29 838 Auteursrechtbeleid

Nr. 66 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2013

Op 7 november 2000 machtigde de Raad de Europese Commissie onderhandelingen te voeren in het kader van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, onder de vlag van de Verenigde Naties, over een verdrag dat ertoe strekt de audiovisuele uitvoeringen van uitvoerende kunstenaars te beschermen. Op 24 juni 2012 is het Verdrag van Beijing inzake audiovisuele uitvoeringen tot stand gekomen dat daarin voorziet. Het verdrag dat als bijlage aan deze brief is gehecht1, regelt op welke bescherming uitvoerende kunstenaars aanspraak kunnen maken. Die bescherming is in de Europese Unie en de lidstaten grosso modo allang gerealiseerd. Voor Nederland is eigenlijk alleen maar nieuw dat Nederlandse uitvoerende kunstenaars na ratificatie van en toetreding tot het verdrag ook van die bescherming kunnen gaan profiteren als hun audiovisuele uitvoeringen worden geëxploiteerd in andere verdragsluitende partijen dan de lidstaten van de Europese Unie. Omgekeerd, moeten uitvoerende kunstenaars uit die verdragsluitende partijen straks ook in Nederland (en de andere lidstaten van de Europese Unie) worden beschermd.

Op grond van artikel 23 van het Verdrag van Beijing kan de Europese Unie als zodanig partij worden bij dit verdrag. Tijdens de Diplomatieke conferentie die plaatsvond van 20 tot en met 26 juni 2012 in Beijing te China, heeft de Europese Unie de daarvoor benodigde verklaring afgelegd dat zij bevoegd is en een eigen wetgeving heeft die al haar lidstaten bindt, betreffende aangelegenheden die in dit verdrag worden geregeld (in het bijzonder de leenrechtrichtlijn 92/100 en de richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij 2001/29), en dat zij overeenkomstig haar interne procedures naar behoren gemachtigd is om partij bij dit verdrag te worden.

Het verdrag staat open voor ondertekening tot een jaar na totstandkoming (dus uiterlijk 24 juni 2013). Het ligt voor de hand dat de Europese Unie en de lidstaten het verdrag van Beijing ondertekenen. Het verdrag voorziet overeenkomstig hun wens namelijk in een hoog niveau van bescherming van nabuurrechtelijk beschermde prestaties. Ik ben dan ook voorstander van ondertekening van het verdrag.

Op 5 maart 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een besluit van de Raad gedaan, waarin aan de Europese Unie toestemming wordt verleend voor ondertekening van het verdrag. Het voorstel en de bijbehorende toelichting zijn als bijlagen aan deze brief gehecht. De bevoegdheid is terecht gebaseerd op artikel 114 juncto artikel 218, lid 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen (art. 218, achtste lid). Het Europees Parlement wordt onverwijld en ten volle geïnformeerd (art. 218, tiende lid).

De ondertekening door de EU vormt de opmaat voor ratificatie van en toetreding tot het Verdrag van Beijing. Voor ratificatie van en toetreding tot het verdrag door de Europese Unie is nog een afzonderlijk daartoe strekkend besluit van de Raad vereist.

De ondertekening vormt de opmaat voor ratificatie van en toetreding tot het verdrag. Bij de ratificatie van en toetreding tot het verdrag kunnen verdragsluitende partijen, met inbegrip van de Europese Unie, verklaren dat de in het verdrag voorziene bescherming geldt voor bestaande, vastgelegde audiovisuele uitvoeringen. Maar, het is ook mogelijk de werking juist te beperken tot nieuwe audiovisuele uitvoeringen (artikel 19 van het Verdrag van Beijing). Een beslissing dienaangaande is, omdat de zogenaamde toepassing in de tijd is geharmoniseerd (met uitzondering ten aanzien van het niet geharmoniseerde recht op uitzenden en mededelen aan het publiek van vastgelegde audiovisuele uitvoeringen) voorbehouden aan de Europese Unie. Omdat de Europese Unie per saldo waarschijnlijk ook importeur is van audiovisuele uitvoeringen (Hollywoodproducties) vind ik dat de beperking van de toepassing in de tijd serieus moet worden overwogen. Ik zal daarop bij de ondertekening van het verdrag alvast aandringen. De Europese Commissie zal ik verzoeken de financiële consequenties van toetreding tot het verdrag voor zowel rechthebbenden als gebruikers van prestaties zorgvuldig in kaart te brengen, zodat daarmee bij de ratificatie en toetreding rekening kan worden gehouden.

Het Verdrag van Beijing staat het voorts toe (geheel in lijn met de Nederlandse onderhandelingsinzet tijdens de diplomatieke conferentie) dat een voorbehoud wordt gemaakt met betrekking tot het recht op uitzenden en mededelen aan het publiek van vastgelegde audiovisuele uitvoeringen (artikel 11 van het Verdrag van Beijing). Omdat dit recht nog niet is geharmoniseerd, zijn de lidstaten zelfstandig bevoegd daarvan al dan niet gebruik te maken. Omdat Nederland per saldo importeur is van audiovisuele uitvoeringen (Hollywoodproducties) ben ik voorstander van het maken van een voorbehoud. Zonder voorbehoud zou het verdrag Nederlandse gebruikers namelijk meer kunnen kosten dan het Europese uitvoerende kunstenaars oplevert, al kan een en ander thans moeilijk worden gekwantificeerd.

Volledigheidshalve wijs ik er nog op dat de verplichtingen die uit het Verdrag van Beijing voortvloeien grotendeels door het acquis communautaire worden bestreken. Naar het zich laat aanzien behoeft het acquis communautaire op een enkel betrekkelijk ondergeschikt punt aanpassing ten gevolge van het verdrag. Zo is de beschermingsduur van audiovisuele uitvoeringen onder het verdrag en het acquis weliswaar even lang (vijftig jaar), maar kan het moment waarop die beschermingsduur aanvangt verschillen (1 januari van het jaar volgend op eerste vastlegging respectievelijk uitvoering). Artikel 14 van het Verdrag van Beijing noopt mitsdien wellicht tot aanpassing van de richtlijn waarin de beschermingsduur wordt geregeld en omzetting ervan in de nationale wet- en regelgeving (lees: de Wet op de naburige rechten).

Uit het verdrag vloeien ook nog verplichtingen voort die niet door het acquis communautaire (zoals het voornoemde recht op uitzenden en mededelen aan het publiek van vastgelegde audiovisuele uitvoeringen) worden bestreken. Dergelijke verplichtingen kunnen nog tot aanpassing van de nationale wet- en regelgeving aanleiding geven. Op grond van de artikelen 3 en 4 van het Verdrag van Beijing is het nodig te regelen dat uitvoerende kunstenaars die aan het Verdrag van Beijing rechten kunnen ontlenen (en niet anderszins bijvoorbeeld over de band van het acquis communautaire voor bescherming in aanmerking komen), aanspraak kunnen maken op de daarmee corresponderende rechten uit de Wet op de naburige rechten. Alleen de rechten die met zoveel woorden erkenning hebben gevonden in het Verdrag van Beijing kunnen dan in Nederland worden uitgeoefend en gehandhaafd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven