Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2014
De Inspectie SZW heeft de rapportage «Afspraken en resultaten regionaal arbeidsmarktbeleid»
doen toekomen aan de Minister en mij1. In deze brief geef ik u, mede namens de Minister, mijn reactie op het rapport.
Het onderzoek is een vervolg op het rapport «Regierol gemeenten bij regionaal arbeidsmarktbeleid»
dat in 2012 is uitgevoerd (Kamerstuk 29 544, nr. 469). In dat rapport constateerde de Inspectie dat er beperkte vooruitgang was geboekt
in de regionale samenwerking. Als knelpunten werden onder meer genoemd de structuur
van de samenwerking en de verschillende belangen van de ketenpartners. Het regionaal
arbeidsmarktbeleid bevond zich volgens de Inspectie nog in de overlegfase.
In dit vervolgonderzoek heeft de Inspectie onderzocht in hoeverre gemeenten, al of
niet samen met het UWV, concrete afspraken hebben gemaakt met ondernemers en/of onderwijsinstellingen
en tot welke concrete resultaten deze afspraken geleid hebben. Het grootste deel van
de door gemeenten toegestuurde rapporten heeft wel betrekking op regionaal arbeidsmarktbeleid,
maar viel buiten de scope van het onderzoek. De Inspectie concludeert dat de in het
onderzoek betrokken afspraken weinig regionale diversiteit vertonen en dat doelstellingen
meestal niet concreet geformuleerd zijn. In het verdiepingsonderzoek naar de mate
waarin dergelijke afspraken zijn geoperationaliseerd op de werkvloer, constateert
de Inspectie dat slechts in twee gevallen van concrete uitvoering sprake is. Deze
twee worden volgens de Inspectie wel met veel energie uitgevoerd en verlopen overwegend
succesvol.
Dit vervolgonderzoek volgt relatief snel op het rapport van 2012. In mijn reactie
op dit rapport aan uw Kamer d.d. 8 juli 2013 (Kamerstuk 29 544, nr. 469), heb ik aangegeven dat het kabinet met diverse landelijke initiatieven stuurt op
de totstandkoming van regionale samenwerking. Deze landelijke initiatieven (de regionale
aanpak van jeugdwerkloosheid, de regionale projecten ter verbetering van de samenwerking
met uitzendbureaus, de regionale samenwerking rond de leerwerkloketten) zijn niet
betrokken in het onderzoek. Divosa en UWV vinden dat er door het uitsluiten van landelijke
initiatieven een te smalle basis is voor een goed oordeel en de VNG vindt dat de conclusies
geen recht doen aan de vele inspanningen en successen in de regio’s. Ook ik ben van
mening dat juist deze initiatieven kunnen laten zien waar en in welke gevallen regionale
samenwerking effect heeft.
Er wordt regionaal steeds meer samengewerkt. En dat is nodig, want als de Eerste Kamer
ermee instemt, treedt op 1 januari de Participatiewet in werking. Gemeenten moeten
dan op regionaal niveau samenwerken met UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties
in regionale Werkbedrijven om mensen die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen
te plaatsen op de garantiebanen die werkgevers beschikbaar stellen.
Ik constateer dat gemeenten en werkgevers die urgentie inzien en concrete afspraken
aan het maken en uitwerken zijn. Sinds het tot stand komen van het Sociaal akkoord
in april 2013 is er dus wel wat veranderd, al kan dit rapport dat nog niet inzichtelijk
maken. De Werkkamer (samenwerkingsverband van sociale partners, VNG en UWV ten behoeve
van arbeidsmarktvraagstukken) en de Programmaraad (samenwerkingsverband van UWV, gemeenten,
Divosa en Cedris) ondersteunen de regionale partijen bij het implementeren van die
afspraken. Het rapport van de Inspectie kan daarbij behulpzaam zijn. Alleen door samen
te werken kunnen de partners in de arbeidsmarktregio diegenen die momenteel nog aan
de kant staan, echt helpen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma