29 461
Arbeidsgehandicapten en reïntegratie

nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 december 2009

Hierbij bieden wij u het door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) opgestelde rapport Participatie in uitvoering; Stand van zaken uitvoering participatie zomer 2009 aan.1 Met deze overkoepelende rapportage, waaraan verschillende deelrapporten ten grondslag liggen die staan genoemd in Bijlage 1 van het rapport, wil de inspectie nagaan of de participatie-inspanningen binnen het stelsel van werk en inkomen er daadwerkelijk toe leiden dat meer mensen die al lange tijd een uitkering hebben, de benodigde ondersteuning krijgen.

De bevindingen van IWI laten zich als volgt samenvatten:

• Gemeenten waren in 2008 bezig meer werk te maken van de participatie van de groep moeilijk bemiddelbare cliënten.

• Als gevolg van de crisis is de uitvoering zich vanaf eind 2008 vooral bezig gaan houden met de toegenomen instroom.

• De inspectie komt tot de slotsom dat de ambities gericht op (arbeids-) participatie van mensen die al lang op een uitkering zijn aangewezen maar ten dele worden gerealiseerd.

• Een deel van de cliënten in de bijstand krijgt geen participatieondersteuning. De oorzaak hiervan kan niet zijn een gebrek aan financiële middelen bij gemeenten. De focus van IWI ligt daarbij op de groep die langer dan drie jaar afhankelijk is van een uitkering.

• Met betrekking tot het UWV constateert IWI dat weinig aandacht wordt besteed aan de re-integratie van moeilijk bemiddelbare cliënten. Daarbij gebruikt IWI in dit rapport de WW-duur als indicatie voor moeilijk bemiddelbaar.

• IWI constateert dat UWV het budget voor re-integratie volledig heeft besteed en dat UWV handelt in lijn met de afspraken die hierover met het departement van SZW zijn gemaakt.

• IWI ziet bij verschillende gemeenten initiatieven tot het verbinden van maatschappelijke participatie met activiteiten in het kader van de wijkaanpak. Over de hele linie neemt IWI op het terrein van maatschappelijke participatie weinig substantiële vooruitgang waar.

• IWI constateert dat kennis over cliënten bij gemeenten en UWV verbetert en ook meer wordt benut. Dit betreft met name de instroom. Daarnaast hebben partijen op regionaal niveau veel energie gestoken in het verbeteren van de arbeidsmarktinformatie. Volgens de inspectie kan deze informatie nog beter worden toegesneden op de behoeften van de werkcoaches, die daarmee een betere match kunnen maken tussen cliënten en werkgevers.

Reactie

Met betrekking tot de re-integratie-ondersteuning vinden wij de inzet voor kwetsbare groepen van groot belang. Dat kan in de vorm van hulp bij re-integratie naar werk of, als dat (nog) niet zinvol is, op andere manieren, via zorg bijvoorbeeld. Het is goed dat het IWI-rapport hier aandacht aan schenkt. Wij hechten eraan om in dit verband en op deze plaats de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling en de ter zake beleidsmatig overeengekomen uitgangspunten te memoreren.

In het re-integratiebeleid staat resultaat in de vorm van uitstroom naar regulier werk voorop en niet de inspanningen in de vorm van aantallen re-integratietrajecten voor specifieke groepen. Binnen de kaders van de WWB is het aan gemeenten om hun re-integratiebeleid vorm te geven en daarbij zelf te bepalen hoe ze met de participatie van verschillende groepen omgaan. Het in juni 2007 met de VNG gesloten Bestuurlijk Akkoord bevat dan ook geen afspraken over aantallen re-integratietrajecten. Vanuit Den Haag kan immers niet bepaald worden wie welke ondersteuning nodig heeft. Dat is maatwerk. Daarbij hebben gemeenten de middelen en mogelijkheden gekregen om een integrale aanpak vorm te geven door daar waar zinvol een verbinding aan te brengen tussen instrumenten beschikbaar in het kader van de regelingen die zijn opgenomen in het Participatiebudget en die in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Er zijn ook uitkeringsgerechtigden die niet naar de reguliere arbeidsmarkt geleid kunnen worden. Voor deze mensen kunnen dagarrangementen uitkomst bieden op basis van de WMO of de AWBZ. Met het UWV worden jaarlijks afspraken gemaakt ten aanzien van de inzet van middelen en voor wie, maar ook niet over aantallen en soorten trajecten. Zo is voor 2009 en verder met het UWV afgesproken dat zij re-integratiemiddelen vooral inzetten ten behoeve van diegenen die langer dan 9 maanden (en vanaf 2010 12 maanden) werkloos zijn. Deze informatie wordt via de gebruikelijke tertaal- en jaarrapportages met de Kamer gedeeld.

