Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2019
De commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 3 oktober jongstleden het kabinet verzocht
om een brief te sturen waarin in wordt gegaan op het feit dat 200 woningcorporaties
bij de Belastingdienst bezwaar hebben aangetekend tegen de aan hen opgelegde verhuurderheffing.
Het verzoek was verder specifiek in te gaan op de verhouding tussen de bepalingen
uit de Woningwet en de wettelijke grondslag voor de verhuurderheffing. Middels deze
brief voldoe ik aan het verzoek.
Bezwaar tegen verhuurderheffing
Op 3 oktober brachten meerdere woningcorporaties naar buiten dat zij bezwaarschriften
hebben ingediend bij de Belastingdienst tegen de op aangifte voldane verhuurderheffing
2019. Woningcorporaties verwijzen in hun bezwaarschriften onder meer naar artikel
19 van de Woningwet. Volgens de woningcorporaties staat in artikel 19 dat financiële
middelen van de volkshuisvesting moeten worden ingezet in het belang van de volkshuisvesting.
Om die reden menen zij dat zij geen verhuurderheffing verschuldigd zijn. Artikel 19,
eerste lid, van de Woningwet luidt als volgt:
Onze Minister kan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen die
zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te
zijn en beogen hun financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting
in te zetten, toelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting
werkzaam. In het daartoe strekkende verzoek vermeldt de vereniging of de stichting
in elk geval de gronden voor dat verzoek, de gemeente waar zij voornemens is woonplaats
te houden en de gemeenten waar zij voornemens is feitelijk werkzaam te zijn.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat bij het ontwerpen van nieuwe regelgeving
altijd gekeken wordt naar al bestaande wet- en regelgeving. Bij de totstandkoming
van de wet- en regelgeving inzake de verhuurderheffing en de Woningwet is dit niet
anders geweest.
Procedure
De bezwaarschriften zijn ingediend bij de Belastingdienst als uitvoerder van de verhuurderheffing.
De Belastingdienst zal de bezwaarschriften binnen de wettelijke termijnen inhoudelijk
beoordelen. Tegen een eventuele afwijzing van de bezwaarschriften kunnen belanghebbenden
in beroep gaan bij de rechter. Het is aan de Belastingdienst om nu een inhoudelijk
oordeel te vellen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren