29 684
Waddenzeebeleid

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2004

Het kabinet wil een robuust beleid voor de Waddenzee opstellen, met perspectief voor de toekomst. Na 30 jaar Waddenzeebeleid is veel bereikt en is verdere verbetering gewenst. Een aantal onderwerpen is al langdurig in discussie en nieuwe problemen en uitdagingen dienen zich aan. Het kabinet acht duidelijke besluitvorming vereist om perspectief voor de toekomst te kunnen bieden.

In september 2003 heeft het kabinet besloten de Adviesgroep Waddenzeebeleid in te stellen, met de opdracht om een advies uit te brengen over de onderwerpen gaswinning en schelpdiervisserij in relatie tot de natuur. Daarnaast is de Adviesgroep gevraagd aandacht te besteden aan andere onderwerpen, voorzover die van essentieel belang zijn voor het kunnen opstellen van een integraal beleid voor de Waddenzee.

De Adviesgroep Waddenzeebeleid, bestaande uit de heer W. Meijer, mw. mr. P. C. Lodders-Elfferich en de heer drs. L. M. L. H. A. Hermans, heeft zijn advies «Ruimte voor de Wadden» op 1 april 2004 uitgebracht aan de Ministers van VROM, EZ en LNV. Het kabinet is de Adviesgroep zeer erkentelijk voor het in zo korte tijd uitbrengen van een advies over de meest weerbarstige onderwerpen in het Waddenzeedossier.

In deze brief reageert het kabinet op het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid. Ter voorbereiding van deze reactie heeft het kabinet overleg gevoerd met de volgende groeperingen: de bestuurders van het waddengebied, de natuur- en milieuorganisaties, de visserijsector en de mijnbouwmaatschappijen. Daarnaast zijn adviezen uitgebracht door de Beleidsadviesgroep EVA II over het schelpdiervisserijbeleid en door de Raad voor de Wadden. Het kabinet heeft de resultaten van de bestuurlijke overleggen en genoemde adviezen bij deze kabinetsreactie betrokken.

Het kabinet gaat uit van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee, zoals geformuleerd in de PKB Derde Nota Waddenzee: «de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap». Het kabinet is het eens met de conclusie van de Adviesgroep dat een offensieve strategie geboden is om de hoofddoelstelling te kunnen waarmaken. Het kabinet onderschrijft het binnen de taakopdracht van de Adviesgroep gehanteerde uitgangspunt van het primaat van de natuur met beperkt menselijk medegebruik.

In deze brief reageert het kabinet op hoofdlijnen op het door de Adviesgroep gepresenteerde bredere perspectief. De kabinetsreactie betreft een integraal pakket van voorstellen cf. het advies van de Adviesgroep. Indien essentiële onderdelen van het pakket niet gerealiseerd kunnen worden, dan zal het kabinet het pakket heroverwegen. Nadere uitwerking en invulling van een integraal perspectief zal zijn beslag krijgen in de PKB Derde Nota Waddenzee. De opzet van deze brief volgt de indeling van het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid. Voor de begrenzingen van Waddenzee en waddengebied hanteert het kabinet de omschrijvingen zoals die zijn vastgelegd in de PKB Derde Nota Waddenzee.

1. Investeren in de wadden

Noodzaak van investeren in Waddenzee en waddengebied

De Adviesgroep beveelt aan de hoofddoelstelling offensief vorm te geven door in de Waddenzee en in het waddengebied te investeren. Voorgesteld wordt een investeringsplan op te stellen dat gericht is op:

het vergroten en versterken van de natuur van de Waddenzee,

– de vermindering van bedreigingen,

– de duurzame ontwikkeling van regionale activiteiten en het investeren in een duurzame energiehuishouding,

– kennisontwikkeling.

Het plan dient verder uitgewerkt te worden alvorens tot planning en uitvoering overgegaan kan worden.

Het kabinet onderschrijft het advies van de Adviesgroep, dat investeringen noodzakelijk zijn om de hoofddoelstelling voor de Waddenzee te realiseren. Achtereenvolgens wordt nader ingegaan op de noodzaak voor investeren in de genoemde categorieën.

Verbeteren natuur

Op een groot aantal punten gaat het de laatste decennia goed met de natuur van de Waddenzee. In vergelijking met langer geleden (vóór aanleg van de Afsluitdijk) is de Waddenzee echter een incompleet ecosysteem met een niet optimale biodiversiteit. Door de aanleg van dijken, de afsluiting van de Zuiderzee en de Lauwerszee en de vastlegging van de basiskustlijn is weliswaar de veiligheid verbeterd, maar is de veerkracht van het ecosysteem verminderd. Het overgrote deel van de natuurlijke zoet-zoutovergangen is daarmee verloren gegaan. Voorts is in de loop van de tijd de kwaliteit van het kwelderareaal afgenomen. Deze ontwikkelingen zijn ten koste gegaan van de diversiteit en kwaliteit van flora en fauna.

Het kabinet kiest daarom voor verbetering van veerkracht en biodiversiteit door actief te investeren in de natuur van de Waddenzee. Het kabinet denkt daarbij onder meer aan vergroting van het kwelderareaal, herstel van geleidelijke zoet-zoutovergangen, vismigratiemogelijkheden tussen zoet- en zoutwater en het creëren van binnendijkse vogelrust- en foerageergebieden in het waddengebied.

Verminderen externe bedreigingen

Externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee worden gevormd door onder meer het risico op scheepvaartcalamiteiten, de aanwezigheid en verspreiding van de Japanse oester en de toekomstige versnelling van de zeespiegelstijging.

Een scheepsramp met bijvoorbeeld een olieschip zal het ecosysteem van de Waddenzee enorme schade toebrengen. Een snelle realisatie van een automatisch registratiesysteem en een intensievere verkeersbegeleiding en adequate voorzieningen voor het integrale rampenplan zijn noodzakelijke onderdelen voor beheersing en bestrijding van dit risico. Het kabinet overweegt daarom hierin extra te investeren.

De opkomst van de Japanse oester in de Waddenzee is een feit. Deze exoot kan het ecosysteem gaan verstoren door verdringing van schelpdierbestanden, inclusief de mosselbanken en dient daarnaast niet als voedsel voor vogels. Het kabinet zal op korte termijn onderzoeken of een ecologisch verantwoorde aanpak haalbaar is en extra investeringen hiervoor nodig zijn.

Een versnelde zeespiegelstijging kan op termijn leiden tot verdrinking van de wadplaten en tot verdere achteruitgang van de kwelders. Daarnaast tast deze ontwikkeling de veiligheid van het achterland aan en zal sprake zijn van meer verzilting van de binnendijkse gronden. Extra investeringen kunnen nodig zijn om deze ontwikkelingen op te vangen. Het kabinet denkt daarbij aan experimenten met extra zandsuppleties in de Noordzeekustzone, de stimulering van nieuwe kwelderontwikkeling ten gunste van de veiligheid van het achterland en mogelijk aankoop van de meest verziltingsgevoelige gronden voor natuurontwikkeling.

Vergroten kansen duurzame economische ontwikkeling

Het kabinet vindt het van groot belang dat Nederland zich ontwikkelt tot een innovatieve motor voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Verduurzaming van de energiehuishouding vermindert de afhankelijkheid van fossiele energie uit politiek kwetsbare gebieden en biedt goede mogelijkheden voor de Nederlandse economie. Het streven is om in 2020 10% van het aandeel in energieverbruik duurzaam te laten zijn.

In het waddengebied doen zich mogelijkheden voor om de potentie van dit gebied als duurzame energieregio uit te bouwen. Door de geografische ligging en bijzondere geologische eigenschappen, is Noord-Nederland geschikt voor verschillende vormen van duurzame energie.

Het kabinet steunt de visie van de Adviesgroep dat verduurzaming van de economische activiteiten («people, planet, profit») nodig zijn voor het creëren van werkgelegenheid en inkomen in combinatie met een verbetering van de natuurkwaliteit van de wadden. Ter stimulering hiervan zal het kabinet actief investeren in duurzame economische ontwikkeling in de betrokken regio's. Hierbij is het van groot belang dat investeringen in projecten in dit gebied gezamenlijk met andere partijen in de regio tot stand komen.

Verbeteren kennishuishouding

Een goede kennishuishouding is voor zowel de natuur als de sociaal-economische ontwikkeling in de Waddenzee en het waddengebied gewenst. Het is een belangrijke voorwaarde voor het opstellen en uitvoeren van een consistent en integraal beleid voor de Waddenzee. Er is veel kennis beschikbaar, verspreid over verschillende instituten. Het kabinet heeft het Expertise Centrum LNV en het RIKZ gevraagd een zogenaamde kennisaudit uit te voeren om antwoord te krijgen op de vraag hoe het is gesteld met de toegankelijkheid en ontsluiting van de kennis betreffende de Waddenzee. In de tweede helft van 2004 verschijnt de rapportage en zal het kabinet bezien welke vervolgstappen nodig zijn.

Het kabinet is positief over het idee van een Waddenacademie. Met behulp van moderne communicatiemiddelen ligt het voor de hand hierbij te denken aan een samenwerking, waarmee de kennis van bestaande instituten beter wordt ontsloten en gekoppeld en waardoor beter inzicht ontstaat in ontbrekende kennis. De verantwoordelijkheid voor een dergelijke samenwerking ligt primair bij de verschillende onderzoeksinstituten en de regio's. Het kabinet is bereid hierin te faciliteren.

Investeringspakket

De Adviesgroep adviseert een bedrag van € 750 tot € 800 mln extra te investeren in de Waddenzee en het waddengebied, onderverdeeld naar categorieën:

– € 500 mln voor natuurherstel en -ontwikkeling;

– € 50 mln voor vermindering bedreigingen;

– € 200 mln voor duurzame economische ontwikkeling;

– € 30 mln in kennis en monitoring.

Het kabinet trekt € 500 mln uit voor additionele investeringen in de Waddenzee en het waddengebied. De investeringsperiode zal 20 jaar bedragen. Het kabinet tekent hierbij aan groot belang te hechten aan het lokale draagvlak voor de investeringen en streeft ernaar om het investeringsbedrag door bijdragen van derden (andere overheden en private partijen) te vergroten. De € 500 mln zal in beginsel verdeeld worden over de categorieën natuurherstel en -ontwikkeling, vermindering van bedreigingen, duurzame economische ontwikkeling en kennisinfrastructuur, conform de door de Adviesgroep gehanteerde verdeelsleutel.

Het kabinet acht het van belang dat de investeringen onderling consistent zijn en een aanvulling vormen op het bestaande beleid. Om dit te borgen zal de Minister van VROM een breed samengestelde projectgroep op rijksniveau instellen met als opdracht een integraal investeringsplan uit te werken. Het investeringsplan zal een analyse bevatten van de belangrijkste uitdagingen en problemen van de Wadden, alsmede uitgewerkte criteria1 waaraan concrete investeringsprojecten dienen te voldoen om de uitdagingen en problemen te redresseren. Het investeringsplan zal tevens een jaarlijks voortschrijdend uitvoeringsplan bevatten, waarin de concrete projecten zijn benoemd die de komende 5 jaar in uitvoering worden genomen. Het kabinet zal het investeringsplan, na overleg met waddenprovincies en -gemeenten en na advies van externe deskundigen van de planbureaus en van de Raad voor de Wadden, voor het zomerreces van 2005 vaststellen. Het investeringsplan zal vanaf 2006 in uitvoering worden genomen. Het kabinet zal er zorg voor dragen dat het investeringsplan is afgestemd op de PKB Derde Nota Waddenzee en het Beheerplan Waddenzee.

Voor de genoemde categorieën voor investeringen in de Wadden wordt een apart Waddenfonds opgericht onder beheer van de Minister van VROM, waaraan € 500 mln wordt toegevoegd. Het dagelijks beheer van het Waddenfonds wordt uitgeoefend door de Interdepartementale Waddenzeecommissie (IWC), waarin in ieder geval de Ministeries van VROM, LNV, EZ, VW en Fin zijn vertegenwoordigd. De IWC wordt belast met de toetsing van de investeringsprojecten en de jaarlijkse actualisering van het uitvoeringsplan, na overleg met de waddenprovincies en -gemeenten.

2. Grenzen aan menselijk medegebruik

De Adviesgroep adviseert om ten behoeve van de bepaling van het beperkt menselijk medegebruik van de Waddenzee, vooraf strikte natuurgrenzen vast te stellen voor alle economische activiteiten in en rondom de Waddenzee. Dat biedt initiatiefnemers van activiteiten vooraf helderheid, zij moeten binnen die grenzen opereren. Tijdens de uitvoering van een activiteit worden de effecten van de activiteiten gemonitord. Indien nodig wordt een activiteit bijgesteld of beëindigd indien overschrijding van de vastgestelde grenzen dreigt of plaatsvindt. De natuurgrenzen dienen vastgesteld te worden op basis van wetenschappelijke kennis, dit kan volgens het advies in de komende jaren gebeuren.

Het kabinet staat in beginsel positief tegenover de door de Adviesgroep voorgestelde systematiek, waarbij de helderheid vooraf en de consistente behandeling van verschillende activiteiten aanspreekt. Bij de voorgestelde systematiek tekent het kabinet het volgende aan. Vanuit de hoofddoelstelling worden thans grenzen gesteld aan menselijk medegebruik van de Waddenzee – en daarbuiten op grond van de externe werking – op basis van overwegingen vanuit natuur èn landschap. Ook in de toekomst zullen deze beide aspecten een rol blijven spelen. Op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn bestaat de mogelijkheid om op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang een activiteit die significante gevolgen kan hebben onder voorwaarden toch toe te staan. Het kabinet hecht er aan die mogelijkheid te behouden. Genoemde richtlijnen schrijven bovendien een beoordeling «van geval tot geval» voor, hetgeen op gespannen voet lijkt te staan met de voorgestane helderheid vooraf op grond van een beoordeling in abstracto. Er bestaat voorts onvoldoende zicht op de wijze waarop in de voorgestelde systematiek de cumulatie van effecten kan worden meegewogen. Tenslotte is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van belang, die activiteiten toestaat mits de goede chemische en ecologische toestand van de Waddenzee is gewaarborgd en tenminste wordt uitgegaan van het stand-still principe.

Het kabinet zal bezien in hoeverre bovengenoemde aspecten in overeenstemming te brengen zijn met de voorgestelde systematiek. Totdat daarover uitsluitsel bestaat zal de thans van kracht zijnde systematiek, waarbij algemene grenzen aan menselijk medegebruik van de Waddenzee – en daarbuiten op grond van de externe werking – gesteld worden in de PKB Waddenzee, aangevuld met een «van geval tot geval» beoordeling bij vergunningverleningen worden gecontinueerd.

Het kabinet is positief over het voorstel van de Adviesgroep tot instelling van een onafhankelijke monitoring en zal dit idee in de komende tijd nader vormgeven. Daarbij wordt gedacht aan gebruikmaking van bestaande onderzoeksinstituten en planbureaus en jaarlijkse evaluatie en effectmeting van de gevolgen van menselijk medegebruik op de hoofddoelstelling.

3. Bestuurlijke organisatie

De Adviesgroep adviseert, op basis van het bij het advies gevoegde essay, de huidige kluwen van overleg en coördinatie te ontvlechten en het ontwikkelen van een nieuwe beleidscyclus met goed gedefinieerde verantwoordelijkheden. Er moet onderscheid komen tussen strategisch beleid enerzijds en dagelijks bestuur en beheer anderzijds. De strategie dient zich te richten op het gehele waddengebied met de Waddenzee als onderdeel daarvan. De Adviesgroep ziet het strategisch beleid als rijksverantwoordelijkheid en stelt voor het dagelijks bestuur en beheer voor een regionaal uitvoeringsorgaan in te stellen via de Wet Gemeenschappelijke Regelingen of bij voorkeur via een lex specialis. Voorts wordt een voorstel gedaan voor het betrekken van maatschappelijke en terreinbeherende organisaties.

Het kabinet deelt de mening van de Adviesgroep dat de bestuurlijke organisatie van het Waddenzeebeleid verbetering vereist. Het kabinet onderschrijft het belang van strategische beleidsvorming op landelijk niveau. In het kader van deze brief acht het kabinet het te vroeg om uitspraken te kunnen doen over de vormgeving van de bestuurlijke organisatie voor de Waddenzee. Voordat zinvol vorm gegeven kan worden aan een organisatiestructuur, zal eerst de strategie moeten worden bekrachtigd en bepaald moeten worden welke taken en bevoegdheden op nationaal niveau en welke op regionaal niveau uitgeoefend kunnen en zullen moeten worden. Het kabinet zal deze uitwerking in de komende maanden in overleg met betrokkenen uitvoeren en zal daarbij ook het in het bestuurlijk overleg naar voren gebrachte voorstel van de waddenbestuurders betrekken. Het resultaat daarvan zal worden vastgelegd in het kader van de opstelling van de PKB Derde Nota Waddenzee. Het in de Nota Ruimte vastgelegde principe: «decentraal wat kan, centraal wat moet» zal bij de vormgeving van de bestuurlijke organisatie uitgangspunt zijn.

4. Schelpdiervisserij

De Adviesgroep concludeert dat de huidige mechanische kokkelvisserij zich niet en de mosselvisserij zich niet met zekerheid verdragen met het principe van voorrang voor de natuur. Naar het oordeel van de Adviesgroep is de schelpdiervisserij van invloed op de bodem en de in de bodem levende organismen en op vogelpopulaties.

De Adviesgroep adviseert op basis van die analyse om het regime van gesloten gebieden en voedselreservering uit het huidige visserijbeleid per direct aan te scherpen. Binnen een termijn van 7 jaar dienen de beide sectoren via een innovatiesprong over te stappen op vormen van kweek die geen significante natuurschade veroorzaken. De grenswaarden voor verduurzaming en de voorgestelde maatregelen worden in het rapport gedetailleerd uitgewerkt.

Het kabinet onderschrijft het belang van de verdere ontwikkeling van een duurzame schelpdiervisserij. Innovatie is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een bedrijfstak die ecologische verantwoord én economisch rendabel is. De innovatiesprong die door de adviesgroep aan de schelpdiersector wordt opgelegd acht het kabinet evenwel niet realistisch. De door de Adviesgroep geadviseerde periode van 7 jaar is te kort om een voldoende betekenisvolle innovatieve ontwikkeling door te maken. Het kabinet tekent aan dat de sociaal-economische betekenis van de schelpdierindustrie in Nederland door de Adviesgroep sterk wordt onderschat.

Mosselvisserij

Het kabinet is het oneens met de Adviesgroep over de beoordeling van de mosselvisserij. Voor het kabinet geldt de evaluatie van het schelpdiervisserijbeleid (EVA II) als best beschikbare informatie. Uit dat onderzoek blijkt dat de maatregelen die sinds 1993 zijn opgelegd aan de mosselvisserij hebben bijgedragen aan het herstel van de mosselbanken en andere natuurwaarden in de Waddenzee. Uit dat onderzoek blijkt eveneens dat de mosselcultuur kan bijdragen aan de verhoging van het voedselaanbod voor vogels.