De hoofdlijnen van het re-integratiebeleid zijn uiteengezet in het Plan van Aanpak re-integratie, dat vorig jaar op Prinsjesdag aan uw Kamer is aangeboden en op 21 november 2008 met u is besproken (Tweede Kamer, 2008–2009, 28 719, nrs. 60 en 63). Het Plan van Aanpak stelt het resultaat van re-integratie in de vorm van uitstroom naar werk voorop. Een traject kan hierbij behulpzaam zijn. Echter, bij de toepassing hiervan is selectiviteit gewenst. Een re-integratietraject is slechts dan zinvol als een werkzoekende niet op eigen kracht of met enige ondersteuning (b.v. via basisdienstverlening) kan uitstromen naar regulier werk. Een traject moet dus, met andere woorden, een achterliggende oorzaak aanpakken die het zoeken van werk of die werkaanvaarding bemoeilijkt of zelfs verhindert. Dat niet iedere werkzoekende een re-integratietraject krijgt aangeboden, is dus een kenmerk van een selectief re-integratiebeleid.

Hoe selectief gemeenten en UWV nu zijn in de toepassing van hun re-integratiebeleid en of zij vanwege de huidige economische crisis daadwerkelijk de aandacht verleggen naar makkelijker bemiddelbare groepen is op dit moment niet eenduidig vast te stellen. De in november jl. verschenen Divosa-monitor 2009 laat een gemengd beeld zien, dat eerder aanleiding geeft tot de conclusie dat gemeenten juist meer inspanningen van plan zijn te gaan leveren voor diegenen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Informatie uit de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) is nog niet beschikbaar voor 2009. IWI wijst wel op uitkomsten van hun onderzoek waaruit blijkt dat als gevolg van de toename van het aantal uitkeringsaanvragen de werkdruk van werkcoaches dusdanig toeneemt dat daardoor de re-integratie van moeilijk plaatsbaren in het gedrang kan komen. De toepassing van een selectief re-integratiebeleid en het belang van blijvende aandacht voor de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt zijn recent nogmaals bevestigd in Bestuurlijke Overleggen met de VNG. Met het UWV is niet alleen afgesproken dat zij in 2010 hun re-integratie inspanningen vooral richten op degenen die langer dan 1 jaar een WW-uitkering hebben, maar dat zij binnen de nieuwe instroom alert zijn op het detecteren van werkzoekenden die snel ondersteuning nodig hebben. Binnen het beschikbare budget zijn voor dit laatste middelen geoormerkt.

Veel gemeenten zijn intensief bezig om de groep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt op een zinvolle wijze te laten participeren in de maatschappij, zo blijkt o.a. uit de Divosa-monitor 2009. Zo hebben de G4-gemeenten en het UWV recent het experiment «Fit4Work» gepresenteerd, dat op 1 januari 2010 in de vier grote steden start. Het betreft een voorstel voor de re-integratie van langdurig werklozen in de WWB en UWV-regelingen, inclusief de arbeidsgehandicapten die in 2010 voor re-integratie naar de werkpleinen worden overgedragen. Het experiment «Fit4Work» wil de crisisperiode benutten om samen met alle betrokken ketenpartners (G4, UWV, GGD-en, GGZ, ziektekostenverzekeraars, re-integratiebedrijven) een methodisch verantwoorde «evidence based» re-integratie aanpak voor deze groep te ontwikkelen. Deze aanpak moet ook overdraagbaar zijn aan derden.

