Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 januari 2022
Met deze brief bied ik uw Kamer het rapport «Notoire klagers bij pro Justitia-onderzoek»
van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) aan1.
Naar aanleiding van de publicatie van een artikel in het NRC Handelsblad door de toenmalige
algemeen directeur van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
(hierna: NIFP) en het hoofd juridische zaken van het Pieter Baan Centrum over de ervaren
problematiek rondom klachtenprocedures in het kader van pro Justitia (pJ)-onderzoek,
kwam dit onderwerp aan de orde tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 26 juni
2019 over de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.2 3 Er is toen de toezegging gedaan uw Kamer te informeren over de omvang van het probleem
en of er aanleiding is het klachtrecht te herzien. Ik heb het WODC gevraagd onderzoek
te doen hiernaar, hetgeen geresulteerd heeft in het bijgevoegde rapport.
Het doel van het onderzoek was het verkrijgen van meer inzicht in het klachtgedrag
van verdachten en veroordeelden over wie een pJ-rapportage is opgesteld in de periode
van 2016 tot heden, en de consequenties van deze klachtenprocedures. Gedurende het
onderzoek bleek dat door de klachten-behandelende instanties geen registraties worden
bijgehouden van het aantal en de kenmerken van klachtenprocedures die naar aanleiding
van pJ-onderzoek worden ingediend. Ook de kosten die met een klachtenprocedure gepaard
gaan konden niet worden gekwantificeerd.
Uit het onderzoek blijkt op basis van een enquête onder pJ-rapporteurs dat in de afgelopen
vijf jaar naar schatting in totaal 68 klachten zijn ingediend tegen een pJ-rapporteur.
Veertien van deze klachten kunnen worden aangemerkt als meervoudige (bij meerdere
instanties en/of gericht tegen meerdere personen). Afgezet tegen het totaal aantal
pJ-onderzoeken in die periode (22.570) levert dat een klachtpercentage op van 0,3 procent.
De kans dat bij een klacht meervoudig geklaagd wordt is 0,06 procent. In het onderzoek
is alleen vastgesteld wat de uitkomsten van klachtenprocedures waren die door het
NIFP en door Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (hierna: medisch tuchtcollege)
zijn afgehandeld. Dit betreft de overgrote meerderheid van de klachten. In de meeste
gevallen worden klachten ongegrond geacht. Als klachten wel (deels) gegrond worden
geacht, heeft dit in de afgelopen vijf jaar alleen geresulteerd in een berisping of
waarschuwing door het medisch tuchtcollege. Een doorhaling in het BIG-register of
het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen is – voor zover bekend – niet voorgekomen.
Ook is het de ervaring vanuit de advocatuur dat klachtenprocedures bij het medisch
tuchtcollege langer duren dan de strafzaak duurt. Hierdoor beïnvloeden klachtenprocedures
doorgaans de doorlooptijd van de strafzaak niet omdat strafrechters geen rekening
houden met de uitkomsten van de klachtenprocedure of op de uitkomsten wachten. Hoewel
het onderzoek concludeert dat het aantal (meervoudige) klachtenprocedures zeer beperkt
is, kan de impact op pJ-rapporteurs groot zijn. Het rapport geeft weer dat er sprake
is van gevoelens van stress, angst, onzekerheid en boosheid. Het rapport constateert
dat pJ-rapporteurs de kans dat tegen hen een klacht wordt ingediend veel hoger inschatten
dan in werkelijkheid het geval is, en dat ook over de afloop van een klachtbehandeling
negatievere beelden bestaan dan de feiten rechtvaardigen. Dit lijkt bovendien invloed
te hebben op de bereidheid om als pJ-rapporteur te werken.
Uit de opbrengsten van het onderzoek blijkt dat geen sprake lijkt van grootschalig
klachtgedrag bij pJ-onderzoek en dat de negatieve gevolgen van klachtenprocedures
beperkt zijn. Er is dan ook geen aanleiding om het klachtrecht te herzien. Wel zie
ik aanknopingspunten voor verbetering met betrekking tot de klachtenregistratie en
het informeren en ondersteunen van pJ-rapporteurs inzake klachtprocedures. Ik heb
de uitkomsten van dit onderzoek besproken met het NIFP. Het NIFP heeft aangegeven
haar klachtenregistratie en de voorlichting aan pJ-rapporteurs te gaan verbeteren.
Ik attendeer ook de overige klachtenbehandelende instanties op de uitkomsten van het
onderzoek.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind