Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 januari 2011
Hierbij beantwoord ik de vraag van Kamerlid Haverkamp over de mogelijkheid om ten aanzien van railveiligheid één minimum
norm vast te stellen waarmee vaststaat wanneer iets veilig is of niet, zoals toegezegd tijdens het AO Spoor van 24 november
2010 (29 984, nr. 249).
Het vereiste veiligheidsniveau ligt vast in de vigerende spoorwetgeving. Zo bestaat de verplichting van de aanwezigheid van
voorgeschreven technische systemen en het hanteren van veiligheidsprocedures. Deze systemen en procedures voldoen aan de nationale
en internationale voorschriften. De procedures zijn geoperationaliseerd in veiligheidszorgsystemen die voor spoorwegondernemingen
en beheerder verplicht zijn. Hieruit blijkt dat het vaststellen van één minimumnorm niet mogelijk is.
Daarnaast is in overleg met de spoorsector en maatschappelijke organisaties de Derde Kadernota Railveiligheid opgesteld1. Deze nota formuleert voor de thema’s van de beleidsagenda 2010–2020 (veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven) doelstellingen.
Mijn beleid is erop gericht het huidige hoge railveiligheidsniveau duurzaam te bestendigen door te streven naar permanente
verbetering van de veiligheid op een zodanige wijze dat veiligheid onderdeel is van een integrale afweging waarbij mede gelet
wordt op kosteneffectiviteit (proportionaliteitsbeginsel)2.
Het spoorveiligheidsbeleid in de Derde Kadernota Railveiligheid heeft een sterk Europese invalshoek. Aangesloten wordt bij
Europese indicatoren en definities. Dit vergemakkelijkt Europese benchmarking en bevordert het lerend vermogen tussen landen
onderling. Gewerkt wordt met streefwaarden die gebaseerd zijn op voortschrijdende gemiddelden.
Voor een groot aantal indicatoren uit de Derde Kadernota Railveiligheid worden periodiek voortschrijdende streefwaarden bepaald.
De systematiek met voortschrijdende streefwaarden – streefwaarden die periodiek wordt aangepast op basis van prestaties in
de jaren daarvoor – sluit goed aan bij de veiligheidsvisie om te streven naar permanente verbetering. Voor het operationaliseren
van de voortschrijdende streefwaarden sluit ik volledig aan bij de systematiek die hiervoor in Europees verband wordt gehanteerd3.
Voor een nadere toelichting op de keuze van indicatoren en streefwaarden verwijs ik u naar de Derde Kadernota Railveiligheid,
paragraaf 4.2. Over de voortgang ten aanzien van doelbereik informeer ik uw Kamer jaarlijks via de trendanalyse railveiligheid.
Meer specifiek vroeg kamerlid Haverkamp tijdens het AO Spoor van 24 november 2010 naar de veiligheid in spoortunnels. In de
Derde Kadernota Railveiligheid is in paragraaf 5.6 de beleidsagenda ten aanzien van spoortunnels samengevat. Voor spoortunnels
zijn de Europese eisen uitgewerkt in nationale eisen. Op een aantal punten gaan die nationale eisen verder dan Europees is
voorgeschreven, om zo het in Nederland gewenste veiligheidsniveau te kunnen handhaven. Op dit moment wordt gewerkt aan de
implementatie van de veiligheidseisen voor spoortunnels in vigerende wet- en regelgeving.
Naar aanleiding van een incident in de Schipholtunnel d.d. 2 juli 2009 wordt door de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid momenteel onderzoek gedaan naar de spoorveiligheid in alle spoortunnels in Nederland4. Met dit onderzoek ontstaat een gedegen overzicht van de veiligheid van deze spoortunnels. Dit onderzoeksrapport stuur ik,
zoals eerder door mij toegezegd, uw Kamer uiterlijk eind februari 2011 toe5. De resultaten van dit onderzoek betrek ik bij de verdere vormgeving van het veiligheidskader voor spoortunnels in Nederland.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus