Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 maart 2021
Op 18 juni 2020 informeerde ik uw Kamer over de beschikking van de rechtbank Rotterdam
van 16 juni 2020 naar aanleiding van een door de advocaat van de verdachte ingediend
verzoek tot beëindiging van de strafzaak van een van terroristische misdrijven verdachte
Nederlandse uitreizigster (hierna: de verdachte).1 Conform de in die brief gedane toezegging informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister
van Buitenlandse Zaken, over de vervolgstappen in deze zaak.
In mijn brief van 18 juni 2020 informeerde ik uw Kamer dat het kabinet in overleg
zal treden met een aantal Europese landen om te bezien wat de concrete mogelijkheden
en consequenties zijn om, in het kader van berechting en in individuele gevallen,
in gezamenlijkheid te repatriëren. Uit de in de afgelopen maanden gevoerde gesprekken
bleek dat de betreffende landen geen algemeen beleid voeren om volwassen uitreizigers
actief te repatriëren. Een aantal landen zet echter wel in op het terughalen van kwetsbare
minderjarigen, indien noodzakelijk met hun moeders. De gevoerde gesprekken geven aanleiding
om met de relevante partijen verder te spreken om te bezien met welke van hen kan
worden samengewerkt om de verdachte te repatriëren ter berechting in Nederland.
Het vraagstuk van repatriëring is onveranderd complex. Bij de belangenafweging die
het kabinet maakt wordt, zoals steeds, gekeken naar de internationale betrekkingen,
de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van betrokkenen. Bij alle stappen
die worden gezet is er ook steeds oog voor het belang van de nationale veiligheid.
Op 30 november 2020 en 19 januari 2021 is het Openbaar Ministerie schriftelijk geïnformeerd
over de gevoerde en nog te voeren gesprekken. Op 28 januari jl. heeft in het kader
van het door de verdachte ingediende verzoek tot beëindiging van de strafzaak wederom
een zitting in raadkamer plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie informeerde mij dat
de rechtbank Rotterdam heeft besloten de behandeling van het verzoekschrift te schorsen
voor onbepaalde tijd, maar voor ten hoogste vijf maanden, teneinde de voortgang van
het repatriëringsproces te kunnen blijven monitoren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus