar dienstig kan het hier gaan om het instellen van een vergunningenstelsel om de vervaardiging en distributie van tabaksproducten te beheersen of te reguleren.

Artikel 16 (Verkoop aan en door minderjarigen)

Dit artikel verplicht verdragspartijen in het eerste lid om maatregelen te nemen om de verkoop van tabaksproducten aan personen jonger dan de in de nationale wetgeving vastgestelde leeftijd of 18 jaar, te verbieden. De maatregelen kunnen bestaan uit wat in de punten a tot en met d wordt genoemd.

Het tweede lid verplicht verdragspartijen het uitreiken van gratis tabaksproducten aan het publiek te (doen) verbieden.

Het derde lid behelst een inspanningsverplichting om de verkoop van sigaretten per stuk of in kleine verpakkingen, wat de betaalbaarheid voor jongeren vergroot, te verbieden.

De in het vierde lid vervatte stelling, namelijk dat de effectiviteit van de leeftijdsgrens wordt vergroot wanneer deze in combinatie met andere bepalingen van het Kaderverdrag wordt uitgevoerd, sluit nauw aan bij het uitgangspunt van het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid: een samenhangend pakket maatregelen is effectiever dan geïsoleerde maatregelen.

Het vijfde lid biedt elke verdragspartij de mogelijkheid om bij het ondertekenen of ratificeren van het Kaderverdrag via een bindende schriftelijke verklaring aan te geven dat zij zich ertoe verbindt de introductie van tabaksautomaten binnen haar rechtsgebied te verbieden dan wel, voorzover dit het geval is, al aanwezige tabaksautomaten geheel te verbieden.

Het zesde lid verplicht verdragspartijen tot het nemen van doeltreffende maatregelen, met inbegrip van sancties tegen verkopers en distributeurs, om te waarborgen dat de in de leden 1 tot en met 5 vervatte verplichtingen worden nagekomen.

Het zevende lid roept verdragspartijen op maatregelen te nemen om de verkoop van tabaksproducten door personen jonger dan de in de nationale wetgeving vastgestelde leeftijd of 18 jaar te verbieden.

Artikel 17 (Steunverlening aan economisch levensvatbare alternatieve activiteiten)

Dit artikel verplicht de verdragspartijen, in samenwerking met elkaar en met bevoegde instanties, economisch levensvatbare alternatieven voor werknemers in de tabaksindustrie, tabakstelers en, naar gelang van het geval, individuele verkopers te bevorderen.

Artikel 18 (Bescherming van het milieu en van de volksgezondheid)

Dit artikel bepaalt dat de verdragspartijen waar het gaat om tabaksteelt en -vervaardiging binnen hun respectieve grondgebieden naar behoren rekening houden met de bescherming van het milieu en van de volksgezondheid.

Artikel 19 (Aansprakelijkheid)

Dit artikel verplicht de verdragspartijen in het eerste lid om, ten behoeve van het ontmoedigen van tabaksconsumptie, te overwegen wetgevende maatregelen te nemen of bestaande wetgeving te bevorderen, om te voorzien in strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid, met inbegrip van schadevergoedingsregelingen.

Het tweede lid bepaalt dat de verdragspartijen met elkaar samenwerken bij het uitwisselen van informatie terzake.

Het derde lid verplicht de verdragspartijen elkaar, waar dienstig en in onderlinge overeenstemming, binnen de grenzen van bestaande nationale juridische kaders, bijstand te verlenen bij gerechtelijke civiele en strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Het vierde lid bepaalt dat het Kaderverdrag niets afdoet aan het recht op toegang van de verdragspartijen tot elkaars rechtbank, wanneer een dergelijk recht bestaat.

Het vijfde lid attendeert op de mogelijkheid voor de Conferentie van de Partijen om kwesties met betrekking tot aansprakelijkheid te overwegen.

Artikel 20 (Onderzoek, toezicht en uitwisseling van informatie)

Dit artikel bevat in het eerste lid een verplichting voor de verdragspartijen om op het terrein van tabaksontmoediging nationaal onderzoek te ontwikkelen en te bevorderen en onderzoeksprogramma's op regionaal en internationaal niveau te coördineren. Deze onderzoeksverplichting wordt nader geconcretiseerd onder de punten a en b.

Het tweede lid verplicht de verdragspartijen tot het instellen van programma's voor, waar passend, nationaal, regionaal en mondiaal toezicht op de omvang, patronen, determinanten en gevolgen van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook. Bepaald wordt voorts dat de verdragspartijen bij voorkeur programma's voor tabaksontmoediging opnemen in nationale, regionale en mondiale programma's voor toezicht op de volksgezondheid.

In het derde lid wordt het belang erkend van financiële en technische bijstand door internationale en regionale intergouvernementele organisaties en andere instanties. In dit verband worden onder de punten a tot en met c zaken genoemd, waar elke verdragspartij naar moet streven.

Het vierde lid bepaalt dat de verdragspartijen, onverminderd het nationale recht, het uitwisselen van allerlei publiekelijk beschikbare informatie bevorderen, die voor dit Kaderverdrag relevant is. Onder de punten a tot en met c worden in dit verband zaken genoemd, waar elke verdragspartij naar moet streven.

Het vijfde lid roept de verdragspartijen op om internationale intergouvernementele organisaties en in financiële en ontwikkelingsorganisaties samen te werken om het mobiliseren van financiële middelen ten behoeve van het Secretariaat te bevorderen, teneinde ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie te helpen bij het nakomen van hun verplichtingen ingevolge dit artikel.

Artikel 21 (Verslaglegging en uitwisseling van informatie)

Dit artikel verplicht verdragspartijen in het eerste lid om bij de Conferentie van de Partijen periodiek verslagen in te dienen over de uitvoering van het Kaderverdrag. In de punten a tot en met e wordt aangegeven welke informatie de periodieke verslagen zouden moeten bevatten.

Het tweede lid bepaalt dat de Conferentie van de Partijen frequentie en vorm van de periodieke verslagen vaststellen en dat elke verdragspartij haar eerste verslag indient binnen twee jaar nadat het Kaderverdrag voor die verdragspartij in werking is getreden.

Het derde lid bepaalt dat de Conferentie van de Partijen regelingen overweegt om ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, desgevraagd, te helpen bij het nakomen van de in dit artikel neergelegde verplichtingen.

Het vierde lid legt vast dat de verslaglegging en informatie-uitwisseling ingevolge dit Kaderverdrag onderworpen zijn aan het nationaal recht met betrekking tot vertrouwelijkheid en privacy.

Artikel 22 (Samenwerking op wetenschappelijk, technisch en juridisch gebied en verschaffing van daaraan gerelateerde expertise)

Dit artikel bevat in het eerste lid een verplichting voor de verdragspartijen om, rechtstreeks of via bevoegde internationale instanties en op onderling overeengekomen wijze, samen te werken ter versterking van hun capaciteit om de verplichtingen krachtens dit verdrag na te komen. Deze samenwerking bevordert de overdracht van wetenschappelijke, technische en juridische expertise. Onder de punten a tot en met f wordt dit nader uitgewerkt.

Het tweede lid bepaalt dat de Conferentie van de Partijen de overdracht van technische, wetenschappelijke en juridische expertise en technologie bevordert en vergemakkelijkt met de financiële ondersteuning die is gewaarborgd in overeenstemming met artikel 26 van het Kaderverdrag.

Artikel 29 (Goedkeuring en wijziging van bijlagen bij dit Verdrag)

Dit artikel bepaalt dat er bijlagen bij het Kaderverdrag kunnen worden vastgesteld. Deze bijlagen zullen integraal onderdeel uitmaken van het Kaderverdrag. De bijlagen worden beperkt tot lijsten, formulieren en andere beschrijvingen die betrekking hebben op procedurele, wetenschappelijke, technische of administratieve aangelegenheden (derde lid) en zijn dus van uitvoerende aard. Dergelijke bijlagen zullen dan ook op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die wet.

Artikel 33 (Protocollen)

Dit artikel bepaalt dat iedere verdragspartij voorstellen voor een Protocol bij het verdrag kan doen. In tegenstelling tot artikel 29 wordt het terrein waar deze Protocollen betrekking op kunnen hebben, niet afgebakend. Het Koninkrijk zal, overeenkomstig artikel 91 Grondwet, niet aan deze Protocollen kunnen worden gebonden zonder voorafgaande goedkeuring door de Staten-Generaal.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven