Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2018
In de Wet van 25 januari 20171 is vastgelegd dat het wettelijk minimumjeugdloon in twee stappen wordt aangepast,
waarbij de leeftijd vanaf welke recht ontstaat op het wettelijk minimumloon wordt
verlaagd: eerst van 23 naar 22 jaar per 1 juli 2017, en vervolgens naar 21 jaar per
1 juli 2019. Daarbij worden de minimumjeugdloonstaffels voor jongeren van 18 tot 21
jaar eveneens aangepast om een geleidelijke opbouw naar het volwassenminimumloon te
behouden.
In de memorie van toelichting van bovengenoemde wet (Kamerstuk 34 573, nr. 3) is aangegeven dat er na de eerste stap zou worden gekeken naar de effecten op de
werkgelegenheid en onderwijsdeelname van jongeren. Hiermee werd de mogelijkheid gecreëerd
om aanvullende maatregelen te nemen in het geval de arbeidsmarktpositie van jongeren
van 18–22 jaar zich significant negatief bleek te ontwikkelen ten opzichte van andere
leeftijdsgroepen.
De afgelopen maanden heeft Stichting Economisch Onderzoek (SEO), in opdracht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onderzocht hoe de arbeidsmarktpositie
van jongeren in de leeftijd 18–22 jaar zich heeft ontwikkeld naar aanleiding van de
eerste stap van de aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon per 1 juli 2017.
Hierbij stuur ik uw Kamer het eindrapport van dit onderzoek2.
SEO concludeert op basis van een difference-in-differences-analyse dat de arbeidsparticipatie van 18–22-jarigen niet noemenswaardig is veranderd
door de aanpassing van het minimumjeugdloon. Wel zijn zij gemiddeld 2% tot 5% meer
gaan verdienen. Qua aandeel jongeren dat onderwijs volgt, vindt SEO een beperkt negatief
effect van minder dan 0,5%, en vindt SEO geen significant effect op het aantal jongeren
dat zich heeft ingeschreven voor een bbl-opleiding. Het aantal bbl-inschrijvingen
is specifiek bekeken omdat bbl is uitgezonderd van de aanpassing van de minimumjeugdloonstaffels.
Ik stel vast dat SEO grondig onderzoek heeft gedaan naar de effecten van de eerste
stap van de aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon. Gegeven de zeer beperkte
effecten die uit dit onderzoek naar voren komen én omdat aanvullende informatie uit
drie sectoren met een groot aandeel jongeren in het personeelsbestand ook geen afwijkende
resultaten laat zien, ziet het kabinet geen reden om aanvullende (sectorale) maatregelen
te nemen (conform de brief aan de Tweede Kamer van 21 april 2016, Kamerstuk 29 544, nr. 716) met het oog op de tweede stap die ingaat per 1 juli 2019, zoals vastgelegd in bovengenoemde
Wet van 25 januari 2017.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees