29 754
Terrorismebestrijding

nr. 145
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2009

Hierbij informeer ik u over de risico’s van buitenlandse financieringen van en invloeden op in Nederland gevestigde moskeeën naar aanleiding van de motie van Kamerleden Van Toorenburg en Dijsselbloem (TK, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XI, nr. 65).

Als bijlage treft u tevens de Wegwijzer Façadepolitiek aan.1 Deze is ontwikkeld om lokale overheden en maatschappelijke organisaties te ondersteunen bij het herkennen en voorkomen van façadepolitiek van salafistische moslims. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie Van Raak (2007/2008, 29 754, nr. 113).

In deze brief komen eerst de algemene achtergronden van de financiering van gebedshuizen in Nederland aan de orde. Daarna ga ik in op de buitenlandse invloed op moskeeën in het bijzonder, op de mogelijke risico’s van buitenlandse geldschieters en op eventuele maatregelen die getroffen kunnen worden.

Achtergronden van financiering van gebedshuizen in Nederland

Het beginsel van scheiding van kerk en staat, hoewel niet als zodanig vastgelegd in de Nederlandse wet, is een belangrijk uitgangspunt in onze democratie. Het beginsel handelt met name over de neutraliteit van de overheid ten opzichte van een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. De scheiding van kerk en staat verzet zich in principe niet tegen elke vorm van steunverlening door de overheid aan een kerkgenootschap. Daarbij is wel grote terughoudendheid geboden. Voorbeelden van dergelijke steunverlening zijn de subsidiëring van een gebedshuis dat geregistreerd staat als monument of de financiering van bepaalde maatschappelijke activiteiten van een religieuze organisatie.2 De scheiding van kerk en staat brengt met zich mee dat bij de bouw en het onderhoud van een gebedshuis meestal geen beroep kan worden gedaan op financiële ondersteuning van de overheid. Hierdoor is de realisatie en het onderhoud van een gebedshuis veelal volledig afhankelijk van donaties van leden van de eigen geloofsgemeenschap. De kosten zijn vaak aanzienlijk, variërend van enkele honderdduizenden tot miljoenen euro’s, en de bijdragen van de eigen leden zijn meestal niet voldoende.

Dit geldt in het bijzonder voor migranten-geloofsgemeenschappen, of deze nu van christelijke-, islamitische- of hindoe-signatuur zijn. Anders dan de gevestigde kerkgenootschappen, hebben zij geen historische religieuze infrastructuur in Nederland. Die zijn zij sinds een paar decennia van de grond af aan het opbouwen. De meeste van hun leden hebben daarbij een veel lager inkomen dan die van andere geloofsgemeenschappen, wat invloed heeft op de hoogte van hun donaties.

Om de financiering van een nieuw kerk- of moskeegebouw sluitend te krijgen, worden daarom soms jarenlang collectes gehouden in andere kerkgebouwen c.q. moskeeën, maar bijvoorbeeld ook op straat in de lokale omgeving. Soms kiest een lokale gemeenschap die een kerk of moskee wil bouwen er voor om (ook) financiering uit het buitenland te vergaren.1

De vraag van de Kamer betreft vooral de risico’s van buitenlandse financiering van moskeeën. Daarom wordt hieronder specifiek op dit thema ingegaan.

Buitenlandse financiering van Nederlandse moskeeën

Financiering van moskeeën door buitenlandse overheden, islamitische missieorganisaties en welgestelden vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland. Naast collectes in moskeeën in bijvoorbeeld Duitsland en België, gaat het hierbij voornamelijk om financiering vanuit landen in het Midden-Oosten waar een groot aantal islamitische missieorganisaties (niet-gouvernementele organisaties) en individuele welgestelden zich inzetten voor de (financiële) ondersteuning van geloofsgenoten.

Het is bekend dat de overheden van Turkije en Marokko (financiële) relaties onderhouden met moskeeën in Nederland (Saoedische invloeden worden in de volgende paragraaf behandeld). Zo betaalt het Turkse ministerie van Godsdienstzaken het salaris van alle imams gelieerd aan Diyanet-moskeën. Marokko richtte vorig jaar de raad van oelema voor Marokkanen in Europa op, welke dient te voorzien in de «specifieke religieuze en culturele noden van deze gemeenschap, en om de Marokkaanse identiteit, geloof en oorspronkelijke waarden te behouden tegen de achtergrond van religieus fundamentalisme en extremisme.» Het kabinet stelt zich op het standpunt dat contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden en dat deze contacten de integratie niet mogen belemmeren. Er zijn geen aanwijzingen dat deze voorwaarden worden geschonden.2

De laatste jaren is in toenemende mate zichtbaar dat moskeebesturen in Nederland ook een beroep doen op welgestelden uit de Golf-regio (bv. de Essalam moskee in Rotterdam). Deze welgestelden financieren moskeeën veelal als gevolg van de verplichte Zakat, één van de zuilen van de islam, die moslims aanspoort om een gedeelte van hun bezit weg te geven om een rechtvaardige verdeling van middelen te bereiken.

Risico’s van buitenlandse financiering van Nederlandse moskeeën

De risico’s van financiering vanuit het buitenland komen voort uit de individuele intentie die vreemde mogendheden of missieorganisaties kunnen hebben om geloofsgemeenschappengemeenschappen in Nederland te beïnvloeden zodat de door hun voorgestane beleving van het islamitische geloof verder verspreid kan worden. Risico’s kunnen er zijn voor de veiligheid (de beïnvloeding is gericht op haatzaaien, geweldsuitoefening, criminele praktijken of ondermijnt op een andere manier de Nederlandse rechtsstaat) en voor de integratie (de invloed wil kerk- of moskeebezoekers op het thuisland richten, keert hen af de Nederlandse samenleving of stimuleert praktijken die indruisen tegen Nederlandse normen, zoals discriminatie van vrouwen, huwelijk zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk, gedwongen uithuwelijking).

Waar het gaat om moskeeën, zijn er zorgen over risico’s voor de veiligheid geweest inzake de verspreiding van het ultraorthodoxe salafisme door de Saoedische overheid en Saoedische islamitische organisaties. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heeft hier regelmatig aandacht aan besteed in de openbare publicaties zoals in «Radicale dawa in verandering ».1 Graag verwijs ik u naar deze publicaties.

Zorgen over met name anti-integratieve risico’s zijn er geweest rondom de bouw van de Westermoskee door de Amsterdamse Milli Görüs en rondom de financiering van de Rotterdamse Essalam moskee door een sjeik uit de Verenigde Arabische Emiraten. Recent stonden ook organisaties gelieerd aan de Turkse Fetullah Gülen beweging in de aandacht. In antwoord op diverse vragen van uw Kamer is het kabinet op deze en vergelijkbare bezorgdheden ingegaan.2

De financiële beïnvloeding kan de vorm aannemen van het éénmalig stellen van condities aan de bijdrage en/of het opeisen van permanente invloed, bijvoorbeeld in de vorm van een bestuurspositie of zeggenschap over de samenstelling van het bestuur. Overigens geldt hierbij dat de benoeming en ontslag van bestuursleden moeten verlopen volgens de daarvoor geldende regels, zoals vastgelegd in de statuten van de stichting die de moskee beheert.

Het risico dat een Nederlandse moskee onder buitenlandse invloed komt te staan is altijd aanwezig. Het risico dient evenwel te worden bezien vanuit het perspectief dat iedere vorm van externe financiering het risico van invloed van een financier met zich meebrengt. Dit geldt ongeacht of het geld vanuit het binnen- of buitenland komt en ook ongeacht de (al dan niet) religieuze denominatie van de organisatie.

Het risico moet ook niet overschat worden. Welgestelde islamitische buitenlandse financiers geven veelal uit liefdadigheid geld aan moskeeën (als Zakat) en zijn daarbij niet uit op het verkrijgen van invloed.

Mogelijke maatregelen tegen buitenlandse moskeefinanciering

Als gevolg van het beginsel van scheiding van kerk en staat in onze democratie is overheidsinmenging in kerkgenootschappen niet altijd mogelijk, noch wenselijk. De overheid kan vanwege dit beginsel, alsmede de vrijheid van godsdienst, in beginsel geen maatregelen nemen ten aanzien van de samenstelling van een moskeebestuur en de financiering van een moskee, ook als deze (gedeeltelijk) vanuit het buitenland plaatsvindt.

Soms zijn de risico’s lastig in te schatten omdat de organisatie een dubbel gezicht heeft: naar buiten toe stelt men zich gematigd en integratief op terwijl er achter de muren een ander verhaal speelt. Voor het herkennen van en omgaan met dergelijke façadepolitiek heb ik een wegwijzer ontwikkeld voor lokale overheden en maatschappelijke organisaties (zie bijlage). Aan de hand van geanonimiseerde casussen zijn handelingsperspectieven aangegeven. De wegwijzer is vooral gericht op actie vanuit lokale overheden zelf, zonder dat zij daarbij expertise op het gebied van salafisme hoeven te hebben. Voor aanvullende expertise kan men terecht bij externe kenniscentra. De wegwijzer zal beschikbaar zijn via het Kennis- en Adviescentrum Polarisatie en Radicalisering Nuansa (www.nuansa.nl).

Het is vooral de weerbaarheid van de Nederlandse moskeeën zelf die de risico’s van buitenlandse financiering kan beperken. Zowel binnen als buiten de moslimgemeenschappen wordt de afgelopen jaren kritisch gesproken over buitenlandse financiering en de daarmee gepaard gaande mogelijke invloed. Mede hierdoor is de trend zichtbaar dat moskeebesturen in Nederland weerbaarder worden tegen machtsovernames en invloeden van buitenaf. Er zijn moskeeën en koepelorganisaties die zich nadrukkelijk hebben uitgesproken tegen buitenlandse financiering of invloeden.

Uiteraard kunnen in gevallen waarbij het vermoeden bestaat dat buitenlandse partijen via de financiering van moskeeën de Nederlandse wet overtreden, maatregelen tegen die buitenlandse financiers worden getroffen.

De Nederlandse overheid kent een goed systeem voor toezicht-, handhaving- en sanctiemogelijkheden. Zo zijn diverse instellingen verplicht ongebruikelijke transacties te melden aan de Financial Intelligence Unit Nederland. Ongeveer 270 instellingen staan als goed doel onder toezicht van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Daarnaast wordt er fiscaal toezicht op stichtingen uitgevoerd door de Belastingdienst en heeft het Openbaar Ministerie – naast de strafrechtelijke vervolgingstaak – ook nog een civielrechtelijke toezichtstaak met betrekking tot stichtingen.

Voorts is het kabinet voornemens om dit jaar een wetsvoorstel inzake de publicatieplicht van financiële jaargegevens van stichtingen bij de Tweede Kamer in te dienen.1 Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de financiële positie van stichtingen transparanter te maken. Ook de financiële situaties van moskeeën, die vaak onder het beheer van een stichting vallen, worden hiermee transparanter. Dit betekent eveneens dat het voor (buitenlandse) financiers lastiger wordt om heimelijk invloed te verwerven in een moskee.

Of maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn zal per geval bezien moeten worden door de eerdergenoemde instanties met toezicht- en handhavingtaken. Indien er sterke aanwijzingen zijn dat buitenlandse financiering van een moskee tot een dreiging voor de nationale veiligheid kan leiden, dan zal de AIVD onderzoek verrichten, wat bijvoorbeeld kan leiden tot vervolging door het Openbaar Ministerie.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie voor voorbeelden over subsidies aan (migranten)kerken en voor het onderhoud van hun historische kerkgebouwen en specifieke projecten deze onderzoeken: Kerken en moskeeën onder de Wmo: een verkennend onderzoek naar kansen en bedreigingen, DSP-groep, 2007; Gratis En Waardevol: Rol, positie en maatschappelijk rendement van migrantenkerken in Den Haag, Stichting Oikos, 2006; Maatschappelijk rendement van moskeeën, Stichting Oikos, 2008.

XNoot
1

Uiteraard zijn er ook voorbeelden waarbij de financiering de andere kant opgaat: richting het buitenland. Nederlandse christelijke organisaties zijn van oudsher actief in zendings- en ontwikkelingsactiviteiten. Ook migrantenkerken en moskeeën zenden besteden een deel van hun inkomsten wordt aan activiteiten of projecten in het buitenland. Daarmee kan dit geld beschouwd worden als een vorm van ontwikkelingssamenwerking. Opcit. Oikos 2006, Oikos 2008.

XNoot
2

Zie de antwoorden op de vragen van Van Toorenburg aan de ministers voor WWI en van BuZa en de staatssecretaris van Justitie over het sturen van Imams naar Europa door Marokko (2008–2009, nr. 1194, 13-01-2009); en Van Toorenburg aan de ministers van BuZa en voor WWI over het bericht «Marokkanen zijn «expats» in Nederland» (2007–2008, nr. 3528, 10-09-2008).

XNoot
1

AIVD (2004), «Saoedische invloeden in Nederland. Verbanden tussen salafitische missie, radicaliseringsprocessen en islamistisch terrorisme.»; AIVD (2007) «Radicale dawa in verandering. De opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland.»

XNoot
2

Kamervragen Karabulut (SP) over invloed van Fetullah Gülën (2008–2009, nr. 16, 17-09-2008); Fritsma en Wilders over de banden van de Turkse vereniging Milli Görüs met de te bouwen Westermoskee in Amsterdam (2007–2008, nr. 41, 20-09-2007); Fritsma en Wilders over een geheim contract waaruit blijkt de Westermoskee te Amsterdam toch in handen komt van de militante Duitse tak van Milli Görüs (2006–2007, nr. 1301, 19-04-2007); Wilders over de ontwikkelingen in het bestuur van de Es-Salaam moskee in Rotterdam (2005–2006, nr. 692, 28-10-2005); Zie ook de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over het onderzoek van het IMES-Institute «Activiteiten en doelstellingen van Nederlandse organisaties gelieerd aan Milli Görüs» (2007–2011, 31 268, Nr. 12, 22-12-2008). Het antwoord van de minister WWI op de motie-Griffith over migrantengroepen die kwetsbaar zijn voor ongewenste inmenging (2008–2009, 28 844, nr. 27) is in voorbereiding.

XNoot
1

zie brief van de staatsecretaris van Justitie van 16 december 2008, Kamerstukken II 2008–2009, 27 834, nr. 53.

Naar boven