De Raad voor Werk en Inkomen constateert in zijn in november jl. verschenen Factsheet Re-integratie dat we nog onvoldoende weten in hoeverre iedereen die baat heeft bij re-integratieondersteuning ook daadwerkelijk wordt bereikt. Het is van groot belang voor een goed re-integratiebeleid dat de transparantie verbetert; dat inzichtelijk wordt welke afwegingen en keuzes worden gemaakt bij de inzet van re-integratie en wat het oplevert. Het genoemde Plan van Aanpak re-integratie bevat hiertoe de nodige acties. Over de voortgang van de uitvoering hiervan bent u in juni van dit jaar geïnformeerd en deze hebben wij met u besproken op 17 juni jl. (Tweede Kamer, 2008–2009, 28 719, nrs. 64 en 66). Een belangrijk middel om deze grotere transparantie te realiseren zijn de re-integratieposities in de SRG die gemeenten aan het invullen zijn. In het verlengde van deze re-integratieposities in de SRG is een aantal gemeenten bezig de zogenoemde Participatieladder te ontwikkelen, zoals ook de inspectie in haar rapport constateert. Door dit instrument wordt voor iedereen waarvoor gelden worden ingezet uit het Participatiebudget de afstand tot regulier werk inzichtelijk. Voor dit doel zijn middelen beschikbaar gesteld vanuit het Innovatieprogramma Werk en Bijstand, naast het geld dat betrokken gemeenten zelf inbrengen. Hieruit worden in 2010 de activiteiten van 19 koplopergemeenten en intergemeentelijke sociale diensten mede gefinancierd. Ook zullen 40 à 50 gemeenten worden geworven voor de vervolgfase die nog in 2010 zal worden gestart. Vanaf 2010 moet een beter beeld ontstaan van de tussenstappen die een aanzienlijk deel van de werkzoekenden moet zetten voordat reguliere arbeid een reële optie voor hen is.

Met de inspectie constateren wij dat kennis over cliënten bij UWV en gemeenten meer wordt benut en dat UWV Werkbedrijf op regionaal niveau veel energie heeft gestoken in het verbeteren en toegankelijk maken van arbeidsmarktinformatie. In aanvulling op de conclusies over arbeidsmarktinformatie, kan worden opgemerkt dat SZW in overleg is met het UWV, de sociale partners, COLO en de ministeries van EZ en OCW over het completeren van het basispakket regionale arbeidsmarktinformatie. Dit pakket, dat informatie bevat over werkgelegenheid, beroepsbevolking, opleidingen en de economische ontwikkeling in een regio, stuurt het UWV sinds mei dit jaar naar gemeenten. Deze arbeidsmarktinformatie wordt op de werkpleinen verstrekt en toegelicht door de regionale medewerkers arbeidsmarktinformatie aan de werkcoaches. De komende maanden wordt de basisset gecompleteerd en uitgebreid met indicatoren die interessant zijn voor onderwijs en ondernemers. Het is aan gemeenten en andere actoren op de werkpleinen om hiervan optimaal gebruik te maken.

Zoals uit bovenstaande moge blijken, achten wij aandacht voor de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt van groot belang bij de uitvoering van het re-integratiebeleid. Tijdens de recent gehouden behandeling van de SZW-begroting 2010 is door de staatssecretaris toegezegd een stevig gesprek aan te gaan met de VNG om te bevorderen dat gemeenten hun hele uitkeringsbestand doorlichten (Tweede Kamer, 2009–2010, 32 123 XV, nr. 36). Tevens is door de minister toegezegd de Kamer te informeren over de mogelijkheden voor het entameren van een onderzoek naar de kosten en resultaten op het terrein van re-integratie (Tweede Kamer, 2009–2010, 32 123 XV, nr. 28). Dit gesprek en het onderzoek doen niets af aan de in het begin van deze brief geschetste verantwoordelijkheidsverdeling en hoofdlijnen van het re-integratiebeleid. De door ons voorgestane selectiviteit in de toepassing van het re-integratiebeleid beoogt vroegtijdig, dus liefst helemaal aan het begin van het proces, te onderkennen wie wel en wie geen hulp nodig heeft bij het vinden van werk. Dat betekent dus zelfredzaamheid waar het kan en ondersteuning waar dat moet. Resultaat staat hierbij voorop in de vorm van het vinden van regulier werk en, als dat niet meteen tot de mogelijkheden behoort, het maken van een stap richting de arbeidsmarkt. UWV en gemeenten hebben hiervoor het benodigde instrumentarium in handen. Met het Plan van Aanpak re-integratie zijn de acties in gang gezet om in 2010 de eerste resultaten te laten zien.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven