29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 249 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2010

Op 1 januari 2009 is de gewijzigde Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) in werking getreden (Stb. 2008, 600). In artikel 10 van de Wet SUWI is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de colleges van burgemeester en wethouders (gezamenlijk aangeduid als: ketenpartners) geïntegreerde dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers moeten verlenen. Deze dienstverlening moet vorm krijgen op de locaties werk en inkomen, die bekend staan onder de naam werkplein.

Uitgangspunt is dat de geïntegreerde dienstverlening vanuit de ketenpartners zelf tot stand komt. Dit betekent echter niet dat er geen sprake is van sturing in dit proces. Allereerst is bij de totstandkoming van artikel 10 van de Wet SUWI in de memorie van toelichting een opsomming gegeven van werkzaamheden die in elk geval binnen het concept van geïntegreerde dienstverlening moeten vallen (Kamerstukken II 2007/08, 31 514, nr. 3). Daarnaast maak ik met de ketenpartners afspraken over de geïntegreerde dienstverlening. Ook wordt de voortgang van de totstandkoming van de werkpleinen gemonitord. Tenslotte kan het proces worden bijgestuurd op basis van de in artikel 10, tweede lid, van de Wet SUWI opgenomen delegatiebepaling en de in artikel 10, derde lid, van de Wet SUWI opgenomen aanwijzingsbevoegdheid.

Volgens de oorspronkelijke planning diende de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen op 1 januari 2010 gereed te zijn. Het proces waarin de geïntegreerde dienstverlening op het gebied van werk tot stand komt, gaat echter minder voorspoedig dan gedacht, en gemeenten blijken niet altijd te willen samenwerken op de werkpleinen.

Uit de meest recente tertaalrapportage van het AKO (zie bijlage van 26 448, nr. 436) blijkt er een 20-tal werkpleinen zijn die achterblijven. Uit deze rapportage blijkt ook dat er nog een flinke slag gemaakt moet worden op de werkpleinen, met name waar het gaat om de gezamenlijke dienstverlening aan werkgevers. AKO constateert dat de samenwerking nog vaak beperkt is tot «de kop van het proces», dat de doelstellingen veelal niet institutie-overstijgend zijn, en dat een regionaal arbeidsmarktbeleid als ankerpunt voor de uitvoering op de werkpleinen vaak ontbreekt.

Om het proces verder te brengen is het belangrijk dat het rijk en de ketenpartners hiervoor aanvullende maatregelen treffen. Ik ben daarom voornemens nadere regelgeving op te stellen, om explicieter richting te geven aan de voorwaarden waaraan de werkpleinen moeten voldoen, via nadere bepalingen in het Besluit SUWI. Meer richting is ook nodig om in te kunnen grijpen in het proces van de totstandkoming van geïntegreerde dienstverlening en – mocht dat onverhoopt nodig blijken – een aanwijzing te kunnen geven.

Ik heb met de ketenpartners gesproken over het opstellen van nadere regelgeving. De ketenpartners zijn het met mij eens dat het belangrijk is om de werkpleinen verder te brengen. Zij hebben zelf ook een aantal maatregelen genomen en gepland. Door de Programmaraad is een ondersteuningsstructuur ingericht voor de werkpleinen, waarbij gericht wordt op zowel de voorlopers, de middengroep, als op de achterblijvers. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld visitatie, intervisie en audits.

Ik ben van mening dat daarnaast ook nadere regelgeving van belang is. VNG en Divosa zijn geen voorstander van nadere regelgeving, en zijn van mening dat de huidige inspanningen van de ketenpartners en de werkpleinen tot het gewenste doel zullen leiden.

Het doel van de nadere regelgeving is tweeledig; enerzijds normering en anderzijds sturing.

Via normering wordt voor de ketenpartners en burgers inzichtelijk wordt gemaakt welke taken op de werkpleinen minimaal worden uitgevoerd, en dat de ketenpartners op de werkpleinen gezamenlijk de cliëntenparticipatie organiseren.

Sturing betekent dat nadere richting wordt gegeven aan de inhoud van de dienstverlening op de werkpleinen. Het heeft daarbij de voorkeur dat de dienstverlening van onderop, dat wil zeggen op de werkpleinen zelf, ontstaat. De regelgeving moet de verschillende alternatieven in de samenwerking niet ontmoedigen. Voorop dient te staan dat de dienstverlening klantgericht is, via maatwerk en een vast aanspreekpunt.

Op basis van de regelgeving moet vastgesteld kunnen worden of op de werkpleinen ook daadwerkelijk die taken worden uitgevoerd, die in de regelgeving zijn genoemd. Daarvoor moet informatie beschikbaar zijn over de uitvoering op de werkpleinen. Deze informatie moet verstrekt worden met behulp van jaarplannen en jaarverslagen van locale werkpleinen en gezamenlijke tussentijdse verslagen van de landelijke ketenpartners. Een belangrijk element daarbij is ook om voor te schrijven dat de ketenpartners gezamenlijk zorg dragen voor de inrichting van een landelijk systeem voor de verwerking van gegevens voor geïntegreerde dienstverlening en voor het beschikbaar maken van informatie voor beleidsvorming, statistiek en management.

Conclusie

Ik constateer dat – hoewel er al diverse inspanningen zijn ondernomen – de invoering van de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen nog niet naar wens verloopt. Om de voortgang te stimuleren ben ik van mening dat nadere regelgeving noodzakelijk is.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven