nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2009
Op 13 maart jl. heb ik het Regionaal College van Zeeland een brief
geschreven waarin ik ben ingegaan op de reactie van het Regionaal College
van 20 januari jl. op het rapport van de heer mr. B. Staal naar de situatie
in Zeeland.
De Tweede Kamer heeft ook op 13 maart een afschrift van deze brief
ontvangen (2009D12120). Dit afschrift is geagendeerd voor een algemeen overleg
met de Tweede Kamer op 13 mei a.s.
In aanvulling hierop stuur ik u hierbij rechtreeks mijn reactie.
Ik heb aan het Regionaal College geschreven dat ik de brief van 20 januari
2009 heb ontvangen waarin het Regionaal College de reactie geeft op het rapport
Staal. Het Regionaal College heeft in zijn vergadering van 19 januari
expliciet uitgesproken dat alle aanbevelingen uit het rapport dienen te worden
opgevolgd, met uitzondering van de aanbeveling over de samenvoeging van het
korps Zeeland met Midden- en West Brabant.
Ik onderschrijf de reactie van het Regionaal College in algemene zin.
Ik ben verheugd om te constateren dat het Regionaal College zeer nadrukkelijk
een rol voor zichzelf ziet in de op gang te brengen verbeteringen in het korps.
Dit betreft allereerst de te starten cultuurverandering. Ik ben het met de
opvatting van het Regionaal College eens dat cultuurverandering ook een structuurverandering
noodzakelijk maakt. Deze veranderingen hebben zowel betrekking op de leiding
van de organisatie als op de personele bezetting. Met betrekking tot de personele
bezetting, de structuur én de cultuur heeft de interim-korpschef, de
heer H. Vissers, al belangrijke stappen gezet. Ik word door hem goed over
de voortgang van deze zaken op de hoogte gehouden. Ik ben blij dat inmiddels
zijn aanstelling tot 1 mei is verlengd zodat hij de belangrijkste stappen
in deze trajecten voor zijn opvolger goed op de rails kan zetten.
Samen met het Regionaal College wacht ik de verkiezingen van de nieuwe
ondernemingsraad af. De ondernemingsraad van Zeeland heeft hier een eigen
verantwoordelijkheid, maar heeft mij in haar reactie op het rapport Staal
gemeld dat zij verwacht dat de samenstelling van de ondernemingsraad in ieder
geval deels zal wijzigen.
Ik heb het Regionaal College geschreven dat ik verheugd ben dat het Regionaal
College (en de regionale driehoek) strakker gaat sturen op het korps. Ik acht
het een belangrijke conclusie van het Regionaal College, dat informatie van
essentieel belang is om goed zicht te hebben op de taakuitvoering van de politie.
Ik vind het in dat licht een goede zaak dat de leden van het Regionaal College
met portefeuilles worden belast om de betrokkenheid met het korps te vergroten.
Hierdoor wordt de informatieuitwisseling over en weer veel beter gegarandeerd
en wordt zoals het Regionaal College zelf schrijft de kans op «verrassingen»
verkleind.
Het Regionaal College gaat in dat verband ook meer gebruikmaken van in-
en externe rapportages en deze zullen nadrukkelijker onderwerp van gesprek
worden voor driehoek en Regionaal College. Om optimaal op de hoogte te blijven
en om beter toegerust te zijn om beleid te beïnvloeden, zijn inmiddels
ook periodieke afspraken gemaakt van de korpsbeheerder en de hoofdofficier
van justitie met individuele en gezamenlijke leden van het korpsmanagementteam.
Ik vind dat goede verbeteracties.
Openheid, transparantie en duidelijke verantwoordelijkheden zijn voorts
ook van belang bij het personeelsbeleid (waaronder ook mogelijkheden voor
mobiliteit vallen), bij interne onderzoeken en bij de normen voor toelagen
en declaraties. Ik zie dat het Regionaal College, de driehoek en de ondernemingsraad
hierover nieuwe, goede werkafspraken hebben gemaakt.
Het Regionaal College is van oordeel dat het vraagstuk van de schaalvergroting
en de door Staal genoemde samenvoeging met Midden- en West Brabant niet hier
thuishoort. Ik heb het Regionaal College geantwoord dat ik dat vraagstuk zal
meenemen in de uitwerking van het kabinetsstandpunt over het nieuwe politiebestel,
en dat ik verwacht daarover vóór de zomer met het Regionaal
College tot standpuntbepaling te kunnen komen.
Ik stel vast dat de interim-korpschef, het Regionaal College en de ondernemingsraad
al flink bezig zijn om positieve veranderingen in het korps en in het Regionaal
College (ook in relatie tot de driehoek) te bewerkstelligen. Het toont naar
mijn mening dat er veel draagvlak is voor deze naar mijn overtuiging noodzakelijke
veranderingen. Het spreekt voor zich dat ik dit proces van harte ondersteun.
Ik heb het Regionaal College geschreven dat ik er vanuit dat de interim-korpschef,
het Regionaal College en de ondernemingsraad met volle kracht uitvoering blijven
geven aan de aanbevelingen uit het rapport Staal. Voorts heb ik het Regionaal
College verzocht mij driemaandelijks te informeren over de voortgang van de
uitwerking van de aanbevelingen. In dat kader meld ik u dat ik inmiddels gesproken
heb met de commissaris van de Koningin en met de korpsbeheerder en daarbij
dat verzoek nog eens heb benadrukt.
Tot slot heb ik het Regionaal College gemeld dat ik graag gebruik maak
van de uitnodiging om een keer met het Regionaal College van gedachten te
wisselen over de ontwikkelingen in Zeeland. Ik zie deze uitnodiging voor een
gesprek graag tegemoet.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst