nr. 239
MOTIE VAN DE LEDEN ÖRGÜ EN VAN DAM
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de publieke omroep afstand wil doen van de zogenaamde
«nuloptie», door aan kabelbedrijven een vergoeding te gaan vragen
voor openbaarmaking van zijn programma's;
constaterende, dat de Europese Commissie de «nuloptie» in
een eerste oordeel over de structurele rijksbijdrage aan de publieke omroep
beschouwt als concurrentievervalsing;
van mening, dat van concurrentievervalsing geen sprake kan zijn omdat
de publieke omroep verplicht op de kabel moet worden doorgegeven en de commerciële
omroep op de kabel mag worden doorgegeven;
spreekt uit, dat de publieke omroep uit de hem ter beschikking staande
financiële middelen de vergoedingen betaalt voor de openbaarmaking van
zijn programma's en de consument derhalve niet via de kabeltarieven of de
tarieven van andere distributiekanalen met extra kosten voor openbaarmaking
van zijn programma's (Nederland 1, 2, en 3 en radio 1, 2, 4, 3 FM en 747 AM)
mag confronteren;
verzoekt de regering in aanstaande besprekingen met de Europese Commissie
over de structurele rijksbijdrage aan de publieke omroep, het standpunt in
te nemen en uit te dragen dat de nuloptie niet kan worden beschouwd als concurrentievervalsing;
verzoekt de regering tevens te bewerkstellingen dat de bestaande «nuloptie»
onverkort en ongewijzigd wordt gehandhaafd zolang niet onomstotelijk vast
staat dat deze in strijd is met de Europese regelgeving,
en gaat over tot de orde van de dag.
Örgü
Van Dam