Het kabinet wenst met de mosselsector afspraken te maken over de ontwikkeling van alternatieve bronnen van mosselzaad. Daarmee kan de sector zich minder afhankelijk maken van de natuurlijke dynamiek en kunnen op een termijn van 10 tot 15 jaar delen van het waddensysteem extra worden ontzien.

Mechanische kokkelvisserij

Met betrekking tot de mechanische kokkelvisserij is het kabinet op grond van de uitkomst van EVA II van oordeel dat zonder extra maatregelen de tot nu toe uitgevoerde wijze van vissen onvoldoende duurzaam is. Het kabinet heeft er kennis van genomen dat de kokkelsector in een periode van 10 à 15 jaar denkt te kunnen omschakelen naar een meer duurzame visserij. Het kabinet signaleert daarbij dat de uitvoering van die plannen op gespannen voet staat met een uitbreiding van de voedselreservering en handhaving en uitbreiding van de gesloten gebieden. De schelpdiersector heeft in het met de sector gevoerde bestuurlijk overleg aangegeven dat bij sterke verhoging van de voedselreservering of uitbreiding van de gesloten gebieden er geen ruimte meer is voor de kokkelvisserij. Dit is door de sector ook schriftelijk bericht aan de Tweede Kamer. Aangezien verhoging van de voedselreservering en handhaving of vergroting van het areaal aan gesloten gebied op basis van het EVA II onderzoek en de Europese richtlijnen worden voorzien is het kabinet van oordeel dat de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee onvoldoende mogelijkheden heeft om zich duurzaam te ontwikkelen. Omdat deze vorm van schelpdiervisserij niet past binnen het uitgangspunt van ecologisch duurzame economische ontwikkeling van de Waddenzee zal de activiteit niet langer worden toegestaan. Met ingang van 1 januari 2005 worden derhalve geen vergunningen voor de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee meer afgegeven.

Het kabinet zal op korte termijn een plan opstellen voor beëindiging van de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee, met inachtneming van de daarvoor geldende Europeesrechtelijke en nationaalrechtelijke kaders. Uitgangspunt voor het kabinet is een redelijke vergoeding van de door de kokkelvissers geleden schade. Een in te stellen commissie krijgt de opdracht om hierover advies uit te brengen aan het kabinet.

Het kabinet zal het nieuwe beleid voor de schelpdiervisserij dat thans in ontwikkeling is, baseren op het EVA II onderzoek, de resultaten van de bestuurlijke en maatschappelijke consultaties en de adviezen van de Beleidsadviesgroep EVA II, de Raad voor de Wadden en het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid.

5. Gaswinning

De Adviesgroep stelt dat er geen ecologische gronden zijn voor het afzien van gaswinning in de Waddenzee, indien de gaswinning aan strikte natuurgrenzen wordt gebonden. Bij dergelijke grenzen is aantasting van de veerkracht van het systeem en natuurschade niet te verwachten. Door de techniek van schuin boren kunnen alle boringen plaatsvinden vanaf locaties buiten de Waddenzee. Voor futures zijn 8 à 10 proefboringen nodig en maximaal 5 winningsboringen. Per boring is maximaal 90 dagen nodig. Deze brengen geen significante effecten op het ecosysteem met zich mee, maar wel enige (tijdelijke) visuele hinder.

De volgende natuurgrenzen worden door de Adviesgroep gehanteerd:

– in een winningsplan wordt de maximaal toelaatbare dalingssnelheid van de ondergrond vastgelegd, zodanig dat de aanslibbing de daling kan bijhouden met een korte overgangsperiode;

– in een monitoringsplan wordt bepaald dat door monitoring de bodemdalingssnelheid en de sedimentatie ter plaatse wordt bijgehouden, en wordt bepaald of natuureffecten waarneembaar zijn.

Voorts acht de Adviesgroep, ook vanuit economisch perspectief, de instelling van een moratorium niet wenselijk.

Winning, opslag en opsporing van aardgas geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang en zal als zodanig worden meegewogen bij de individuele beoordelingen in het kader van de ruimtelijke bescherming van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. Het kabinet is van mening dat opsporing, opslag en winning van aardgas van groot belang zijn voor de Nederlandse voorzieningszekerheid en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Tevens levert gaswinning een aanzienlijke bijdrage aan de Nederlandse economie en de welvaart. Inzet van het kabinet is daarom om binnen de randvoorwaarden van wet en regelgeving en van een duurzame ontwikkeling zoveel mogelijk gas uit de Nederlandse bodem te halen, zodat het potentieel optimaal wordt benut. Het is daarom essentieel dat in Nederland een goed investeringsklimaat voor de olie- en gasindustrie blijft bestaan of verder wordt ontwikkeld. Voortzetting van het succesvolle kleine veldenbeleid is in aanvulling op het Groningenveld hierbij van groot belang. Een relatief groot «klein veld» bevindt zich onder de Waddenzee. Op dit moment wordt er reeds gas gewonnen uit een aantal velden die zich geheel of gedeeltelijk onder de Waddenzee uitstrekken.

Er is veel kennis beschikbaar over de effecten van gaswinning onder de Waddenzee, meer dan ten tijde van het gasbesluit uit 1999. In de brief van december 1999 heeft het toenmalige kabinet op basis van adviezen van externe deskundigen een aantal kernpunten geformuleerd over resterende onzekerheden. Deze hebben betrekking op de voorspelbaarheid van het waddenecosysteem, vertragingsfactor effecten, nulmeting, kwaliteit en kwantiteit van extra zandsuppletie, monitoring en injectie van water ter voorkoming van bodemdaling. Deze vragen heeft het kabinet, samen met enkele andere vragen, laten onderzoeken1.

Op basis van deze geactualiseerde kennis kan worden geconcludeerd dat de ecologische veranderingen die het gevolg zijn van bodemdaling door gaswinning als niet significant zijn te beschouwen ten opzichte van de natuurlijke variaties die optreden in de Waddenzee. Ook de onzekerheden over de effecten van bodemdaling door gaswinning worden als gering gekwalificeerd. Daarbij tekent het kabinet aan dat de natuur zich weliswaar niet voor 100% laat voorspellen, maar dat eventueel afwijkende gedragingen van de natuur via het «hand aan de kraan» principe kunnen worden ondervangen.

Het kabinet is dan ook van oordeel dat op basis van alle thans beschikbare informatie de onzekerheden en twijfel over de gevolgen van gaswinning in voldoende mate zijn weggenomen. De gegevens en adviezen wijzen alle in dezelfde richting, namelijk dat gaswinning binnen strikte randvoorwaarden mogelijk is zonder significante gevolgen voor de natuur.

Moratorium

In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat wordt gestreefd naar een moratorium van tien jaren met betrekking tot het schuin boren naar gas onder de Waddenzee. Een moratorium betreft een vrijwillige afspraak tussen de staat en de mijnbouwmaatschappijen. Het kabinet heeft geconstateerd dat medewerking daaraan door de mijnbouwmaatschappijen is afgewezen, waardoor een moratorium niet kan worden gerealiseerd.

Het kabinet is bovendien van mening, in overeenstemming met het advies van de Adviesgroep, dat de instelling van een moratorium voor gaswinning onder de Waddenzee ecologisch niet noodzakelijk is – om redenen zoals bovengenoemd – en economisch niet wenselijk is.

Het in het Hoofdlijnenakkoord genoemde streven naar een moratorium van 10 jaar voor gaswinning onder de Waddenzee wordt door het kabinet daarom verlaten.

Te hanteren grenzen

Bovenstaand is aangegeven dat gaswinning binnen strikte randvoorwaarden mogelijk is zonder significante schade voor de natuur. De komende tijd zal het kabinet voor gaswinning grenzen formuleren. Het in de Mijnbouwwet voorgeschreven winningsplan en monitoringsplan is een goed middel om de winning te sturen en grenzen te stellen aan de bodemdaling. Dit biedt de overheid de mogelijkheid om de juiste randvoorwaarden te stellen. De grenzen zullen worden uitgewerkt voor nieuwe activiteiten.

Tevens zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met inpassing in het landschap. Als boortorens in het landschap moeten worden geplaatst, hetgeen overigens van tijdelijke aard is, zal zoveel mogelijk moeten worden gekeken onder meer met behulp van (verbeterde) technische mogelijkheden op welke wijze dit zo acceptabel mogelijk voor de landschappelijke omgeving kan worden gedaan.

De totale gasreserves in het waddengebied bestaan uit de huidige productielocaties, de aangetoonde reserves in Paesens/Moddergat en Lauwersoog en de futures. Belangrijke constatering is dat deze locaties allemaal kunnen worden aangeboord vanaf locaties op het land. Het kabinet wil winning en exploratie van deze kleine velden onder de Waddenzee toestaan vanaf locaties buiten de Waddenzee en zal dit onder meer in de PKB Derde Nota Waddenzee zoveel mogelijk vastleggen. Het kabinet zal zorgdragen voor coördinatie van vergunningverlening en denkt hierbij onder meer aan realisatie via de rijksprojectenprocedure.

Monitoring en bijstelling

Het is van belang dat de grenzen die in de toekomst worden gesteld adequaat worden gemonitord door een onafhankelijke instantie zodat, indien nodig, kan worden ingegrepen volgens het principe van «hand aan de kraan». Deze onafhankelijke instantie kan ook een rol spelen bij de toetsing aan de gestelde grenzen en het bevoegd gezag van dienst zijn bij de eventuele aanpassing van de diverse plannen.

Investeringsklimaat en willekeurige afschrijving

De Adviesgroep geeft het rijk in overweging om met de oliemaatschappijen te praten over het (weer) mogelijk maken van de willekeurige afschrijvingen, teneinde het investeringsklimaat te verbeteren.

De Minister van Financiën heeft naar aanleiding van Kamervragen en op verzoek van VNO-NCW toegezegd de evaluatie naar de effecten van de afschaffing van de Willekeurige Afschrijving van investeringen op het Continentaal Plat (WACP) eerder te laten uitvoeren dan was gepland. De evaluatie zal in augustus 2004 worden afgerond. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal het kabinet nadere besluiten inzake de WACP nemen en zal de relatie van deze regeling met de Waddenzee bezien worden.

6. Vervolgtraject

De in deze brief op hoofdlijnen verwoorde kabinetsreactie op het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid zal doorwerken en nader worden uitgewerkt in de PKB Derde Nota Waddenzee, waarin het integrale rijksbeleid voor de Waddenzee wordt opgenomen. Het streven van het kabinet is gericht op de opstelling van een aangepast deel 3 van de PKB Derde Nota Waddenzee in het najaar van 2004. Daarnaast zal het waddengasbeleid nadere uitwerking krijgen in de Gasbrief van de Minister van Economische Zaken en het schelpdiervisserijbeleid in de Waddenzee in een nieuw Beleidsbesluit Schelpdiervisserij van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Eerder abusievelijk afgedrukt onder 29 200 XI, nr. 123, dat hiermee komt te vervallen.

XNoot
1

Gedacht kan worden aan: legitimiteit, effectiviteit, efficiëntie, draagvlak, complementariteit, samenhang, onzekerheden en alternatieven, dit alles in relatie tot de hoofddoelstelling voor de Waddenzee en het waddengebied.

XNoot
1

Het onderzoek «Bodemdalingstudie Waddenzee 2004», met daarin opgenomen de audit daarover, is recent aan de Tweede Kamer toegezonden.

Naar boven