29 544
Arbeidsmarktbeleid

nr. 182
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2008

Hierbij informeer ik u over de totstandkoming van een convenant met de vier grote steden (G-4) over lokale banenplannen voor de aanpak van de harde kern problematische jongeren in de grote steden1. Op 12 november ben ik met de wethouders Spit van de gemeente Utrecht, Kool van de gemeente Den Haag, Van Ossel van de gemeente Amsterdam en Schrijer van de gemeente Rotterdam overeengekomen dat de gemeenten met deze plannen een extra impuls geven aan het lokale jeugdbeleid. Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer over jeugdwerkloosheid op 11 oktober 2007 (Kamerstuk 29 544, nr. 120) heb ik toegezegd te bevorderen dat gemeenten met plannen komen waarin specifieke belemmeringen op het terrein van jeugd arbeidsmarktbeleid bestreden worden.

De afspraken met de G-4 stammen uit de in de Participatietop (juni 2007) gemaakte afspraken over het versterken van de regionale samenwerking om de arbeidsmarktpositie van groepen problematische jongeren te verbeteren. Ook heeft de SER in het advies «Niet de afkomst, maar de toekomst» (feb. 2007) sterk aangedrongen op een betere begeleiding en bemiddeling van (allochtone) jongeren naar werk. De SER adviseert regionale banenplannen voor meer en duurzame arbeidsparticipatie van die jongeren die nu nog teveel aan de kant staan. In de kabinetsreactie op het SER-advies heeft het kabinet toegezegd zich in te gaan zetten voor banenplannen op lokaal en regionaal niveau om meer allochtone jongeren naar (leerwerk)banen te bemiddelen.

Het ministerie heeft verkennende gesprekken gevoerd met de vier grote steden om helder te krijgen of en welke problemen gemeenten ervaren met het aan het werk helpen van werkloze jongeren. Duidelijk is geworden dat de problemen een dynamisch karakter hebben en ervoor zorgen dat de weg naar economische zelfstandigheid voor veel jongeren lang is. Deze jongeren kampen onder meer met de gevolgen van voortijdige schooluitval, het niet hebben van een startkwalificatie en een problematische thuissituatie. De gemeenten gaven aan dat voor hen de uitdaging in het oppakken van problematische jongeren zit in het meer investeren in 1 op 1 begeleiding, meer investeren in het jongeren overeind houden in hun eerste baantje. En het opschuiven naar een preventieve aanpak van de problematiek, dat al begint vòòr daadwerkelijke schooluitval. Verder zit de uitdaging voor de gemeenten ook in het versterken van de lokale samenwerking tussen de verantwoordelijke partijen.

Ik heb ter ondersteuning van de uitvoering van de banenplannen in 2009 aan de grote steden eenmalig € 4 mln beschikbaar gesteld. Het aantal jongeren met problemen is in de grote steden wat omvangrijker dan op andere plaatsen en daalt de werkloosheid daar minder snel. Met de steden ben ik overeengekomen dat gewerkt wordt aan een samenhangende aanpak op het terrein van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. De gemeenten hebben aangegeven het accent in de aanpak van de jeugdproblematiek te willen verleggen naar een meer preventieve aanpak van de instroom in de bijstand. Men gaat dan ook voor een deel investeren in het beperken van het risico op schooluitval. De inzet daarbij is deze jongeren perspectief te bieden op een langer en succesvol verblijf in het onderwijs. Door het aanbieden van innovatieve vormen van coaching op de werkplek zal de gemeente de werkende jongeren in staat stellen zich te handhaven in een baan. Juist voor de werkzoekende jongere die ook te kampen heeft met complexe problemen zal meer maatwerkbegeleiding mogelijk worden gemaakt. Werkgevers hebben een belangrijk aandeel in het welslagen van de initiatieven van de gemeenten en zullen daarom nadrukkelijk worden betrokken. Met de werkgevers zullen onder andere banenbeurzen opgezet worden om werkloze jongeren aan te trekken. Er worden ook sectorale afspraken gemaakt over instroom van laagopgeleide (allochtone) jongeren in sectoren die nu nog te veel buiten beeld en bereik blijven van deze groep jongeren. Ook onontbeerlijk is een solide samenwerking tussen de verschillende ketenpartners in de dienstverlening aan jongeren zodat jongeren die niet op eigen kracht verder komen, terug kunnen vallen op een goed functionerend netwerk van hulpverleners.

Met de betrokken wethouders uit de vier grote steden vertrouw ik erop met de uitvoering van deze activiteiten een belangrijke impuls te geven aan de verdere verbetering van de maatschappelijke en arbeidsmarktpositie van jongeren met (complexe) problemen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven