nr. 125
MOTIE VAN HET LID VAN BOCHOVE C.S.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de definitie van sociale woningbouw in de landen van
de Europese Unie verschilt;
constaterende, dat in de Nederlandse traditie van volkshuisvesting de
missie van de sociale woningbouw en het werkveld van woningcorporaties door
de jaren zijn gevormd, zoals deze op dit moment breed in de samenleving worden
gedeeld en door de minister in zijn toekomstbeeld worden bevestigd;
constaterende, dat de Europese Commissie in de vrijstellingsbeschikking
en andere documenten met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang
(daeb) gebruikmaakt van een veel engere en beperktere omschrijving van sociale
woningbouw («social housing»);
overwegende, dat deze verschillen in definitie en omschrijvingen grote
gevolgen kunnen hebben voor het werkterrein en de taken van de Nederlandse
corporatiesector;
overwegende, dat daarmee de nationale bevoegdheid wordt geschaad om zelf
te bepalen wat een daeb is (artikel 86 lid 2 EG verdrag) en tevens de in Nederland
gegroeide traditie van volkshuisvesting (inclusief de unieke positieve punten)
wordt ondermijnd;
overwegende, dat de verschillen tussen de regionale woningmarkten in Nederland
reden zijn voor een gedifferentieerde aanpak;
verzoekt de regering om binnen de Europese Unie medestanders voor de Nederlandse
definitie en afbakening te vinden en er zorg voor te dragen dat de definitie
en daarmee de unieke positie van de woningcorporaties bij alle Europese instellingen
geaccepteerd worden;
verzoekt de regering om anderzijds ervoor te zorgen dat de Europese Commissie
accepteert dat Nederlandse corporaties met staatssteun een bredere doelgroep
mogen bedienen, zodat burgers die zich niet op de vrije woningmarkt kunnen
redden, geholpen kunnen worden en corporaties segregatie actief kunnen bestrijden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Bochove
Depla
Jansen
Van Gent