29 653 Het Nederlands buitenlands beleid ten aanzien van Latijns-Amerika en de Cariben

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2016

Graag bied ik U hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 3 juni 2016 inzake de situatie actuele situatie in Venezuela en de mogelijke consequenties voor de afzonderlijke landen in het Koninkrijk, in het bijzonder de Benedenwindse (ei)landen, en de wijze waarop de Koninkrijksregering en de regeringen van de landen hiermee rekening houden in hun beleid.

Aanleiding van voornoemd verzoek was het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) dat te Den Haag plaatsvond van 31 mei tot 3 juni jl. en waarin de parlementaire delegaties van Aruba, Curacao, Sint Maarten en Nederland hun respectievelijke regeringen opriepen «om ten aanzien van de situatie in Venezuela intensief en proactief samen te werken en informatie uit te wisselen, zowel politiek als ambtelijk». In het IPKO was afgesproken dat de Nederlandse delegatie, mede namens de andere delegaties, de Koninkrijksregering zal verzoeken om, «na overleg met de andere regeringen, de parlementen uiterlijk 1 juli 2016 te informeren over de actuele situatie in Venezuela en de mogelijke gevolgen voor Aruba, Curaçao en Bonaire. Zij wensen in het bijzonder te vernemen welke beleidsscenario's er zijn ontwikkeld.»

De brief van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 3 juni jl. dient in dat licht te worden gezien. Nu dat verzoek was gericht aan de Koninkrijksregering heeft de Rijksministerraad mij op 1 juli jl. gemachtigd om -in overleg met de regeringen van de Koninkrijkslanden en de relevante vakdepartementen- U een antwoord te doen toekomen.

Graag verwijs ik U naar mijn brief die U op 29 juni jl. is toegegaan (Kamerstuk 29 653, nr. 24) voor uitgebreide informatie over de sociaaleconomische, politieke en humanitaire ontwikkelingen en de mensenrechtensituatie in Venezuela en mogelijke consequenties voor de landen binnen het Koninkrijk.

Zoals ook reeds aan het einde van die brief staat aangegeven, hechten de regeringen van Aruba en Curacao er aan om eerst de eigen Staten te informeren. Inmiddels is begrepen dat dit ook voor Sint Maarten geldt. De achterliggende reden hiervan is dat de te nemen maatregelen als reactie op de ontwikkelingen in Venezuela primair een autonome bevoegdheid van de Koninkrijkslanden betreft en die landen het beste zicht hebben op cijfers en ontwikkelingen in het eigen autonome land. Daarnaast behoort ook de ontwikkeling van regeringsbeleid over de mogelijke binnenlandse gevolgen van de situatie in Venezuela tot de eigen bevoegdheden van de landen, mits men blijft binnen de kaders van het buitenlandbeleid van het Koninkrijk. Zoals ik U reeds heb aangegeven in het plenair debat van Uw Kamer op 30 juni jl. staat het kabinet hierover in nauw contact met de regeringen van de Caribische Koninkrijkslanden en vindt er ook op ambtelijk niveau intensief contact plaats tussen de Koninkrijkslanden en de betrokken departementen.

Tijdens het plenair debat van Uw Kamer op 30 juni jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 103) zijn de moties welke door Uw Kamer zijn ingediend tijdens het VAO Venezuela van 24 juni 2015 aan de orde gekomen. Voor wat betreft wijze van invulling aan de motie over veiligheid, migratie en toerisme (Kamerstuk 29 653, nr.19), die tijdens voornoemd VAO door Kamerleden Sjoerdsma en Knops was ingediend diene, dat Aruba en Curaçao op basis van hun autonome bevoegdheden maatregelen hebben genomen om migratie vanuit Venezuela te monitoren en te reguleren. Zo is de controle bij inreis aangescherpt. Ook in de havens worden verscherpte controles uitgevoerd door de immigratie- en douanediensten. Curaçao heeft ook als maatregel getroffen dat barkjes alleen op gezette tijden kunnen binnenvaren. Voornoemde maatregelen lijken hun vruchten af te werpen. Op dit moment ziet het Kabinet dan ook geen directe aanleiding om een (tijdelijke) Caribische visumplicht voor Venezolanen in te voeren. Wel worden, mede naar aanleiding van het debat over de Rijksvisumwet van 9 juni jl., de mogelijkheden en wenselijkheden onderzocht van visa on arrival of het ontwikkelen van een ESTA-variant. Ook blijft het kabinet in blijvend overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk betreffende de te treffen maatregelen.

Ten aanzien van de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 29 653, nr. 20) houdende het aandringen op de toelating van EU- of UNASUR-waarnemers bij de parlementsverkiezingen van 6 december jl. diene, dat Venezuela alleen UNASUR-waarnemers als «begeleiders» heeft uitgenodigd bij de verkiezingen. Er waren geen EU-waarnemers uitgenodigd; wel hebben diverse diplomatieke vertegenwoordigers, inclusief die van het Koninkrijk, op de verkiezingsdag een aantal stemlokalen bezocht, waarbij kon worden vastgesteld dat het stemmen rustig verliep.

Voor wat betreft de motie Ten Broeke en Knops (Kamerstuk 29 653, nr. 21) om er bij de overheden van Aruba en Curaçao op aan te dringen illegale migratie te monitoren en zo nodig in overleg te bezien welke rol de Kustwacht Caribisch Gebied hierin kan spelen diene, dat dit op uitvoerige wijze aan de orde is gekomen in het plenaire debat van 30 juni jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 103). Resumerend kan worden gesteld dat er diverse overleggen zijn geëntameerd en geïntensiveerd om ontwikkelingen in Venezuela tussen de Koninkrijkslanden te bespreken, informatie uit te wisselen en plannen op elkaar af te stemmen. Ook hebben de Caribische Koninkrijkslanden eigen overlegstructuren. De landen, binnen de eigen autonome bevoegdheid, hebben effectieve maatregelen genomen om migratie te monitoren en te reguleren. Hiernaar wordt ook verwezen in mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 29 653, nr. 24) Er is in de praktijk sprake van actieve monitoring, met geïntensiveerde patrouilles van de Kustwacht.

Aan de motie van de leden Knops en Ten Broeke om mogelijke geruststellende maatregelen ten behoeve van de territoriale integriteit en stabiliteit van de Benedenwindse eilanden te inventariseren en, zo nodig, te treffen (Kamerstuk 29 653, nr. 22) wordt op de volgende wijze invulling gegeven: het kabinet acht het belangrijk om te blijven investeren in de bilaterale relatie met Venezuela. Dat betekent het openhouden van de communicatie en het inzetten op goed nabuurschap. Er bestaat op veiligheidsterrein al jaren samenwerking tussen Venezuela en het Koninkrijk. Deze samenwerking is van groot belang, aangezien door die samenwerking beter kan worden opgetreden tegen mensensmokkel, drugssmokkel en andere grensoverschrijdende criminaliteit. Het bevordert ook het onderling vertrouwen en geeft ingangen. Tijdens recent ambtelijk overleg, in mei van dit jaar, is afgesproken om de samenwerking onder het MoU tussen de regeringen van het Koninkrijk en Venezuela uit 2013 te intensiveren (hetgeen uitdrukkelijk niet slechts ziet op het terrein van «Search and Rescue», maar in het bijzonder op operationele samenwerking op diverse terreinen zoals drugsbestrijding). Afgesproken is hierover op korte termijn nader overleg te hebben in de regio. De Kustwachten van het Koninkrijk en Venezuela hebben gezamenlijke oefeningen op het gebied van Search and Rescue. De meest recente oefening vond plaats in november 2015. De VS en andere partners in de regio waarderen de rol die het Koninkrijk speelt in de regio op veiligheidsterrein.

Ten slotte verzocht het IPKO te vernemen welke beleidsscenario's er zijn ontwikkeld. Zoals ik in het plenair debat van 30 juni jl. reeds aangaf, wordt een breed spectrum aan scenario’s ontwikkeld en uitgewerkt met alle relevante stake holders in multidisciplinair verband, zowel in Nederland als de Caribische Landen van het Koninkrijk. Het betreft daarbij zowel scenario’s die zien op de mogelijke ontwikkelingen in Venezuela, alsook scenario’s die zien op de gevolgen van de ontwikkelingen in Venezuela op het Caribisch deel van het Koninkrijk, zoals eventuele migratie en aspecten rond energietoevoer.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven