Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 29344 nr. 68 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 29344 nr. 68 |
Vastgesteld 7 oktober 2008
Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister en de staatssecretaris van Justitie d.d. 24 juni 2008 inzake voorstellen voor een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid (Kamerstuk 29 344 nr. 67) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 6 oktober 2008 hebben de minister en de staatssecretaris deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
I. | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
1. | Inleiding | 2 |
2. | Achtergrond | 3 |
3. | Verbetering van de asielprocedure | 3 |
4. | Opvang | 9 |
5. | Herhaalde asielaanvragen | 10 |
6. | Terugkeer | 12 |
7. | Financiën | 13 |
8. | Planning | 14 |
II. Reactie van de minsier en de staatssecretaris | 14 |
I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister en de staatssecretaris van Justitie d.d. 24 juni 2008 «Naar een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid». Zij hebben over deze brief nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemde brief. Deze leden zijn verheugd over de intentie van de regering om de zeer korte versnelde procedure te verlengen. Deze leden staan verder positief tegenover de voornemens van het kabinet om de terugkeer van afgewezen asielzoekers verder te bevorderen door intensivering van de strategische samenwerking met landen van herkomst. Echter, de leden van de PvdA-fractie zijn teleurgesteld wat betreft de voornemens van de regering om niet aan alle vreemdelingen die een medische procedure hebben lopen, opvang te verlenen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister en staatssecretaris van Justitie. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat een zo groot mogelijke zorgvuldigheid moet worden betracht aan het begin van de procedure. Zorgvuldigheid is naar mening van deze leden de sleutel tot een effectieve en menselijke asielprocedure. Snelheid is belangrijk, ook in het belang van de asielzoeker, maar moet volgens deze leden ondergeschikt zijn aan zorgvuldigheid. Zij hebben over de brief de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovenbedoelde brief inzake de asielprocedure. Deze leden hebben daarover de navolgende vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de bovengenoemde brief. Naar aanleiding van deze brief hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen, deze luiden als volgt.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief ter wijziging van de asielprocedure. Deze leden delen de analyse dat de Vreemdelingenwet 2000 tekort schoot op het punt van snelheid en zorgvuldigheid. Zij steunen de voorstellen van de regering op hoofdlijnen. Wel hebben zij nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsplannen voor het asielbeleid (incl. opvang en terugkeer). De instroom van asielzoekers stelt de Nederlandse overheid voor complexe uitdagingen, zo erkennen deze leden. Zij realiseren zich dat er moeilijke afwegingen moeten worden gemaakt bij het formuleren van en uitvoering geven aan het asielbeleid. Deze leden zijn er echter niet van overtuigd dat het kabinet in het voorliggende stuk de juiste keuzes maakt met betrekking tot het asielbeleid
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de plannen ten aanzien van het verbeteren van de zorgvuldigheid en snelheid van de asielprocedures. Zij hebben daarover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie waarderen het dat de voorgestelde verbeteringen worden gedragen door brede consultaties met het veld en tegemoet komen aan bezwaren uit het veld. Deze leden verwachten dat met de maatregelen bereikt wordt dat de asielprocedure sneller en zorgvuldiger wordt, dat minder ex-asielzoekers herhaalde asielaanvragen of reguliere aanvragen indienen en dat meer vreemdelingen Nederland daadwerkelijk zullen verlaten. Echter, om dit laatste te bereiken, is de medewerking van de afgewezen asielzoeker van cruciaal belang, zo realiseren deze leden zich. Aangezien de praktijk uitwijst dat het daaraan veelal ontbreekt, zijn de leden van de CDA-fractie met het kabinet van mening dat het onmogelijk is een volledig sluitende aanpak voor afgewezen asielzoekers te realiseren. Zij vragen of in de consultaties met ketenpartners en andere «stakeholders» is gebleken dat VNG, gemeenten en maatschappelijke organisaties deze mening delen. Voorts vragen de leden of de VNG onderschrijft, dat met het samenhangende pakket aan maatregelen invulling is gegeven aan de afspraken in het met de VNG gesloten bestuursakkoord. De leden van de CDA-fractie vragen of uit de consultaties ook duidelijk is geworden of de gemeenten zich zullen gaan houden aan de afspraak dat, na afhandeling van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet, aan uitgeprocedeerde asielzoekers geen noodopvang meer zal worden geboden.
Bij uitvoering van het asielbeleid zijn een groot aantal stakeholders betrokken. Graag horen de leden van de D66-fractie van het kabinet welke partijen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de voorliggende kabinetsplannen, en op welke wijze deze partijen betrokken zijn. In het bijzonder, maar dus niet exclusief, vragen deze leden het kabinet te reageren op berichten uit de hoek van de (asiel)advocatuur dat deze groep niet betrokken is geweest bij de uitwerking van de plannen.
De staatssecretaris stelt dat in de aanloop naar de brief brede consultaties hebben plaatsgevonden. De leden van de SGP-fractie hebben echter vernomen dat de Nederlandse orde van Advocaten en de VAJN niet bij de uitwerking van de plannen zijn betrokken, zij vragen naar de reden van hun afwezigheid
3. Verbetering van de asielprocedure
De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat de extra tijd aan het begin van de (algemene) asielprocedure (o.a. voor identiteitsvaststelling, medische aspecten, begeleiding en rechtsbijstand) wordt teruggewonnen met de verkorting van de vervolg(de verlengde) asielprocedure. Dit kan volgens deze leden ook het aantal herhaalde aanvragen doen afnemen en/of die sneller doen afhandelen. Het terugdringen c.q. voorkomen van herhaalde asielaanvragen achten de leden van de CDA-fractie van groot belang. Vaker is en wordt gesteld dat het op grond van internationale regelgeving niet mogelijk is het indienen van herhaalde aanvragen te verbieden. Kan worden aangegeven welke internationaalrechtelijke belemmeringen er in dezen bestaan?
Zou, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de verlenging van de beginfase er niet toe kunnen leiden dat asielzoekers die tijd gaan benutten om, al dan niet met hulp van derden, informatie te verzamelen/kopen om hun asielrelaas «op te waarderen», of zich te ontdoen van informatie (bijvoorbeeld over verblijf in andere landen) die hun asielrelaas zou kunnen «belasten»? Deze leden vragen hoe de bewindslieden dit denken te voorkomen. Volgens de leden van de CDA-fractie kan, door meer investeren in onderzoek van medische aspecten aan het begin van de procedure, het aantal medische vervolgaanvragen afnemen en/of sneller worden afgedaan. Dit kan ook het opvangprobleem voor deze categorie verminderen. Zij zijn met het kabinet van mening dat zowel bij deze medische aanvragen als bij herhaalde aanvragen misbruik zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat het daardoor lastig is om ervoor te pleiten dat er in verband te allen tijde opvang moet zijn. Zullen in de nieuwe situatie naar verwachting de symptomen van Posttraumatische stressstoornis (PTSS) eerder en beter kunnen worden onderkend? Is het aan de andere kant denkbaar, zo vragen deze leden, dat er door meer aandacht voor medische aspecten aan het begin van de procedure, er een (over)diagnostiek zou kunnen ontstaan van psychische aandoeningen (zoals PTSS), deels gebaseerd op het subjectieve asielrelaas, dat daarmee een (schijn-)objectief karakter krijgt, hetgeen de procedure beslissend kan beïnvloeden? Wat zijn de gevolgen van het vaststellen van medische problemen? Hoe zal de beoordeling van de medische aspecten gestalte gaan krijgen? Welke instanties zullen daarbij betrokken zijn? Is dat (onder andere) het Bureau Medisch Adviseur (BMA)? Wordt de capaciteit van BMA uitgebreid? Wanneer zullen naar verwachting concrete voorstellen met betrekking tot de aanpak van medische aspecten in de asielprocedure aan de Kamer kenbaar worden gemaakt?
De leden van de CDA-fractie vragen wat het optimaliseren van de dienstverlening door de rechtsbijstand concreet voor inhoud gaat krijgen. Worden rechtsbijstand en VluchtelingenWerk Nederland extra gefaciliteerd voor de door hen te vervullen rol bij de voorlichting en voorbereiding van de asielzoekers vóór en tijdens de algemene asielprocedure? Klopt het dat de Vereniging Asieladvocaten enjuristen Nederland (VAJN) en de Nederlandse Orde van Advocaten niet bij de uitwerking van de plannen voor de (rechtsbijstand in de) nieuwe asielprocedure zijn betrokken, ondanks een verzoek daartoe? Zijn de bewindslieden bekend met de kritiek van de VAJN op de voorstellen voor de vernieuwde asiel- en terugkeerprocedure en met het eigen voorstel van de VAJN? Zo ja, wat is hun reactie daarop?
In de huidige situatie moeten gezinsleden van een houder van een asielvergunning, nadat zij met hun machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland arriveren, tengevolge van de lange wachttijd in de Tijdelijke Noodvoorziening Vreemdelingen (TNV) vaak weken tot maanden wachten voordat zij hun asielprocedure kunnen doorlopen en hun asielvergunning krijgen. Hoe kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, bij de inrichting van de nieuwe asielprocedure worden bereikt dat gezinsleden zo kort mogelijk gescheiden blijven van de andere gezinsleden en dat zij zo spoedig mogelijk hun verblijfsvergunning kunnen verkrijgen en in aanmerking kunnen komen voor reguliere voorzieningen?
De regering vindt een snelle asielprocedure, waarin zorgvuldig beslist wordt wie wel en wie geen recht heeft op verblijf heeft, van groot belang. Asielzoekers moeten zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun aanvraag. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven deze doelstelling. Niettemin benadrukken deze leden dat de snelheid van de procedure niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid. Van groot belang is voor deze leden dat de asielzoeker voldoende gelegenheid heeft om zijn asielmotieven naar voren te brengen en dat de asielzoeker eveneens voldoende gelegenheid heeft om eventuele correcties en aanvullingen op zijn relaas te doen. Deze leden van de PvdA-fractie zouden graag vernemen of de VAJN geconsulteerd is bij de totstandkoming van onderhavige beleidsvoornemens. Zij vragen of het kabinet kennis heeft genomen van de zeer kritische houding van de VAJN en aanzien van onderhavige beleidsvoornemens.
De brief meldt dat de asielzoeker een zogenoemde rust- en voorbereidingstermijn van ten minste zes dagen zal worden gegund die voorafgaat aan de formele indiening van de asielaanvraag. De asielzoekers verblijven gedurende deze periode in de TNV. Deze tijd zal ook worden benut om het identificatieproces te verbeteren en waar mogelijk onderzoek te starten naar documenten ter ondersteuning van het asielverhaal. Wanneer zal de asielzoeker worden geconfronteerd met de uitkomsten van de (identiteits)onderzoeken, zo vragen deze leden. De leden van de PvdA-fractie hebben signalen ontvangen dat op dit moment in sommige gevallen asielzoekers gedurende een lange periode – soms meer dan 91 dagen – na niet te zijn afgewezen in het aanmeldcentrum in de TNV verblijven. Deze leden vragen of het kabinet ter verduidelijking aan kan geven of de voorgestelde rust- en voorbereidingstermijn voorafgaand aan de formele indiening van de asielaanvraag zal betekenen dat een (bijzonder) lang verblijf in de TNV niet zal plaatsvinden.
Ook zal in de nieuwe situatie, zo hebben deze leden uit de brief begrepen, zoveel mogelijk worden geborgd dat eventuele medische problemen van de asielzoeker al in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure zal worden onderkend en meegenomen dan wel in een aparte, maar parallelle procedure aan de orde komen. Zij vragen in hoeverre hierbij het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP) worden betrokken. Deze leden merken op dat de staatssecretaris in antwoord op Kamervragen over het MAPP van 27 februari jl aangeeft dat er onderzocht zou worden hoe in de asielprocedure meer aandacht kan zijn voor de medische problematiek van de vreemdeling. Deze leden willen weten of dit onderzoek inmiddels is afgerond en wat de bevindingen zijn. Voorts willen deze leden weten in hoeverre de aanbevelingen van de Advies Commissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) in het briefadvies «Medische aspecten asiel/regulier» en het document «Oog voor gezondheid» van Pharos mee zijn genomen in de totstandkoming van de nieuwe asielprocedure.
De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat het voornemen is dat de algemene procedure maximaal acht dagen zal duren. Deze leden vragen welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot een termijn van maximaal acht dagen in de zogeheten algemene procedure. Waarom is niet gekozen voor bijvoorbeeld een termijn van 14 dagen, zo vragen zij.
Uit de brief hebben deze leden ook begrepen dat de correcties en aanvullingen op het eerste en nader gehoor binnen een dag plaats dienen te vinden. Loopt de regering met het beperken van de termijn voor het indienen van correcties en aanvullingen van vier weken naar een dag in alle zaken niet het risico dat de grondslag voor de beslissing op het asielverzoek onvolledig kan zijn en dus ten koste gaat van de zorgvuldigheid, zo vragen deze leden. Kan de regering aangeven of de asielzoeker op het moment dat hij een asielaanvraag heeft ingediend zal worden bijgestaan door de op dat moment ingeroosterde advocaat? Zal dit betekenen dat de asielzoeker gedurende zijn procedure te maken zal krijgen met meerdere advocaten aangezien elke fase een dag duurt? Zo ja, deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de asielzoeker hierdoor geen vertrouwensrelatie kan opbouwen met zijn advocaat en dat dit derhalve niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van de procedure?
De leden van de PvdA-fractie hebben uit de brief begrepen dat, indien niet binnen het tijdsbestek van de algemene asielprocedure zorgvuldig op de asielaanvraag kan worden beslist, het mogelijk blijft om in de verlengde asielprocedure zo nodig een aanvullend gehoor af te nemen, verdere aanvullingen en correcties in te brengen of nadere documenten ter ondersteuning van het asielrelaas te overleggen. Deze leden vragen of aangegeven kan worden op welke wijze beoordeeld wordt of een asielaanvraag zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Zij vragen of hiervoor criteria bekend zijn. Het kabinet geeft aan dat het beschikbaar komen van meer tijd in de algemene asielprocedure naar verwachting meer afdoeningen in deze procedure tot gevolg zal hebben. De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet een prognose kan geven hoeveel zaken in de algemene asielprocedure zullen worden afgedaan. Gezien de verwachting dat er meer zaken binnen de algemene asielprocedure zullen worden afgehandeld en er een groter risico bestaat dat complexe zaken in deze procedure worden afgedaan, vragen deze leden of het kabinet het niet wenselijker acht om een inhoudelijk criterium aan de «achtdagenprocedure» ten grondslag te leggen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een rustperiode ook daadwerkelijk een periode moet zijn waarin de asielzoeker de gelegenheid krijgt om tot rust te komen. Voorkomen moet, volgens deze leden, worden dat deze rust verstoord wordt door belastende onderzoeken. De asielzoeker moet op de hoogte gebracht worden van het belang van de onderzoeken die plaatsvinden tijdens de rustperiode, zo vinden zij. Over de aard en betekenis van de onderzoeken en verklaringen mag geen onduidelijkheid bestaan. De leden van de SP-fractie vragen welke procedure hierbij gevolgd zal worden. De voorgestelde uitvoering van de medische check is een bron van zorg voor deze leden. Zij menen dat iedere asielzoeker een medisch onderzoek dient te ondergaan, waarbij speciale aandacht wordt gegeven aan mogelijke psychische problemen. Dit onderzoek dient plaats te vinden door gekwalificeerd personeel, waarbij aanvullend onderzoek door speciaal opgeleide artsen mogelijk moet worden gemaakt. Op deze wijze kunnen problemen tijdig worden herkend en aangepakt en dit zal, zo menen de leden van de SP-fractie, leiden tot minder problemen in de vervolgfase van de aanvraag. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat in de praktijk blijkt dat de aanpak van psychische problemen nog steeds faalt. Deze leden vragen aandacht voor dit probleem en verzoeken om nadere uitleg over de geschiktheid van de versnelde asielprocedure voor asielzoekers met psychische problemen.
De leden van de SP-fractie uiten voorts hun zorg over de voorlichting en bijstand aan de asielzoeker. Het is deze leden niet duidelijk hoeveel uren rechtsbijstand wordt gegeven aan de asielzoeker en of er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor voorlichting en bijstand. Deze leden vragen om een duidelijke toezegging op dit punt. Zij vragen op welke wijze de staatssecretaris de optimalisering van de dienstverlening door rechtsbijstand denkt te realiseren. Weliswaar komt er meer tijd beschikbaar, maar in hoeverre komt er ook meer bijstand beschikbaar, zo vragen deze leden. Hoe wordt het streven ingevuld om meer continuïteit te bereiken bij de rechtsbijstand?
De leden van de SP-fractie menen dat er bijzondere aandacht dient te zijn voor kwetsbare groepen in de asielprocedure en dat het begrip kwetsbaar niet te beperkt mag worden uitgelegd. Bij groepen waarvan op voorhand vaststaat dat zij bijzondere aandacht vragen, zoals bijvoorbeeld ouderen of gehandicapten, dient naar mening van deze leden reeds in een vroeg stadium beoordeeld te worden of zij direct in de versnelde procedure dienen te worden geplaatst.
In hoeverre verschillen asielzoekers die via Schiphol asiel aanvragen van andere asielzoekers en wat is de basis voor de afwijkende asielprocedure die op AC Schiphol zal gelden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Zij vragen of voor asielzoekers op AC Schiphol niet dezelfde waarborgen voor een zorgvuldige procedure zouden moeten gelden.
De leden van de VVD-fractie vragen welke analyse gemaakt is met betrekking tot asielzoekers die over land naar Nederland kwamen en die dus eerder verbleven in een aantal andere landen, in ieder waarvan hij asiel had kunnen aanvragen. Deze leden vragen welk percentage van de asielzoekers over land naar Nederland komt. Welk percentage wordt vervolgens niet teruggestuurd naar een van de andere landen waar zij eerder verbleven? Welke argumenten worden geaccepteerd als «verklaring» waarom men niet in een van die andere landen asiel vroeg? Wilt u deze vragen ook beantwoorden uitsluitend voor de groep asielzoekers waarvoor geen categoriale bescherming geldt, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vragen welke analyse is gemaakt met betrekking tot asielzoekers die op Schiphol asiel vragen en niet de documenten overleggen waarover zij de beschikking hadden toen ze in het vliegtuig stapten (paspoort en ticket). Deze leden vragen welk percentage per vliegtuig naar Nederland komt en welke percentage geen paspoort en ticket bij het aanvragen van asiel toont. Wilt u deze vragen ook beantwoorden uitsluitend voor de groep asielzoekers waarvoor geen categoriale bescherming geldt, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vragen of er een model voor het eerste deel van de asielprocedure overwogen is, waarbij direct na de aanvraag de IND de identificatie verricht en de basisinformatie verzamelt (wie bent u, waar komt u vandaan, hoe bent u hier gekomen, welke documenten heeft u en waarom vraagt u asiel?) en waarin rechtsbijstand en Vluchtelingenwerk nog buiten beeld blijven. Deze leden vragen of aangegeven kan worden welke afweging is gemaakt. Indien dit model niet overwogen is vragen deze leden waarom niet.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet denkt dat het een correcte en volledige weergave van de feiten en een volledige medewerking aan de optimale afhandeling van de aanvraag ten goede komt indien de asielzoeker zes dagen de tijd krijgt om met rechtsbijstand en Vluchtelingenwerk te overleggen alvorens het eerste contact met de IND plaats vindt. Zo ja, op grond waarvan bent u die mening toegedaan, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat gedurende de eerste acht dagen van de nieuwe procedure, drie dagen beschikbaar zijn voor rechtsbijstand. Deze leden vragen hoeveel dagen voor de IND beschikbaar zijn. Zij vragen waarom het aantal uren voor de IND genormeerd wordt. De IND als ambtelijke organisatie kan toch toevertrouwd worden zo weinig of zo veel uren te maken als noodzakelijk is, zo menen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het inlassen van een rust- en voorbereidingstermijn het risico in zich draagt dat malafide vreemdelingen de kans krijgen om hun verzonnen vluchtverhaal beter voor te bereiden. Deze leden stellen dan ook dat invoering een rust- en voorbereidingstermijn een te groot risico van misbruik in zich draagt en zien daarom de 48-uurs procedure graag gehandhaafd. Graag vernemen deze leden de reactie van het kabinet hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de keuze van de regering om de asielzoeker meer rust te gunnen, gelegenheid te geven beter te worden voorgelicht en voorbereid en medisch onderzoek te ondergaan. Wel vragen deze leden hoever het onderzoek naar identificatie en documententen ter ondersteuning van het asielrelaas gaat. Betekent dit dat er verhoren plaats zullen vinden, zo vragen zij. In dat verband vragen de leden van de ChristenUnie-fractie het kabinet ook toe toelichten welke uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de rusttermijn, om onder bepaalde omstandigheden de asielzoeker direct tot de asielprocedure te kunnen toelaten.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen medisch onderzoek, maar constateren tevens dat medisch onderzoek in het geval van traumatische ervaringen juist aan het begin van de procedure moeilijk ligt. Trauma’s komen vaak veel later aan het licht. Betekent het verschuiven van het medisch onderzoek, dat trauma’s die later aan het licht komen, op geen enkele wijze meer kunnen worden meegenomen in de asielprocedure? Welke gevolgen heeft de constatering dat er sprake is van medische problemen voor het vervolg van de asielprocedure? De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat de constatering dat een asielzoeker niet coherent kan verklaren vanwege psychische problemen, meer ruimte moet bieden voor het doen van vervolgonderzoek later in de procedure, en dat slechts in een uiterste geval tot afwijzing van de aanvraag zou moeten worden overgegaan. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er meer mogelijkheden komen voor de rechtsbijstandverlening aan asielzoekers. Wel vragen zij de regering toe te lichten hoe de financiering van deze uitgebreidere rechtsbijstandvoorziening verloopt.
Het kabinet stelt dat haar voorstellen zowel de snelheid als de zorgvuldigheid van de asielprocedure ten goede komen. Bij beide hebben de leden van de D66-fractie hun bedenkingen. De grootste zorg die deze leden hebben is of er met de voorgestelde aanpassingen de AC-procedure, die toch als uitzondering bedoeld was, niet in licht opgetuigde vorm nu de standaardprocedure wordt. Deze leden vragen of de oprekking van de doorlooptijd van de procedure voldoende substantieel is om de geclaimde toename van de zorgvuldigheid te garanderen. Bovendien blijven bestaande bezwaren bestaan, zoals het feit dat asielzoekers gedurende de verschillende fases van de procedure door steeds andere advocaten worden bijgestaan. De leden van de D66-fractie vragen verder of zij het juist zien dat de geclaimde tijdwinst van acht weken door versnelling van de verlengde procedure geheel wordt gerealiseerd door inkorting van reactietermijnen van de asielzoeker.
Gezien hun bedenkingen zijn de leden van de D66-fractie er niet van overtuigd dat de herziene procedure daadwerkelijk zal leiden tot de door het kabinet voorziene afname van herhaalde aanvragen. Daarmee zou een gebrek aan zorgvuldigheid ook de doelstelling van een snellere definitieve afhandeling van asielaanvragen onderuit halen. Deze leden horen graag de reactie van het kabinet op bovengenoemde zorgen Voornemen van de kabinetsplannen is om de zorgvuldigheid van de AC-procedure te vergroten. De indruk bestaat bij deze leden echter dat niet alleen vergroting van de zorgvuldigheid wordt beoogd, maar ook dat steeds meer asielverzoeken in de AC-procedure worden afgedaan in plaats van in de OC-procedure. De leden van de SGP-fractie vragen of deze indruk juist is. Zo ja, betekent dat, gezien de beperkte duur van de voorgestelde algemene asielprocedure geen verslechtering van de positie van asielzoekers die normaliter in de OC-procedure worden behandeld. Kan het kabinet eveneens een prognose geven van de verschuiving van OC-procedures naar AC-procedures, zo vragen deze leden.
Het voornemen is, zo begrijpen de leden van de SGP-fractie, om meer tijd in te ruimen voor de voorbereiding van de asielprocedure. Daarbij wordt naar de mening van de leden van de SGP-fractie onvoldoende belicht wat de rol van de rechtshulp hierin in is. Deze leden vragen welke overwegingen er zijn gemaakt ter verbetering van de rechtshulp en wat er gedaan kan worden om het aantal advocaten per procedure te verminderen.
De algemene procedure wordt uitgebreid tot maximaal acht dagen. De leden van de SGP-fractie vragen of deze voorgestelde termijn, zeker rond het nader gehoor, lang genoeg zijn. Deze leden vragen hoe de voorgestelde termijnen tot stand zijn gekomen. Zij vragen of bekend is hoeveel tijd hier gemiddeld genomen voor nodig is.
De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met de verlengde vertrektermijn voor asielzoekers die in het AC zijn afgewezenen. Daardoor hoeven, volgens deze leden, minder mensen op straat terecht te komen. Zij vragen wat een en ander overigens betekent voor het aantal AC’s en de capaciteit en toerusting daarvan? Onduidelijk blijft vooralsnog ook of en hoe er, ten behoeve van de vernieuwde procedure en de opvang, voldoende (buffer)capaciteit zal worden gecreëerd voor de IND, het COA en de andere partners in de vreemdelingenketen. Wanneer komt daarover meer duidelijkheid? En welke betekenis heeft in dit verband de verhoogde asielinstroom van dit jaar, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie zijn teleurgesteld dat niet aan alle rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen opvang wordt verleend, in het bijzonder ex-asielzoekers die een medische aanvraag hebben ingediend. Deze leden zijn van mening dat hetgeen in de onderhavige brief wordt voorgesteld niet in lijn is met het bestuursakkoord dat het Rijk afgelopen mei met de VNG heeft gesloten, aangezien met de voorgestelde maatregelen het op straat belanden van rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen niet tot een minimum zal worden beperkt en de gemeenten derhalve alsnog zullen worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers die rechtmatig in Nederland verblijven.
Deze leden vernemen graag hoe het kabinet de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord beoordeelt ten opzichte van het voornemen om geen (voortgezette) opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers die een reguliere medische aanvraag indienen. Zij vragen of het kabinet signalen heeft ontvangen vanuit gemeenten over deze beleidsvoornemens. Heeft er(recentelijk) nog overleg plaatsgevonden met de VNG, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie beoordelen een verlenging van de vertrektermijn naar vier weken en het verschaffen van opvang gedurende die periode positief. Deze leden vragen of er een mogelijkheid bestaat om deze periode te verlengen in afwachting van een beslissing van de rechtbank op beroep of aanvraag voorlopige voorziening. Zij vragen waar zal deze opvang zal worden geboden. Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de SP-fractie dat het ongewenst is dat er een voortdurende verhuizing van asielzoekers plaatsvindt afhankelijk van de fase van de procedure?
De opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers met rechtmatig verblijf en (ex) asielzoekers die rechtmatig verblijf hebben op basis van een procedure voor een reguliere verblijfsvergunning (bijvoorbeeld op medische gronden) is een grote bron van zorg voor deze leden. Deze groepen vormen in hoofdzaak de bevolking van de gemeentelijke noodopvangvoorzieningen. In het bestuursakkoord tussen de staatssecretaris en de VNG is afgesproken dat de noodopvangvoorzieningen zullen worden gesloten en dat het op straat terecht komen van vreemdelingen tot een minimum zal worden beperkt. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de staatssecretaris verwacht dat het bestuursakkoord overeind blijft, nu aan bovengenoemde groepen geen opvang van rijkswege zal worden verstrekt.
De leden van de VVD-fractie vragen of een asielzoeker van wie het beroep is afgewezen het land te dient te verlaten, ongeacht een eventueel hoger beroep. Deze leden vragen of het mogelijk is daarvan af te wijken en zo ja in welke mate.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom niet standaard wordt overgegaan tot het toepassen van vreemdelingenbewaring op vreemdelingen van wie de eerste aanvraag is afgewezen c.q. zal worden afgewezen om hen op die wijze beschikbaar te houden voor de verdere procedure en voorbereiding op vertrek en om te voorkomen dat zij in de illegaliteit kunnen verdwijnen. Voorts vragen deze leden het kabinet te bevorderen dat illegaal verblijf in Nederland strafbaar wordt gesteld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke gevolgen de recente uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het vastzetten van Chinese illegalen heeft voor de mate waarin het mogelijk is vreemdelingen vast te zetten in vreemdelingendetentie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoering van de afspraken ten aanzien van de opvang van asielzoekers. De leden merken op dat de regering stelt dat het voor de IND onmogelijk is om een adequate filter toe te passen voor reguliere aanvragen met medische aspecten. De leden van de ChristenUnie-fractie om een nadere toelichting op welke belangen er precies gemoeid zijn met de afweging om geen asielzoekers met reguliere aanvraag op medische gronden in de opvang te zetten en zij vragen daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan de proportionaliteit van deze maatregelen en de individuele gevolgen voor de asielzoekers. In dit verband vragen de leden van de ChristenUnie-fractie tevens om een uiteenzetting van wat de mogelijkheden zijn voor decentrale opvang en voor asielzoekers met ernstige psychische problematiek.
Winst in de vernieuwde procedure achten de leden van de CDA-fractie de verruimde ex nunc toepassing van artikel 83 Vreemdelingenwet 2000. Deze leden vinden het in dit verband een vooruitgang dat, vooruitlopend op de wijziging van artikel 83, de IND vaker dan thans het geval is, eigener beweging en zonder dat de rechter daar uitdrukkelijk om vraagt, zal beoordelen of er sprake is van relevante nieuwe omstandigheden en naar aanleiding daarvan eventueel bepaalde acties onderneemt. Dit leidt deze leden wel tot de vraag of er niet weer discussie zal ontstaan over conclusies van de IND bij de beoordeling van de vraag of er wel of niet sprake is van nieuwe omstandigheden c.q. relevante nieuwe omstandigheden en over de door de IND ondernomen of achterwege gelaten acties. Overigens onderschrijven deze leden ook in dezen de stelling van het kabinet dat misbruik, bijvoorbeeld het (opzettelijk) pas laat in de procedure inbrengen van informatie, niet moet worden beloond.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de brief wordt gemeld dat ten bate van de zorgvuldigheid van de asielprocedure, waaronder ook het signaleren van medische aspecten in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure de noodzaak voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvragen en voor de reguliere aanvragen deels wegnemen. Deze leden vragen of specifieker aangegeven kan worden om welke medische aspecten het gaat. Moeten deze leden hierbij met name denken aan psychische klachten of ook daadwerkelijk fysieke klachten? In hoeverre zijn de Istanbul-protocollen meegenomen in de nieuwe asielprocedure, zo vragen deze leden. Hoeveel minder reguliere aanvragen en herhaalde asielaanvragen (vervolgvragen) worden door het invoeren van de voorgenoemde maatregel verwacht? Deze leden ontvangen graag een duidelijke prognose voor de komende jaren.
De verruiming van de mogelijkheid om later opgetreden uitzettingsbeletselen in een lopende procedure mee te nemen wordt van harte verwelkomd door de leden van de SP-fractie. Zij vragen de staatssecretaris waarom er in de brief geen aandacht is voor de marginale toets van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij vragen of de staatssecretaris alsnog in kan gaan op de bezwaren die hiertegen, ook bij vreemdelingenrechters, bestaan en de oplossing hiervoor die wordt geboden in het Wetsvoorstel Pechtold (30 830)? De leden van de SP-fractie onderschrijven de mening dat een zorgvuldige eerste procedure bijdraagt aan het terugdringen van vervolgaanvragen.
De leden van de VVD-fractie vragen in welke mate afgewezen asielzoekers medische redenen aanvoeren om toch een verblijfsvergunning te krijgen of niet (direct) te hoeven vertrekken. In welke mate wordt dit gehonoreerd, zo vragen deze leden.
Voorts vragen deze leden op grond van welke argumenten bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 juist niet voor een ex nunc-toetsing door de rechter is gekozen. Zij vragen waarom deze argumenten nu niet meer relevant of niet meer doorslaggevend zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet wordt voorgesteld om pas later naar voren gebrachte argumenten die de asielzoeker eerder naar voren had kunnen brengen niet alleen buiten beschouwing te laten bij de rechtbank maar ook bij een vervolgaanvraag. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om ondanks Richtlijn 2005/85/EG het indienen van vervolgaanvragen uit te sluiten. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is om het initiatief te nemen om deze Richtlijn zodanig gewijzigd te krijgen dat deze uitsluiting wel mogelijk wordt. Is het in de praktijk ook in alle andere EU-landen mogelijk om na een afgewezen asielaanvraag een nieuwe asielaanvraag of een reguliere aanvraag in te dienen en behandeld te krijgen?
Hoeveel procent van de asielzoekers die hun eerste aanvraag afgewezen zagen, dienden vervolgens niet een tweede asielaanvraag in of een reguliere aanvraag in, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in het kader van het voorkomen van herhaalde aanvragen de nadruk dient te liggen op het aantal reguliere aanvragen, welk aantal immers veel groter is dan het aantal asielaanvragen. Derhalve roepen de leden van de PVV-fractie het kabinet op om nu eindelijk uitvoering te geven aan de aangenomen motie Wilders welke ertoe strekt dat vreemdelingen slechts één aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning mogen indienen.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de voorgestelde mogelijkheid voor rechters om rekening te houden met alle relevante omstandigheden en wijzigingen van het recht. Deze leden hebben dit als een knelpunt ervaren, en gaan er vanuit dat deze beleidswijziging een grote bijdrage kan leveren aan het verminderen van het aantal vervolgaanvragen.
Niettemin vinden de leden van de ChristenUnie-fractie de ruimte die aan rechtbanken wordt gelaten om nieuwe feiten of omstandigheden te kunnen tegenhouden op grond van goede procesorde of ontoelaatbare vertraging van de afdoening van de zaak, wel een risico. Zij vragen hoe zal worden voorkomen dat zich een jurisprudentie zal gaan ontwikkelen die neerkomt op de huidige praktijk. Welke criteria worden hiervoor gehanteerd, zo vragen deze leden.
Een speciaal punt van aandacht is voor de leden van de D66-fractie de toetsing door de rechter van door de IND genomen besluiten. De rechtsbescherming van asielzoekers, in de ogen van deze leden één van de kwetsbaarste groepen in onze samenleving, bevindt zich momenteel op een niveau dat een land als Nederland onwaardig is, zo menen de leden van de D66-fractie. De leden Pechtold en Van der Ham doen in hun wetsvoorstel 30 830 een aantal breed gedragen voorstellen tot verbetering van de rechtsbescherming van asielzoekers. Deze leden hebben behoefte aan een nauwkeurige en volledige uiteenzetting over welke onderdelen van het wetsvoorstel het kabinet voornemens is over te nemen en welke niet, met beargumentering waarom niet.
Wat betreft terugkeer is het volgens de leden van de CDA-fractie winst dat de motie Van Fessem/Visser uitvoering krijgt via de maximaal 12 weken plaatsing van uitgeprocedeerde asielzoekers in een vrijheidsbeperkende locatie. Deze leden vragen of de 12-wekentermijn alleen geldt voor uitgeprocedeerde asielzoekers die meewerken aan terugkeer. Zij vragen welke criteria gelden voor plaatsing in de vrijheidsbeperkende onderdaklocatie (ODL). Cruciaal is en blijft ook wat er in die periode daadwerkelijk wordt ondernomen door de Dienst Terugkeer en Vertrek en hoe intensief dat gebeurt. Dat moet naar de mening van de leden van de CDA-fractie méér zijn dan voorheen. Kan worden aangegeven op welke wijze het terugkeerproces wordt geïntensiveerd? Gegeven de signalen dat ambassades de nodige tijd nemen voor het behandelen van laissez-passer aanvragen, lijkt naar de mening van de leden van de CDA-fractie de periode van 12 weken, zeker voor meewerkende asielzoekers, voldoende. En dat is precies wat genoemde motie beoogde te bewerkstelligen.
Teleurstellend achten de leden van de CDA-fractie overigens dat, ondanks pleidooien van alweer enkele jaren geleden, pas via de op 25 juni 2008 gehouden conferentie er meer duidelijkheid moest komen over de mogelijke aansluiting van succesvolle initiatieven van gemeenten en NGO’s bij reeds bestaande terugkeerprogramma’s (van IOM). De leden van de CDA-fractie worden graag geïnformeerd over hetgeen genoemde conferentie heeft opgeleverd.
Ook teleurstellend is voor de leden van de CDA-fractie de passage over intensivering van terugkeer als integraal onderdeel van het buitenlands beleid. Deze achten zij te vaag en vrijblijvend. Ten aanzien van (prioriteits)landen die niet willen samenwerken zullen «politieke instrumenten» worden ingezet, of wordt «negatieve diplomatieke druk» (geen andere?) niet uitgesloten geacht. Kan de aard van de die politieke instrumenten en negatieve diplomatieke druk worden verduidelijkt? Op welke prioriteitslanden zal de aandacht in eerste instantie worden gericht? Wat is de omvang van de uitbreiding van de herintegratieondersteuning en van de daarvoor benodigde financiële middelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welk aandeel maken deze middelen uit van het ODA-budget voor migratie en ontwikkeling?
Kortom, de leden van de CDA-fractie zouden graag een wat concreter inzicht krijgen in de rol van ontwikkelingssamenwerking in het kader van terugkeer.
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat in de brief wordt erkend dat de vertrektermijn te kort kan zijn om daadwerkelijk vertrek te realiseren. Deze leden begrijpen dat wordt voorgesteld om gedurende 12 weken een maatregel op te leggen in een vrijheidsperkende locatie om toezicht uit te oefenen ter fine van vertrek. De maatregel wordt primair opgelegd aan uitgeprocedeerde asielzoekers bij wie het belang van terugkeer extra groot is om verblijf in de illegaliteit te voorkomen. Moeten de leden van de PvdA-fractie hieruit opmaken dat niet elke ex-asielzoeker deze maatregel opgelegd krijgt? Aan de hand van welke criteria zal worden bepaald wie wel en wie niet de facto opvang krijgt op grond van deze maatregel, zo vragen deze leden.
De brief meldt ook dat de Dienst Terugkeer en Vertrek in de vrijheidsbeperkende locatie toetst of sprake is van toepasselijkheid van het buitenschuldcriterium. De leden van de PvdA-fractie zouden graag vernemen hoe vaak in 2008 een vergunning is verleend op grond van het buitenschuldbeleid. Uit welke landen waren deze vreemdelingen afkomstig, zo vragen zij. Voorts vernemen de leden van de PvdA-fractie graag of inmiddels concrete afspraken zijn gemaakt met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Ontwikkelingssamenwerking ter bevordering van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de effectiviteit van de DT&V is verbeterd. Uit antwoord op eerdere vragen is het deze leden gebleken dat de helft van alle vreemdelingen die in vreemdelingendetentie worden geplaatst weer op vrije voeten moet worden gesteld omdat uitzetting niet kon worden gerealiseerd. Ook was er sprake van voortdurende overlegcultuur bij de DT&V en de IND. Waarop is de mening gebaseerd dat terugkeer nu wel effectiever zal worden geregeld.
Voorts vernemen deze leden graag waarop de staatssecretaris haar mening baseert dat de tijdelijke opvang van 12 weken in de ODL in Ter Apel, niet zal leidden tot een hoog percentage asielzoekers dat met onbekende bestemming vertrekt, zoals de ervaring met de twee eerdere vertrekcentra in Ter Apel leerde. Deze leden vragen op welk percentage asielzoekers dat «met onbekende bestemming vertrekt» de staatssecretaris met haar beleid in zet.
Kan de staatssecretaris meer informatie geven over de DT&V onderzoeken of er mogelijk sprake is van een situatie waarin het buitenschuldcriterium van toepassing is? In hoeveel gevallen is na onderzoek op eigen initiatief door de DT&V besloten dat er sprake was van een vergunning op basis van het buitenschuldcriterium, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet bereid is om een afgewezen asielzoeker die niet vertrekt en evenmin optimaal meewerkt aan het verkrijgen van voor terugkeer naar het land van herkomst benodigde documenten, achter slot en grendel te houden totdat die medewerking wel verkregen wordt. Indien zij daar niet toe bereid is dan is volgens deze leden het voorspelbare uiteindelijke effect dat deze personen – die immers niet wensen te vertrekken – weer door de gemeenten («wij hebben een zorgplicht») opgevangen gaan worden. Deze leden vragen of er landen zijn die niet of onvoldoende meewerken aan de terugkeer van uit die landen afkomstige afgewezen asielzoekers. Zo ja welke landen zijn dat?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de mate waarin op dit moment gebruik wordt gemaakt van de vrijheidsbeperkende locatie en daadwerkelijke beëindiging van die voorziening na het verstrijken van de termijn van 12 weken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of er mogelijkheden zijn om de financiële vertrekpremie, waar een positieve stimulans vanuit gaat ook voor een langere periode te kunnen laten gelden. Op dit moment geldt deze voorziening alleen wanneer een ex-asielzoeker aangeeft van deze regeling gebruik te willen maken voor het verstrijken van de 28-dagentermijn, dan wel binnen één week na plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie, zo stellen deze leden. In de praktijk blijkt het een knelpunt dat deze voorziening na die periode niet meer kan worden aangeboden, waardoor de stimulans verdwijnt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering bij de evaluatie in te gaan op de mogelijkheid van een afbouwregeling.
De leden van de D66-fractie hebben twijfels bij de claim dat de kabinetsvoorstellen budgetneutraal kunnen worden doorgevoerd omdat de besparingen die de maatregelen opleveren de kosten zouden compenseren. Deze leden denken dat de kosten zeker zijn, maar de besparingen, zeker gezien de twijfels over het daadwerkelijk realiseren van snellere afhandeling, onzeker. Zij willen in elk geval voorkomen dat een te positieve inschatting van het kabinet zal leiden tot bijvoorbeeld capaciteitstekorten bij de IND of «versobering» van de rechten van asielzoekers. Deze leden vragen het kabinet dan ook om een nadere onderbouwing van de claim dat de voorliggende plannen budgetneutraal doorgevoerd kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte op welke termijn de voorstellen tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter uitvoering van de voorgestelde maatregelen tegemoet gezien kunnen worden.
II. REACTIE VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS
Er zijn door de leden van de fracties geen inleidende vragen gesteld.
Wij maken graag van de gelegenheid gebruik, bij wijze van inleiding onzerzijds, u te wijzen op de bij deze brief gevoegde Ex-Ante Uitvoeringstoets (EAUT). Deze toets hebben wij, toen de contouren van de beleidsvoorstellen gereed waren, laten uitvoeren. De EAUT had tot doel om de gevolgen, en daarmee de haalbaarheid, van de voornemens voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk te bezien. Onder regie van de IND is ketenbreed gekeken naar de gevolgen van de beleidsvoorstellen vanuit de invalshoeken van werkprocessen, het uitvoeringsbeleid, de accommodaties en de opvangcapaciteit alsmede van het personeel en de financiën. Ook het onderwerp transitie kreeg aandacht.
De uitkomsten van de EAUT hebben ertoe geleid dat de beleidsvoorstellen zijn gepreciseerd, bijgesteld en verbeterd. In het licht van de door u gestelde vragen, lijkt het zinvol om u deze EAUT-rapportage ter achtergrondinformatie te doen toekomen. Om deze reden treft u als bijlage bij onze inbreng bij dit schriftelijk overleg de rapportage van de EAUT aan.1
De leden van de CDA-fractie zijn met het kabinet van mening dat het onmogelijk is een volledig sluitende aanpak voor afgewezen asielzoekers te realiseren. Zij vragen of in de consultaties met ketenpartners en andere «stakeholders» is gebleken dat VNG, gemeenten en maatschappelijke organisaties deze mening delen. Voorts vragen de leden of de VNG onderschrijft, dat met het samenhangende pakket aan maatregelen invulling is gegeven aan de afspraken in het met de VNG gesloten bestuursakkoord. De leden van de CDA-fractie vragen of uit de consultaties ook duidelijk is geworden of de gemeenten zich zullen gaan houden aan de afspraak dat, na afhandeling van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet, aan uitgeprocedeerde asielzoekers geen noodopvang meer zal worden geboden.
Uit consultaties met ketenpartners en stakeholders en het bestuurlijk overleg met de VNG blijkt dat de constatering wordt gedeeld dat medewerking van de afgewezen asielzoeker bij terugkeer cruciaal is. Dit moet bij het streven naar een sluitende aanpak onder ogen worden gezien. Ons beleid is er dan ook op gericht deze medewerking zoveel als mogelijk te verkrijgen. In het overleg zijn met het oog hierop de volgende punten aan de orde gekomen Hoewel de VNG blijkens haar reactie positief kritisch staat tegenover de beleidsvoornemens die in de asielbrief zijn opgenomen, vindt zij dat veel zal afhangen van de verdere uitwerking van de voorstellen en de effectiviteit daarvan in de praktijk. Zij onderschrijft de noodzaak om te komen tot een zorgvuldige en snellere asielprocedure. Dit geldt ook voor de vergroting van de effectiviteit van het terugkeerbeleid. Tegelijkertijd vindt de VNG dat uitgeprocedeerde asielzoekers die rechtmatig verblijf in Nederland ontlenen aan een eerste reguliere vervolgaanvraag in aanmerking zouden moeten komen voor opvang van rijkswege.
In het bestuursakkoord met de VNG zijn afspraken gemaakt over de beëindiging van de noodopvang. Daarbij is afgesproken dat de gemeentelijke (financiering van) noodopvang van uitgeprocedeerde asielzoekers in samenhang met de uitvoering van de Regeling afwikkeling oude Vreemdelingenwet uiterlijk eind 2009 wordt beëindigd. Een aantal gemeenten heeft de noodopvang daadwerkelijk beëindigd of is daar al mee begonnen, al dan niet in samenwerking met de DT&V. In bestuurlijk verband is met de VNG afgesproken het proces van beëindiging van de noodopvang te gaan monitoren.
In het bestuursakkoord met de VNG is níet vastgelegd dat het bieden van opvang aan ex-asielzoekers met rechtmatig verblijf een voorwaarde is voor de gemeenten om de noodopvang te beëindigen. Tegelijkertijd staat vast dat de VNG wel de hoop had dat hierin (gedeeltelijk) zou worden voorzien. Wij hebben met onze voorstellen de problematiek van rechtmatig in Nederland verblijvende ex-asielzoekers zonder opvang maximaal verkleind, rekening houdend met het risico van onbeheersbaarheid van ongeclausuleerd opvang bieden bij rechtmatig verblijf op grond van reguliere vervolgprocedures.
Bij de uitvoering van het asielbeleid zijn een groot aantal stakeholders betrokken. Graag horen de leden van de D66-fractie van het kabinet welke partijen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de voorliggende kabinetsplannen, en op welke wijze deze partijen betrokken zijn. In het bijzonder, maar dus niet exclusief, vragen deze leden het kabinet te reageren op berichten uit de hoek van de (asiel)advocatuur dat deze groep niet betrokken is geweest bij de uitwerking van de plannen.
Wij hebben, mede in navolging van hetgeen de commissie-Scheltema heeft aanbevolen, op een vroeg moment in de beleidsontwikkeling met veel stakeholders gesproken. Dat hebben wij gedaan in bilaterale en plenaire consultaties. In dit proces zijn betrokken geweest: de Raad voor de rechtspraak, de raden voor rechtsbijstand, UNHCR, Vluchtelingenwerk Nederland, Amnesty International, Stichting Rechtsbijstand Asiel, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Vreemdelingenpolitie, de Koninklijke Marechaussee, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Uiteraard hebben wij ook kennis genomen van schriftelijke commentaren en aanbevelingen die in de afgelopen jaren zijn verschenen aangaande verbeteringen van de asielprocedure. Tenslotte hebben we, in de eindfase van de beleidsontwikkeling, de vreemdelingenketen betrokken in de EAUT. De inbreng van stakeholders is steeds afgewogen tegen het doel om te komen tot een snellere én zorgvuldigere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid.
De leden van de SGP-fractie menen dat, hoewel in de brief brede consultaties zijn aangekondigd, de Nederlandse Orde van Advocaten en de VAJN niet bij de uitwerking van de plannen zijn betrokken. Deze leden vragen naar de reden van hun afwezigheid.
Ons antwoord hierop is dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bilateraal is geconsulteerd. Zowel de NOvA als de VAJN zijn ook bij de plenaire consultaties in de gelegenheid gesteld hun inzichten te delen. In de EAUT heeft voorts een gesprek plaatsgevonden met de NOvA. Tijdensdit gesprek hebben de betreffende advocaten aangegeven niet in staat te zijn «de reactie» van de advocatuur te kunnen verwoorden, aangezien er nog geen raadpleging van de achterban had plaatsgevonden. Naar aanleiding van de contacten met de NOvA, heeft ook de VAJN op 22 april 2008 aangegeven over de gevolgen van de beleidsvoorstellen van gedachten te willen wisselen. Dit bleek binnen het gegeven tijdsbestek echter niet meer mogelijk.
3. Verbetering van de asielprocedure
De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat de extra tijd aan het begin van de (algemene) asielprocedure (o.a. voor identiteitsvaststelling, medische aspecten, begeleiding en rechtsbijstand) wordt teruggewonnen met de verkorting van de vervolg(de verlengde) asielprocedure. Dit kan volgens deze leden ook het aantal herhaalde aanvragen doen afnemen en/of die sneller doen afhandelen. Het terugdringen c.q. voorkomen van herhaalde asielaanvragen achten de leden van de CDA-fractie van groot belang. Vaker is en wordt gesteld dat het op grond van internationale regelgeving niet mogelijk is het indienen van herhaalde aanvragen te verbieden. Kan worden aangegeven welke internationaalrechtelijke belemmeringen er in dezen bestaan?
In antwoord hierop merken wij op dat dit in de eerste plaats het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreft. Het verbieden van de indiening van tweede of volgende aanvragen zou ertoe leiden dat eventuele nieuwe feiten en omstandigheden niet kunnen worden getoetst. Dit kan ertoe leiden dat uitzetting in strijd komt met het beginsel van non-refoulement. Dat is het geval als de informatie tot de conclusie leidt dat de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Verder staat ook richtlijn 2005/85/EG (richtlijn minimumnormen asielprocedures) aan het verbieden van volgende aanvragen in de weg. Deze richtlijn bepaalt dat lidstaten weliswaar een specifieke procedure mogen toepassen in geval van volgende verzoeken, maar dat de regels met betrekking tot die specifieke procedure de toegang tot een nieuwe procedure niet onmogelijk mogen maken en evenmin mogen leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.
Zou, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de verlenging van de beginfase er niet toe kunnen leiden dat asielzoekers die tijd gaan benutten om, al dan niet met hulp van derden, informatie te verzamelen/kopen om hun asielrelaas «op te waarderen», of zich te ontdoen van informatie (bijvoorbeeld over verblijf in andere landen) die hun asielrelaas zou kunnen «belasten»? Deze leden vragen hoe de bewindslieden dit denken te voorkomen.
Ons antwoord hierop luidt als volgt. De rust- en voorbereidingstermijn is precies daarvoor bedoeld: voorbereiden op de procedure. De rust- en voorbereidingstermijn zal van de zijde van de overheid worden benut om onder andere onderzoek te verrichten naar de authenticiteit van documenten. Asielzoekers worden in deze periode bijgestaan door Vluchtelingenwerk en rechtsbijstandverleners. Wij hebben vertrouwen in de professionaliteit en integriteit van deze organisaties. Ook hebben wij vertrouwen in de kennis, deskundigheid en ervaring van de IND-medewerkers om in het geval van een onwaar asielrelaas, dit tijdig te doorzien. Ook daar levert de voorbereidingstijd, door bijvoorbeeld genoemd onderzoek naar documenten en identiteit, een bijdrage aan.
Volgens de leden van de CDA-fractie kan, door meer investeren in onderzoek van medische aspecten aan het begin van de procedure, het aantal medische vervolgaanvragen afnemen en/of sneller worden afgedaan. Dit kan ook het opvangprobleem voor deze categorie verminderen. Zij zijn met het kabinet van mening dat zowel bij deze medische aanvragen als bij herhaalde aanvragen misbruik zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat het daardoor lastig is om ervoor te pleiten dat er in dat verband te allen tijde opvang moet zijn. Zullen in de nieuwe situatie naar verwachting de symptomen van Posttraumatische stressstoornis (PTSS) eerder en beter kunnen worden onderkend? Is het aan de andere kant denkbaar, zo vragen deze leden, dat er door meer aandacht voor medische aspecten aan het begin van de procedure, er een (over)diagnostiek zou kunnen ontstaan van psychische aandoeningen (zoals PTSS), deels gebaseerd op het subjectieve asielrelaas, dat daarmee een (schijn-)objectief karakter krijgt, hetgeen de procedure beslissend kan beïnvloeden? Wat zijn de gevolgen van het vaststellen van medische problemen? Hoe zal de beoordeling van de medische aspecten gestalte gaan krijgen? Welke instanties zullen daarbij betrokken zijn? Is dat (onder andere) het Bureau Medisch Adviseur (BMA)? Wordt de capaciteit van BMA uitgebreid? Wanneer zullen naar verwachting concrete voorstellen met betrekking tot de aanpak van medische aspecten in de asielprocedure aan de Kamer kenbaar worden gemaakt?
Zoals in de brief vermeld, zijn wij voornemens aan het begin van de asielprocedure een uitgebreidere medische check te hanteren dan nu het geval is. Hoe deze check precies vorm zal krijgen, wat er precies onder gaat vallen, en wie hem gaat uitvoeren, wordt nog verder uitgewerkt in samenspraak met de IND (incl. Bureau Medische Advisering), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de beroepsgroep en het meldpunt asielzoekers met psychische problemen (MAPP). Wij hopen hier begin 2009 meer informatie over te kunnen geven. In ieder geval is het onze intentie om medische aspecten aan het begin van de procedure te signaleren ten behoeve van het bieden van adequate zorg aan de asielzoeker en om te voorkomen dat dit pas later aan het licht komt en dan de terugkeer (onnodig) belemmert. Ook dient te worden bepaald of de medische problemen het toelaten om de asielzoeker te horen voor zijn asielverzoek. Hoe de medische aspecten een rol gaan spelen in de asielprocedure, of in een parallelle procedure, zal ook worden aangegeven in de uitwerking die u begin 2009 mag verwachten. De uitwerking van deze plannen wordt getoetst aan het doel om relevante medische aspecten tijdiger te onderkennen, zonder daarbij de asielprocedure te medicaliseren.
De leden van de CDA-fractie vragen wat het optimaliseren van de dienstverlening door de rechtsbijstand concreet voor inhoud gaat krijgen.
Ons antwoord hierop is dat het bijzondere karakter van procedures als de onderhavige vergen dat de rechtsbijstand op een verantwoorde wijze is geregeld. De raden voor rechtsbijstand zullen ervoor zorgdragen dat op de vastgestelde rechtsbijstandmomenten wordt voorzien in voldoende rechtsbijstandcapaciteit. Daarnaast stelt de nieuwe procedure zelf ook substantieel meer tijd ter beschikking aan rechtsbijstand ter ondersteuning van de cliënt, zoals in de fase na het nader gehoor. In totaal komen drie dagen beschikbaar voor de rechtsbijstandverlener in plaats van de huidige vijf uur. Hoewel de exacte normering van het aantal uren rechtsbijstand in deze dagen nog moet worden vastgesteld, zal zich naar verwachting een substantiële toename voordoen. Ook zal de asielzoeker, voorafgaand aan de fase in het AC, worden voorgelicht. Vluchtelingenwerk zal algemene voorlichting geven over de asielprocedure en wat de asielzoeker kan verwachten van alle diensten in het aanmeldcentrum. Verder zal het optimaliseren van de dienstverlening bestaan uit het aanbrengen van meer continuïteit in de rechtsbijstandverlening. Derhalve laten wij de raden voor rechtsbijstand verkennen welke mogelijkheden er zijn om het aantal rechtsbijstandverleners per asielzoeker zo beperkt mogelijk te houden.
Tenslotte willen wij u erop wijzen dat de afgelopen jaren al flink geïnvesteerd is in (het toezicht op) de kwaliteit van de asielrechtsbijstand, zoals door middel van peer review en verplichte opfriscursussen voor asieladvocaten. Voor meer informatie daarover wordt u verwezen naar de brief van de toenmalig minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 6 december 2006 (TK 2006/2007, 19 637, nr. 1108, pg. 3 e.v.).
Kortom, wij hebben er dan ook alle vertrouwen in dat qua zowel kwantiteit als kwaliteit de rechtsbijstandvoorziening gedurende de nieuwe procedure in de uitvoeringspraktijk toereikend zal blijken.
Worden rechtsbijstand en VluchtelingenWerk Nederland extra gefaciliteerd voor de door hen te vervullen rol bij de voorlichting en voorbereiding van de asielzoekers vóór en tijdens de algemene asielprocedure?
Wij antwoorden hierop dat er zal worden voorzien in de kantoor- en spreekruimte die nodig is voor zowel rechtsbijstand als Vluchtelingenwerk. Vluchtelingenwerk heeft nu reeds een voorlichtingstaak in de TNV. Voor gesprekken tussen rechtsbijstandverleners en asielzoekers zullen de raden voor rechtsbijstand een rooster maken.
Klopt het dat de Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland (VAJN) en de Nederlandse Orde van Advocaten niet bij de uitwerking van de plannen voor de (rechtsbijstand in de) nieuwe asielprocedure zijn betrokken, ondanks een verzoek daartoe? Zijn de bewindslieden bekend met de kritiek van de VAJN op de voorstellen voor de vernieuwde asiel- en terugkeerprocedure en met het eigen voorstel van de VAJN? Zo ja, wat is hun reactie daarop?
Zoals al vermeld in antwoord op de vragen van de leden van de SGP-fractie is de Nederlandse Orde van Advocaten bilateraal geconsulteerd. Zowel de NOvA als de VAJN is ook bij de plenaire consultaties in de gelegenheid gesteld hun inzichten mee te delen. In de EAUT heeft voorts een gesprek plaatsgevonden met de NOvA. Tijdens dit gesprek hebben de betreffende advocaten aangegeven niet in staat te zijn «de reactie» van de advocatuur te kunnen verwoorden, aangezien er nog geen raadpleging van de achterban heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van de contacten met de NOvA, heeft ook de VAJN op 22 april 2008 aangegeven over de gevolgen van de beleidsvoorstellen van gedachten te willen wisselen. Dit bleek binnen het gegeven tijdsbestek echter niet meer mogelijk. We hebben alle kritiek, suggesties en opmerkingen die ons in welke vorm dan ook hebben bereikt, steeds tot ons genomen en afgewogen tegen de doelstellingen die wij voor ogen hadden. Hieruit kan voortvloeien dat sommige van de stakeholders zich niet, of niet helemaal, herkennen in de uiteindelijke voorstellen. Uiteraard hebben wij ook kennis genomen van de kritiek van de VAJN op onze voorstellen en het eigen voorstel van de VAJN. Het werd ons daarbij echter duidelijk dat in de visie van de VAJN geen enkele vorm van «snelle» of «versnelde» procedure bespreekbaar was. Dit maakte het lastiger om de bijdrage van de VAJN herkenbaar terug te laten komen, aangezien al vrij vroeg in het proces van beleidsontwikkeling duidelijk werd dat een snelle procedure voor zaken die zich daarvoor leenden, uitgangspunt zou zijn van de voorstellen.
In de huidige situatie moeten gezinsleden van een houder van een asielvergunning, nadat zij met hun machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland arriveren, tengevolge van de lange wachttijd in de Tijdelijke Noodvoorziening Vreemdelingen (TNV) vaak weken tot maanden wachten voordat zij hun asielprocedure kunnen doorlopen en hun asielvergunning krijgen. Hoe kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, bij de inrichting van de nieuwe asielprocedure worden bereikt dat gezinsleden zo kort mogelijk gescheiden blijven van de andere gezinsleden en dat zij zo spoedig mogelijk hun verblijfsvergunning kunnen verkrijgen en in aanmerking kunnen komen voor reguliere voorzieningen?
Het antwoord hierop is dat in de huidige situatie gezinsleden van een houder van een asielvergunning, in de regel zo spoedig als mogelijk in de AC-procedure worden opgenomen. Het wettelijk stelsel van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht om, ook in het geval van nareizende gezinsleden, de gronden voor asielverlening onder artikel 29, eerste lid, één voor één na te gaan. Zo kan de uitkomst zijn dat het nareizende gezinslid op eigen merites (dus op basis van artikel 29, eerste lid, a, b, c of d) een verblijfsvergunning krijgt. Dit zelfstandige verblijfsrecht is ook in het belang van het betrokken gezinslid. Overslaan van deze stap is dus niet wenselijk en in strijd met de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000.
De regering vindt een snelle asielprocedure, waarin zorgvuldig beslist wordt wie wel en wie geen recht heeft op verblijf, van groot belang. Asielzoekers moeten zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun aanvraag. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven deze doelstelling. Niettemin benadrukken deze leden dat de snelheid van de procedure niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid. Van groot belang is voor deze leden dat de asielzoeker voldoende gelegenheid heeft om zijn asielmotieven naar voren te brengen en dat de asielzoeker eveneens voldoende gelegenheid heeft om eventuele correcties en aanvullingen op zijn relaas te doen. Deze leden van de PvdA-fractie zouden graag vernemen of de VAJN geconsulteerd is bij de totstandkoming van onderhavige beleidsvoornemens. Zij vragen of het kabinet kennis heeft genomen van de zeer kritische houding van de VAJN ten aanzien van onderhavige beleidsvoornemens.
Wij verwijzen u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord dat wij hierboven hebben gegeven op dezelfde vraag van leden van de CDA-fractie.
De brief meldt dat de asielzoeker een zogenoemde rust- en voorbereidingstermijn van ten minste zes dagen zal worden gegund die voorafgaat aan de formele indiening van de asielaanvraag. De asielzoekers verblijven gedurende deze periode in de TNV. Deze tijd zal ook worden benut om het identificatieproces te verbeteren en waar mogelijk onderzoek te starten naar documenten ter ondersteuning van het asielverhaal. Wanneer zal de asielzoeker worden geconfronteerd met de uitkomsten van de (identiteits)onderzoeken, zo vragen deze leden.
Wij antwoorden hierop dat de IND de asielzoeker in ieder geval pas met de eventuele uitslagen van genoemde onderzoeken zal confronteren nadat de asielzoeker (op afspraak) is opgenomen in de algemene asielprocedure. Voorzover mogelijk zullen onderzoeksresultaten wel in een zo vroeg mogelijk stadium aan de asielzoeker of zijn gemachtigde worden bekend gemaakt.
De leden van de PvdA-fractie hebben signalen ontvangen dat op dit moment in sommige gevallen asielzoekers gedurende een lange periode – soms meer dan 91 dagen – na niet te zijn afgewezen in het aanmeldcentrum in de TNV verblijven. Deze leden vragen of het kabinet ter verduidelijking aan kan geven of de voorgestelde rusten voorbereidingstermijn voorafgaand aan de formele indiening van de asielaanvraag zal betekenen dat een (bijzonder) lang verblijf in de TNV niet zal plaatsvinden.
Ons antwoord hierop is dat de rust- en voorbereidingstermijn geen invloed zal hebben op de duur van het verblijf in de TNV. De huidige wachttijd vindt immers zijn oorzaak in de omvang en samenstelling van de huidige instroom van asielzoekers. Deze instroom heeft een onvoorspelbaar karakter en kent als gevolg daarvan een grillig en onvoorspelbaar verloop. Ofschoon uitbreiding van de AC-capaciteit een vergroting van de (flexibiliteit) van de verwerkingscapaciteit met zich mee zal brengen, wordt de druk op de TNV-capaciteit voor het belangrijkste deel bepaald door de aard en omvang van de instroom. Ook in de nieuwe situatie zijn grote wijzigingen in de aard en omvang van de instroom niet volledig te voorkomen, maar buffercapaciteit zou het incidenteel oplopen van wachttijden wel kunnen dempen (hoewel niet uitsluiten).
Overigens bestaat er, ook in de nieuwe situatie, een procesmatig belang om een wachttijd in de TNV aan te houden, opdat tolken en verwerkingscapaciteit zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet.
Ook zal in de nieuwe situatie, zo hebben deze leden uit de brief begrepen, zoveel mogelijk worden geborgd dat eventuele medische problemen van de asielzoeker al in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure zal worden onderkend en meegenomen dan wel in een aparte, maar parallelle procedure aan de orde komen. Zij vragen in hoeverre hierbij het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP) worden betrokken. Deze leden merken op dat de staatssecretaris in antwoord op Kamervragen over het MAPP van 27 februari jl aangeeft dat er onderzocht zou worden hoe in de asielprocedure meer aandacht kan zijn voor de medische problematiek van de vreemdeling. Deze leden willen weten of dit onderzoek inmiddels is afgerond en wat de bevindingen zijn. Voorts willen deze leden weten in hoeverre de aanbevelingen van de Advies Commissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) in het briefadvies «Medische aspecten asiel/regulier» en het document «Oog voor gezondheid» van Pharos mee zijn genomen in de totstandkoming van de nieuwe asielprocedure.
Zoals wij reeds vermeldden (zie ook ons antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie) zal de precieze uitwerking van het uitgebreidere medische onderzoek in de asielprocedure begin 2009 volgen. De werkwijze van het MAPP zal zeker een rol spelen hierbij. Wij zullen dan tevens ingaan op de aanbevelingen van de ACVZ en het document van Pharos.
De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat het voornemen is dat de algemene procedure maximaal acht dagen zal duren. Deze leden vragen welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot een termijn van maximaal acht dagen in de zogeheten algemene procedure. Waarom is niet gekozen voor bijvoorbeeld een termijn van 14 dagen, zo vragen zij.
Ons antwoord hierop is dat de beleidsmaatregel om de huidige 48-uursprocedure te verlengen tot een achtdagenprocedure voortkomt uit de wens om de planbaarheid voor zowel de rechtsbijstand als de IND te vergroten en de procedure nog zorgvuldiger in te richten door de asielzoeker en zijn rechtsbijstandverlener aanzienlijk meer tijd te geven voor de verschillende procedurestappen die in de procedure dienen te worden doorlopen. Om tevens een zekere snelheid in de procedure te houden is, mede op basis van het reeds bestaande «blokkenmodel» in AC Ter Apel het idee ontstaan om voor elke processtap een duidelijk afgebakende en vooraf vaststaande tijdsperiode te reserveren. Bij de verdere invulling van de procedure is deze tijd vastgesteld op één dag.
Uit de brief hebben deze leden ook begrepen dat de correcties en aanvullingen op het eerste en nader gehoor binnen een dag plaats dienen te vinden. Loopt de regering met het beperken van de termijn voor het indienen van correcties en aanvullingen van vier weken naar een dag in alle zaken niet het risico dat de grondslag voor de beslissing op het asielverzoek onvolledig kan zijn en dus ten koste gaat van de zorgvuldigheid, zo vragen deze leden.
Het antwoord op uw vraag luidt dat de beperking van de termijn voor het indienen van correcties en aanvullingen alleen geldt voor zaken die verder worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Ook nu is het immers al zo dat slechts die zaken die niet worden afgedaan in de snelle procedure op het AC, een termijn van 4 weken kennen. Wij achten deze beperking van de termijn verantwoord om de volgende redenen. Ten eerste wordt er een kwaliteitsimpuls gegeven aan de asielprocedure door de invoering van een rust- en voorbereidingstermijn, waarin Vluchtelingenwerk en rechtsbijstand de asielzoeker al ter zijde kunnen staan. Ten tweede geeft de verlenging van de algemene asielprocedure naar 8 dagen ook meer ruimte aan zowel de IND als de asielzoeker en zijn rechtsbijstandverlener, om de verschillende stappen in de asielprocedure zorgvuldig te verrichten. Ten derde moet worden bedacht dat het gaat om het vaststellen van een verslag. Het nader gehoor betreft het vluchtverhaal van de asielzoeker. Het vergt op zichzelf geen nader onderzoek om vast te stellen of men zijn verhaal volledig heeft verteld. Relevante aanvullingen, zoals nadere onderbouwing van gestelde feiten, kunnen in de verlengde procedure worden meegenomen. Dit is ook in de geest van de verruiming van de ex-nunc toetsing die wij voorstellen. Dat wij hechten aan indiening van correcties en aanvullingen in de algemene asielprocedure, is omdat de IND vervolgens direct daarna kan beginnen met eventueel nader onderzoek. Dit levert belangrijke tijdswinst op in de verlengde asielprocedure.
Kan de regering aangeven of de asielzoeker op het moment dat hij een asielaanvraag heeft ingediend zal worden bijgestaan door de op dat moment ingeroosterde advocaat? Zal dit betekenen dat de asielzoeker gedurende zijn procedure te maken zal krijgen met meerdere advocaten aangezien elke fase een dag duurt? Zo ja, deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de asielzoeker hierdoor geen vertrouwensrelatie kan opbouwen met zijn advocaat en dat dit derhalve niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van de procedure?
Ons antwoord hierop is dat evenals in de thans geldende procedure de rechtsbijstand aan de asielzoeker gedurende zijn procedure zal worden verricht door een advocaat die deelneemt aan het door de raden voor rechtsbijstand opgestelde beschikbaarheidsrooster. Aangezien de huidige procedure in het aanmeldcentrum ook is verspreid over meer dagen, wordt de asielzoeker ook al in de huidige uitvoeringspraktijk ondersteund door meer advocaten.
Wij onderstrepen evenals u het belang dat er een vertrouwensrelatie kan ontstaan tussen advocaat en asielzoeker. Wij streven er derhalve naar dat iedere asielzoeker in de nieuwe procedure wordt bijgestaan door zo min mogelijk verschillende advocaten. Wij zullen de Raad voor Rechtsbijstand verzoeken om de mogelijkheden naar het zoveel mogelijk inperken van het aantal asieladvocaten per asielzoeker te verkennen. Gelet op de logistiek zal het echter niet mogelijk zijn om te garanderen dat elke asielzoeker voortaan te maken krijgt met één vaste advocaat.
De leden van de PvdA-fractie hebben uit de brief begrepen dat, indien niet binnen het tijdsbestek van de algemene asielprocedure zorgvuldig op de asielaanvraag kan worden beslist, het mogelijk blijft om in de verlengde asielprocedure zo nodig een aanvullend gehoor af te nemen, verdere aanvullingen en correcties in te brengen of nadere documenten ter ondersteuning van het asielrelaas te overleggen. Deze leden vragen of aangegeven kan worden op welke wijze beoordeeld wordt of een asielaanvraag zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Zij vragen of hiervoor criteria bekend zijn.
Het antwoord hierop is dat er geen andere criteria worden gehanteerd dan de vaststelling of zorgvuldige beoordeling van het asielverzoek binnen de duur van de algemene asielprocedure mogelijk is. Als dat niet het geval is, zal de zaak verder worden behandeld in de verlengde asielprocedure, nadat alle noodzakelijke stappen om een beslissing op de asielaanvraag te kunnen nemen in de algemene asielprocedure zijn afgerond.
Het kabinet geeft aan dat het beschikbaar komen van meer tijd in de algemene asielprocedure naar verwachting meer afdoeningen in deze procedure tot gevolg zal hebben. De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet een prognose kan geven hoeveel zaken in de algemene asielprocedure zullen worden afgedaan.
Ten antwoord kunnen wij u melden dat tijdens de EAUT is onderzocht in hoeverre de beleidsmaatregelen tot een hoger «AC-afdoeningspercentage» zouden kunnen leiden. Met het AC-afdoeningspercentage wordt bedoeld het percentage asielaanvragen dat binnen de algemene asielprocedure kan worden ingewilligd dan wel afgewezen. Tijdens de EAUT is berekend dat ongeveer 40% van de asielaanvragen in de nieuwe situatie in de algemene asielprocedure kan worden afgedaan (16% afwijzing en 24% inwilliging). Volgens de EAUT-rapportage was het afdoeningspercentage in het AC aan het begin van 2008 22% (12% afwijzingen en 10% inwilliging). Het percentage van 40% betreft overigens een zeer voorzichtige berekening waarbij is uitgegaan van het verplaatsen van arbeidscapaciteit van de verlengde asielprocedure naar de algemene asielprocedure en van een ongewijzigde samenstelling van de asielinstroom (qua nationaliteiten en eventuele kwetsbare groepen).
Gezien de verwachting dat er meer zaken binnen de algemene asielprocedure zullen worden afgehandeld en er een groter risico bestaat dat complexe zaken in deze procedure worden afgedaan, vragen deze leden of het kabinet het niet wenselijker acht om een inhoudelijk criterium aan de «achtdagenprocedure» ten grondslag te leggen.
Onze verwachting is inderdaad dat meer zaken binnen de algemene asielprocedure zullen worden afgehandeld. Doordat er meer tijd is, zowel voor voorbereiding, als voor de procedure, zullen naar verwachting ook meer complexe zaken in de algemene procedure worden afgedaan. Dit zal echter nog steeds, evenals nu het geval is, alleen gebeuren als zorgvuldige behandeling binnen de gestelde termijn mogelijk en verantwoord is. Wij zien daarom geen noodzaak voor een inhoudelijk criterium.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een rustperiode ook daadwerkelijk een periode moet zijn waarin de asielzoeker de gelegenheid krijgt om tot rust te komen. Voorkomen moet, volgens deze leden, worden dat deze rust verstoord wordt door belastende onderzoeken. De asielzoeker moet op de hoogte gebracht worden van het belang van de onderzoeken die plaatsvinden tijdens de rustperiode, zo vinden zij. Over de aard en betekenis van de onderzoeken en verklaringen mag geen onduidelijkheid bestaan. De leden van de SP-fractie vragen welke procedure hierbij gevolgd zal worden.
Ons antwoord op uw vraag is dat er helderheid moet zijn over de aard en betekenis van de onderzoeken en verklaringen die aan het begin van de rust- en voorbereidingstermijn plaatsvinden. De voorlichting van Vluchtelingenwerk en rechtsbijstand kan hierbij een rol spelen, maar de IND heeft hierin een eigenstandige voorlichtingsfunctie. Dit zal uiteraard worden meegenomen in de voorbereidingen op de implementatie.
De voorgestelde uitvoering van de medische check is een bron van zorg voor deze leden. Zij menen dat iedere asielzoeker een medisch onderzoek dient te ondergaan, waarbij speciale aandacht wordt gegeven aan mogelijke psychische problemen. Dit onderzoek dient plaats te vinden door gekwalificeerd personeel, waarbij aanvullend onderzoek door speciaal opgeleide artsen mogelijk moet worden gemaakt. Op deze wijze kunnen problemen tijdig worden herkend en aangepakt en dit zal, zo menen de leden van de SP-fractie, leiden tot minder problemen in de vervolgfase van de aanvraag. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat in de praktijk blijkt dat de aanpak van psychische problemen nog steeds faalt. Deze leden vragen aandacht voor dit probleem en verzoeken om nadere uitleg over de geschiktheid van de versnelde asielprocedure voor asielzoekers met psychische problemen.
Zoals wij reeds vermeldden zal de precieze uitwerking van het uitgebreidere medische onderzoek in de asielprocedure begin 2009 volgen. Ook de aanpak van psychische problemen, en hoe hiermee om te gaan in de asielprocedure, of in een parallelle procedure, zal hierin worden meegenomen.
De leden van de SP-fractie uiten voorts hun zorg over de voorlichting en bijstand aan de asielzoeker. Het is deze leden niet duidelijk hoeveel uren rechtsbijstand wordt gegeven aan de asielzoeker en of er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor voorlichting en bijstand. Deze leden vragen om een duidelijke toezegging op dit punt. Zij vragen op welke wijze de staatssecretaris de optimalisering van de dienstverlening door rechtsbijstand denkt te realiseren. Weliswaar komt er meer tijd beschikbaar, maar in hoeverre komt er ook meer bijstand beschikbaar, zo vragen deze leden. Hoe wordt het streven ingevuld om meer continuïteit te bereiken bij de rechtsbijstand?
Hierop antwoorden wij dat hoewel de exacte normering van uren nog dient plaats te vinden, wij verwachten dat er sprake zal zijn van een substantiële verhoging van de vijf uren die de rechtsbijstandverlener thans aan zijn cliënt kan besteden. Bovendien zijn in de nieuwe procedure drie dagen beschikbaar gesteld waarbinnen deze rechtsbijstand kan gaan plaatsvinden. Wat betreft de continuïteit kan in de voorgestelde procedure niet worden gegarandeerd dat de asielzoeker door één rechtsbijstandverlener wordt bijgestaan, aangezien de advocaat dan permanent in het aanmeldcentrum kantoor zou moeten houden. Overigens speelt dit probleem ook al in de huidige AC-procedure, aangezien deze procedure ook over meer dagen is verspreid. Dat laat onverlet dat er naar zal worden gestreefd om de asielzoeker te laten bijstaan door zo min mogelijk verschillende rechtsbijstandverleners. Wij zullen de raden voor rechtsbijstand verzoeken om daartoe de mogelijkheden te verkennen.
De leden van de SP-fractie menen dat er bijzondere aandacht dient te zijn voor kwetsbare groepen in de asielprocedure en dat het begrip kwetsbaar niet te beperkt mag worden uitgelegd. Bij groepen waarvan op voorhand vaststaat dat zij bijzondere aandacht vragen, zoals bijvoorbeeld ouderen of gehandicapten, dient naar mening van deze leden reeds in een vroeg stadium beoordeeld te worden of zij direct in de versnelde procedure dienen te worden geplaatst.
In antwoord op het door u gestelde wijzen wij erop dat in de EAUT is aanbevolen om kwetsbare groepen juist niet direct in de algemene asielprocedure op te nemen, maar om het voorzieningenniveau van de TNV zodanig te verbeteren dat ook kwetsbare groepen zich voorafgaand aan de algemene asielprocedure in rust op de procedure kunnen voorbereiden. Het is echter denkbaar dat het in sommige gevallen juist in het belang is van de asielzoeker om direct of in ieder geval zo snel mogelijk in de algemene asielprocedure te worden opgenomen.
Tijdens de implementatie van de nieuwe asielprocedure zal worden bezien of dit inderdaad wenselijk en/of mogelijk is.
In hoeverre verschillen asielzoekers die via Schiphol asiel aanvragen van andere asielzoekers en wat is de basis voor de afwijkende asielprocedure die op AC Schiphol zal gelden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Zij vragen of voor asielzoekers op AC Schiphol niet dezelfde waarborgen voor een zorgvuldige procedure zouden moeten gelden.
Ons antwoord hierop is dat aan asielzoekers die via AC Schiphol de asielprocedure instromen, de toegang tot Nederland is geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Dit is niet het geval bij asielzoekers die via één van de AC’s in het land de asielprocedure instromen. Ook in de huidige praktijk maakt dit dat de procedure tussen «land- en luchtinstroom» op onderdelen verschilt. De achtdagenprocedure zal gelijktijdig in alle AC’s zal worden ingevoerd.
Dit neemt echter niet weg dat wij ernaar streven de procedures overal hetzelfde te laten zijn. Daarom zal op termijn ook op AC Schiphol enige vorm van rust- en voorbereidingstermijn worden ingevoerd, en wordt hier rekening mee gehouden bij de ontwikkeling van het nieuwe Justitie-complex op Schiphol.
De leden van de VVD-fractie vragen welke analyse gemaakt is met betrekking tot asielzoekers die over land naar Nederland kwamen en die dus eerder verbleven in een aantal andere landen, in ieder waarvan hij asiel had kunnen aanvragen. Deze leden vragen welk percentage van de asielzoekers over land naar Nederland komt.
Bij de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat deze vraag betrekking heeft op asielzoekers aan wie de toegang tot Nederland niet is geweigerd (de instroom van AC Ter Apel en AC Zevenaar, alsmede een klein deel van de instroom van AC Schiphol, de zgn. «landinstroom»). De cijfers betreffen enkel eerste asielaanvragen. Tweede of volgende asielaanvragen zijn niet meegerekend.
In de periode van 1 mei 2007 t/m 31 augustus 2008 is bijna 90% van de asielzoekers als «landinstroom» via de AC’s in de asielprocedure ingestroomd.
Welk percentage wordt vervolgens niet teruggestuurd naar een van de andere landen waar zij eerder verbleven?
Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat wordt gedoeld op cijfers met betrekking tot Dublin-claims.
Van de totale landinstroom is bij ongeveer 15% van de asielzoekers een «claim-uit procedure» opgevoerd, dat wil zeggen dat een verzoek tot overname of terugname is ingediend bij één van de andere landen die partij zijn bij de Dublin-verordening. In ongeveer 30% van de gevallen is de claim geaccordeerd.
Welke argumenten worden geaccepteerd als «verklaring» waarom men niet in een van die andere landen asiel vroeg?
Ervan uitgaande dat met deze vraag wordt bedoeld in welke gevallen er geen verzoek tot overname of terugname wordt gedaan, dient allereerst te worden opgemerkt dat de enkele wetenschap dat een asielzoeker viaéén van de andere landen die partij zijn bij de Dublin-verordening binnengekomen is, onvoldoende is om daadwerkelijk een zogenaamde«claim» te leggen.
Alleen wanneer is vastgesteld aan de hand van bewijsmiddelen of aan de hand van indirect bewijs dat een asielzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht, dan berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij die lidstaat. Indien dergelijke bewijsmiddelen niet voorhanden zijn, kan de verantwoordelijkheid van de andere lidstaat niet worden vastgesteld en wordt er geen claim gelegd. Uiteraard is een «hit» in Eurodac, de database die is ingericht ter ondersteuning van de uitvoering van de Dublin-verordening, voldoende om een claim te leggen. In andere gevallen is van belang welk bewijs voorhanden is om de verklaring van de asielzoeker te ondersteunen of te ontkrachten.
Een ongeloofwaardig relaas over de reisroute, wordt betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van betrokkene.
Wilt u deze vragen ook beantwoorden uitsluitend voor de groep asielzoekers waarvoor geen categoriale bescherming geldt, zo vragen deze leden.
In de periode van 1 mei 2007 t/m 31 augustus 2008 gold voor de volgende landen een geheel of gedeeltelijk categoriaal beschermingsbeleid: Irak, Ivoorkust, Democratische Republiek Congo, Soedan en Somalië.
In genoemde periode kwam ongeveer 35% van het totaal aantal asielzoekers uit landen waarvoor geen categoriaal beschermingsbeleid gold. Omdat het niet mogelijk is om uit INDIS te herleiden of het categoriaal beschermingsbeleid daadwerkelijk van toepassing is op individuele asielzoekers met de nationaliteit van één van de genoemde landen, betreft het percentage van 35% het minimumaantal asielzoekers waarop geen categoriaal beschermingsbeleid van toepassing was. Een deel van de asielzoekers uit de landen waarvoor een categoriaal beschermingbeleid gold, viel immers ook niet onder het categoriaal beschermingsbeleid (bijv. degenen die inbreuk hebben gepleegd op de openbare orde, of degenen die niet behoren tot een bevolkingsgroep waarvoor het categoriaal beschermingsbeleid gold, of degenen die op basis van individuele beschermingsgronden asiel kregen).
Ongeveer 80% van de asielzoekers waarvoor geen categoriaal beschermingsbeleid gold betrof «landinstroom».
Bij ongeveer 20% van deze «landinstroom» is een verzoek tot overname of terugname ingediend bij één van de andere landen die partij zijn bij de Dublin-verordening. In ongeveer 40% van de gevallen is de claim geaccordeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen welke analyse is gemaakt met betrekking tot asielzoekers die op Schiphol asiel vragen en niet de documenten overleggen waarover zij de beschikking hadden toen ze in het vliegtuig stapten (paspoort en ticket). Deze leden vragen welk percentage per vliegtuig naar Nederland komt en welke percentage geen paspoort en ticket bij het aanvragen van asiel toont.
Bij de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat deze betrekking heeft op asielzoekers aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd (de zgn. «luchtinstroom» van AC Schiphol; dit kan overigens ook asielzoekers betreffen die per schip naar Nederland zijn gereisd en Nederland via een doorlaatpost wilden inreizen). In de periode van 1 mei 2007 t/m 31 augustus 2008 stroomde ongeveer 10% van de asielzoekers als «luchtinstroom» via AC Schiphol de asielprocedure in.
Uit informatie van de KMar blijkt dat aan ongeveer 55% van de vreemdelingen die in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2008 asiel hebben aangevraagd op de luchthaven Schiphol, de toegang is geweigerd als gevolg van de omstandigheid dat zij niet in het bezit waren van een paspoort.
Wilt u deze vragen ook beantwoorden uitsluitend voor de groep asielzoekers waarvoor geen categoriale bescherming geldt, zo vragen deze leden.
Zoals gezegd kwam in totaal ongeveer 35% van het totaal aantal asielzoekers in de periode van 1 mei 2007 t/m 31 augustus 2008 uit landen waarvoor geen categoriaal beschermingsbeleid gold.
Ongeveer 20% van deze asielzoekers betrof «luchtinstroom».
De leden van de VVD-fractie vragen of er een model voor het eerste deel van de asielprocedure overwogen is, waarbij direct na de aanvraag de IND de identificatie verricht en de basisinformatie verzamelt (wie bent u, waar komt u vandaan, hoe bent u hier gekomen, welke documenten heeft u en waarom vraagt u asiel?) en waarin rechtsbijstand en Vluchtelingenwerk nog buiten beeld blijven. Deze leden vragen of aangegeven kan worden welke afweging is gemaakt. Indien dit model niet overwogen is vragen deze leden waarom niet.
Wij antwoorden u dat een gedeelte van de basisinformatie zoals bedoeld door de leden van de VVD-fractie, inderdaad direct wordt gevraagd, namelijk de identiteit en nationaliteitsgegevens. Ook wordt onderzoek naar documenten al direct gestart. Het instellen van een rust- en voorbereidingstermijn is echter juist bedoeld als extra investering in de zorgvuldigheid van de procedure in het aanmeldcentrum. Daarom achten wij het van belang dat de asielzoeker op een zo vroeg mogelijk moment wordt voorgelicht en voorbereid op de procedure, door Vluchtelingenwerk en rechtsbijstand, juist ook om zich te realiseren dat het essentieel is om de waarheid te vertellen. Uiteraard zijn ook andere modellen overwogen, maar wij zijn van oordeel dat dit model de waarheidsvinding het best faciliteert.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet denkt dat het een correcte en volledige weergave van de feiten en een volledige medewerking aan de optimale afhandeling van de aanvraag ten goede komt indien de asielzoeker zes dagen de tijd krijgt om met rechtsbijstand en Vluchtelingenwerk te overleggen alvorens het eerste contact met de IND plaats vindt. Zo ja, op grond waarvan bent u die mening toegedaan, zo vragen deze leden.
Het kabinet is inderdaad van mening dat de rust- en voorbereidingstermijn de optimale en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag ten goede komt. Het komt voor dat asielzoekers door hun reisagenten wordt geadviseerd onjuiste informatie bijvoorbeeld over identiteit of het asielrelaas te geven. In d egavllen waarin dit door de IND wordt opgemerkt doet dit in belangrijke mate afbreuk aan de geloofwaardigheid van hetgeen de asielzoeker te berde brengt. Vluchtelingenwerk en de asieladvocatuur zijn doordrongen van dit risico en zullen de asielzoeker wijzen op het belang van het vertellen van de waarheid. De professionaliteit en integriteit van Vluchtelingenwerk en de asieladvocatuur zullen daartoe zeker bijdragen.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat gedurende de eerste acht dagen van de nieuwe procedure, drie dagen beschikbaar zijn voor rechtsbijstand. Deze leden vragen hoeveel dagen voor de IND beschikbaar zijn. Zij vragen waarom het aantal uren voor de IND genormeerd wordt. De IND als ambtelijke organisatie kan toch toevertrouwd worden zo weinig of zo veel uren te maken als noodzakelijk is, zo menen de leden van de VVD-fractie.
In antwoord op het door u gestelde, antwoorden wij u dat in de algemene asielprocedure voor de IND vijf dagen beschikbaar zijn.
Een van de redenen om te kiezen voor een procedure in dagen in plaats van in uren, was de wens om de planbaarheid van de procedure voor zowel de IND als de rechtsbijstand te kunnen vergroten. Doordat in de nieuwe procedure van te voren in het algemeen reeds vast staat welke dagen ter beschikking staan aan de rechtsbijstand en welke dagen ter beschikking staan aan de IND, kan er eenvoudiger vooruit worden gepland dan thans het geval is.
Het normeren van de termijnen van zowel de rechtsbijstand als de IND vormt in dit kader voor beide partijen een extra stimulans om ook daadwerkelijk op deze termijnen te sturen en biedt de IND tevens houvast in het bepalen welke zaken in de verlengde procedure zullen worden behandeld (namelijk de zaken waarin de gegeven termijnen onvoldoende tijd bieden voor een zorgvuldige beoordeling).
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het inlassen van een rust- en voorbereidingstermijn het risico in zich draagt dat malafide vreemdelingen de kans krijgen om hun verzonnen vluchtverhaal beter voor te bereiden. Deze leden stellen dan ook dat invoering een rust- en voorbereidingstermijn een te groot risico van misbruik in zich draagt en zien daarom de 48-uurs procedure graag gehandhaafd. Graag vernemen deze leden de reactie van het kabinet hierop.
De rust- en voorbereidingstermijn is precies daarvoor bedoeld: voorbereiden op de procedure. Dit komt de zorgvuldigheid en kwaliteit, en daarmee de effectiviteit van de asielprocedure, ten goede. Zoals gezegd menen wij dat Vluchtelingenwerk en de asieladvocatuur professioneel en integer zullen bijdragen aan het besef van de asielzoeker dat deze de waarheid moet spreken, en zijn de IND-medewerkers voldoende toegerust om de geloofwaardigheid van asielrelazen vast te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de keuze van de regering om de asielzoeker meer rust te gunnen, gelegenheid te geven beter te worden voorgelicht en voorbereid en medisch onderzoek te ondergaan. Wel vragen deze leden hoever het onderzoek naar identificatie en documententen ter ondersteuning van het asielrelaas gaat. Betekent dit dat er verhoren plaats zullen vinden, zo vragen zij. In dat verband vragen de leden van de ChristenUnie-fractie het kabinet ook toe toelichten welke uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de rusttermijn, om onder bepaalde omstandigheden de asielzoeker direct tot de asielprocedure te kunnen toelaten.
Ons antwoord hierop is dat in de rust- en voorbereidingstermijn het mogelijk gemaakt zal worden om onderzoek naar de authenticiteit van identiteitsdocumenten die bij de eerste aanmelding of gedurende de rust- en voorbereidingstermijn worden overgelegd, zo snel mogelijk op te starten. Daarnaast zal, indien mogelijk, ook onderzoek worden opgestart naar de authenticiteit van eventuele andere documenten die asielzoekers gedurende deze termijn overleggen (bijv. documenten ter staving van de asielmotieven zoals arrestatiebevelen, vonnissen etc.).
Het is niet de bedoeling dat er, anders dan het intakegesprek dat de Vreemdelingenpolitie of de KMar naar aanleiding van de eerste aanmelding en in het kader van de uitvoering van het «Protocol Identificatie en Labeling vreemdelingen» met de asielzoeker houdt, nog andere gehoren met de asielzoeker plaatsvinden. De IND zal de asielzoeker in ieder geval pas met de eventuele uitslagen van genoemde onderzoeken confronteren nadat de asielzoeker (op afspraak) is opgenomen in de algemene asielprocedure. Bij de uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn wordt thans met name gedacht aan asielzoekers die een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid en asielzoekers die een tweede of volgende asielaanvraag indienen. Daarnaast is het denkbaar dat ook andere asielzoekers direct in de algemene asielprocedure zullen worden opgenomen, wanneer dit in het belang is van de desbetreffende asielzoeker. Tijdens de implementatie van de nieuwe asielprocedure zal dit nader worden uitgewerkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen medisch onderzoek, maar constateren tevens dat medisch onderzoek in het geval van traumatische ervaringen juist aan het begin van de procedure moeilijk ligt. Trauma’s komen vaak veel later aan het licht. Betekent het verschuiven van het medisch onderzoek, dat trauma’s die later aan het licht komen, op geen enkele wijze meer kunnen worden meegenomen in de asielprocedure? Welke gevolgen heeft de constatering dat er sprake is van medische problemen voor het vervolg van de asielprocedure? De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat de constatering dat een asielzoeker niet coherent kan verklaren vanwege psychische problemen, meer ruimte moet bieden voor het doen van vervolgonderzoek later in de procedure, en dat slechts in een uiterste geval tot afwijzing van de aanvraag zou moeten worden overgegaan.
Zoals wij reeds vermeldden zal de precieze uitwerking van het uitgebreidere medische onderzoek in de asielprocedure begin 2009 volgen. Ook de aanpak van psychische problemen, en hoe hiermee om te gaan in de asielprocedure of in een parallelle procedure, zal hierin worden meegenomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er meer mogelijkheden komen voor de rechtsbijstandverlening aan asielzoekers. Wel vragen zij de regering toe te lichten hoe de financiering van deze uitgebreidere rechtsbijstandvoorziening verloopt.
Wij antwoorden hierop dat de financiering van de rechtsbijstandverlening aan asielzoekers via de raad voor rechtsbijstand zal blijven verlopen. Advocaten worden betaald op declaratiebasis (per uur). Vervolgwerkzaamheden ten behoeve van de verlengde procedure worden op toevoegbasis vergoed. Het exacte aantal uren per dag moet nog worden genormeerd door het ministerie van Justitie in overleg met de raad voor rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten. Zoals gebruikelijk is binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd dat alle rechtsbijstandactiviteiten die op de daarvoor vastgestelde rechtsbijstandmomenten noodzakelijk respectievelijk doelmatig zijn gelet op het rechtsbelang van de asielzoeker, worden vergoed. Als dit betekent dat hiervoor extra middelen noodzakelijk zijn, zal het ministerie van Justitie de benodigde middelen ter beschikking stellen aan de raad voor rechtsbijstand.
Het kabinet stelt dat haar voorstellen zowel de snelheid als de zorgvuldigheid van de asielprocedure ten goede komen. Bij beide hebben de leden van de D66-fractie hun bedenkingen. De grootste zorg die deze leden hebben is of er met de voorgestelde aanpassingen de AC-procedure, die toch als uitzondering bedoeld was, niet in licht opgetuigde vorm nu de standaardprocedure wordt. Deze leden vragen of de oprekking van de doorlooptijd van de procedure voldoende substantieel is om de geclaimde toename van de zorgvuldigheid te garanderen. Bovendien blijven bestaande bezwaren bestaan, zoals het feit dat asielzoekers gedurende de verschillende fases van de procedure door steeds andere advocaten worden bijgestaan. De leden van de D66-fractie vragen verder of zij het juist zien dat de geclaimde tijdwinst van acht weken door versnelling van de verlengde procedure geheel wordt gerealiseerd door inkorting van reactietermijnen van de asielzoeker.
Gezien hun bedenkingen zijn de leden van de D66-fractie er niet van overtuigd dat de herziene procedure daadwerkelijk zal leiden tot de door het kabinet voorziene afname van herhaalde aanvragen. Daarmee zou een gebrek aan zorgvuldigheid ook de doelstelling van een snellere definitieve afhandeling van asielaanvragen onderuit halen. Deze leden horen graag de reactie van het kabinet op bovengenoemde zorgen.
Wij bestrijden dat de algemene asielprocedure betekent dat de AC-procedure in «licht opgetuigde vorm» nu de standaardprocedure wordt. Net als voorheen de AC-procedure, is de algemene asielprocedure de procedure waar iedere asielzoeker de procedure start. Net als voorheen worden alleen asielverzoeken die zorgvuldig binnen deze termijn kunnen worden afgedaan, afgedaan in de algemene asielprocedure. Het is dus niet «de standaardprocedure», maar letterlijk de algemene procedure waarop, indien daartoe aanleiding bestaat nog een verlengde procedure volgt. De kwalificatie «licht opgetuigd» doet geen recht aan de substantiële kwaliteitsimpuls die wordt gegeven, door invoering van de rust- en voorbereidingstermijn, de verlenging van de procedure naar acht dagen en de verruiming van de ex- nunc toetsing. De voorziene tijdswinst van acht weken wordt geboekt door verplaatsing van de rusttermijn naar de voorkant van de asielprocedure, en door het afronden van alle processtappen in de algemene procedure. De geclaimde tijdswinst wordt niet geheel gerealiseerd door inkorting van de termijnen van de asielzoeker. De zogenoemde rusttermijn van ten minste zes dagen wordt nu alleen gegund aan asielzoekers van wie het asielverzoek niet in het aanmeldcentrum is afgewezen. In de nieuwe procedure geldt deze termijn in beginsel voor alle asielzoekers. Als gevolg van de verplaatsing van de rusttermijn vervalt de verplichting om asielzoekers die in het aanmelcentrum al gehoord waren, maar van wie het asielverzoek niet in het aanmeldcentrum is afgewezen, opnieuw te horen. Dit (onnodig) dubbel horen wordt in de nieuwe situatie voorkomen. Verder kunnen, zoals hierboven reeds gesteld, in complexe zaken, net als nu het geval is, ook in de verlengde procedure nog aanvullingen op de correcties en aanvullingen worden gegeven. Ook kunnen in die procedure nog nadere documenten ter ondersteuning van het asielrelaas worden overgelegd en kan zo nodig nog een aanvullend gehoor worden afgenomen. Wij zullen in de voorbereiding van de implementatie nog verder onderzoeken hoe, binnen de uitgangspunten van dit model, meer continuïteit in de rechtsbijstand kan worden bereikt dan nu. Al met al verwachten wij op basis van deze voorstellen wel degelijk een afname van het aantal herhaalde aanvragen en snellere definitieve afhandeling van asielaanvragen.
Voornemen van de kabinetsplannen is om de zorgvuldigheid van de AC-procedure te vergroten. De indruk bestaat bij deze leden echter dat niet alleen vergroting van de zorgvuldigheid wordt beoogd, maar ook dat steeds meer asielverzoeken in de AC-procedure worden afgedaan in plaats van in de OC-procedure. De leden van de SGP-fractie vragen of deze indruk juist is. Zo ja, betekent dat, gezien de beperkte duur van de voorgestelde algemene asielprocedure geen verslechtering van de positie van asielzoekers die normaliter in de OC-procedure worden behandeld.
Ons antwoord hierop is dat de doelstelling van de voorstellen is dat de snelle procedure zorgvuldiger wordt (met behoud van snelheid) en dat de verlengde procedure sneller wordt (met behoud van kwaliteit). Dat vergroting van de kwaliteit en verlenging van de procedure in het aanmeldcentrum als bijeffect kan hebben dat meer zaken in de algemene asielprocedure worden afgedaan is, hoewel geen doel op zichzelf, alleen maar toe te juichen. Het is immers in ieders belang, en niet in de laatste plaats dat van de asielzoeker, dat er zo snel mogelijk uitsluitsel wordt gegeven over het asielverzoek – mits dat zorgvuldig gebeurt.
Kan het kabinet eveneens een prognose geven van de verschuiving van OC-procedures naar AC-procedures, zo vragen deze leden.
Zoals u in de rapportage kan lezen is tijdens de EAUT berekend dat ongeveer 40% van de asielaanvragen in de nieuwe situatie in de algemene asielprocedure kan worden afgedaan (16% afwijzing en 24% inwilliging), uiteraard onder voorbehoud van een vergelijkbare samenstelling van de asielinstroom. Volgens de EAUT-rapportage was het afdoeningspercentage in het AC aan het begin van 2008 22% (12% afwijzingen en 10% inwilliging).
Het voornemen is, zo begrijpen de leden van de SGP-fractie, om meer tijd in te ruimen voor de voorbereiding van de asielprocedure. Daarbij wordt naar de mening van de leden van de SGP-fractie onvoldoende belicht wat de rol van de rechtshulp hierin in is. Deze leden vragen welke overwegingen er zijn gemaakt ter verbetering van de rechtshulp en wat er gedaan kan worden om het aantal advocaten per procedure te verminderen.
Voor een algemeen beeld van de kwaliteit van de asielrechtsbijstand verwijzen wij u naar de brief van 6 december 2006 (TK 2006–2007, nr. 19 637, nr. 1108) waarin u uitgebreid wordt geïnformeerd over de wijze waarop het kwaliteitsvraagstuk voor dit bijzondere rechtsterrein wordt opgepakt. Verder zijn middelen ter beschikking gesteld om intercollegiale toetsing tussen rechtsbijstandverleners in de AC’s verder vorm te geven en om de asielzoeker in een vroeger stadium – voorafgaand aan de fase in het AC – uitgebreider voor te laten lichten. VluchtelingenWerk zal voorzien in een algemene voorlichting over de asielprocedure en over wat de asielzoeker kan verwachten van alle diensten in het aanmeldcentrum. De rechtsbijstandverlener zorgt voor de inhoudelijke, individuele voorbereiding van de asielzoeker omtrent wat hem/haar wacht in de asielprocedure.
De algemene procedure wordt uitgebreid tot maximaal acht dagen. De leden van de SGP-fractie vragen of deze voorgestelde termijn, zeker rond het nader gehoor, lang genoeg zijn. Deze leden vragen hoe de voorgestelde termijnen tot stand zijn gekomen. Zij vragen of bekend is hoeveel tijd hier gemiddeld genomen voor nodig is.
Ons antwoord hierop is dat de beleidsmaatregel om de huidige 48-uursprocedure te verlengen tot een achtdagenprocedure voortkomt uit de wens om de procedure nog zorgvuldiger in te richten, door de asielzoeker en zijn rechtsbijstandverlener meer tijd te geven voor de verschillende procedurestappen die in de procedure dienen te worden doorlopen, en de planbaarheid voor zowel de rechtsbijstand als de IND te vergroten. Om tevens een zekere snelheid in de procedure te houden is er, mede op basis van het reeds bestaande «blokkenmodel» in AC Ter Apel, voor gekozen om voor elke processtap een duidelijk afgebakende en vooraf vaststaande tijdsperiode te reserveren. Bij de verdere invulling van de procedure is deze tijd vastgesteld op één dag.
De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met de verlengde vertrektermijn voor asielzoekers die in het AC zijn afgewezen. Daardoor hoeven, volgens deze leden, minder mensen op straat terecht te komen. Zij vragen wat een en ander overigens betekent voor het aantal AC’s en de capaciteit en toerusting daarvan?
Het antwoord hierop is dat de beleidsmaatregel om asielzoekers van wie de asielaanvraag in de algemene asielprocedure is afgewezen, opvang te verlenen gedurende een vertrektermijn van vier weken op zichzelf genomen geen invloed heeft op de capaciteit en de toerusting van de AC’s. Het is namelijk niet de bedoeling dat asielzoekers gedurende deze vertrektermijn in het AC zullen verblijven.
Wel worden door de IND de mogelijkheden bezien om een derde land-AC te openen (naast AC Ter Apel en AC Zevenaar). De noodzaak voor het openen van een derde land-AC is gelegen in de omstandigheid dat het inrichten van een of meer nieuwe AC’s als randvoorwaarde geldt voor de uitvoering van de beleidsmaatregel om alle nader gehoren in de nieuwe asielprocedure in het AC af te nemen. Hiervoor dient capaciteit (medewerkers) te worden overgeheveld van de verlengde asielprocedure naar de algemene asielprocedure. Het zwaartepunt van de werkzaamheden die met de behandeling van een asielaanvraag gepaard gaan (met name het horen), komt in de nieuwe situatie immers in de algemene asielprocedure (de AC’s) te liggen. Omdat de huidige AC’s voor deze overheveling van capaciteit onvoldoende faciliteiten hebben (m.n. beschikbare kantoorruimtes) is het openen van één of meer nieuwe AC’s noodzakelijk om deze beleidsmaatregel optimaal te kunnen uitvoeren.
Hoewel het mogelijk is om uit te rekenen hoeveel extra capaciteit de AC’s nodig hebben om de nieuwe asielprocedure te kunnen uitvoeren, is van belang om te onderkennen dat het aanbod asiel een onvoorspelbaar karakter heeft. Door wijzigingen in de situaties in landen van herkomst en (daarop betrekking hebbende) wijzigingen in het landenbeleid kan nooit met volledige zekerheid worden aangegeven hoeveel capaciteit er in werkelijkheid nodig is. Om die reden streven wij ernaar om te voorzien in een buffercapaciteit, welke alternatief kan worden ingezet op momenten dat zij niet voor de behandeling van asielaanvragen nodig is. De wijze waarop buffercapaciteit zinvol zou kunnen worden vormgegeven, wordt thans nader uitgewerkt.
Onduidelijk blijft volgens deze leden vooralsnog ook of en hoe er, ten behoeve van de vernieuwde procedure en de opvang, voldoende (buf-fer)capaciteit zal worden gecreëerd voor de IND, het COA en de andere partners in de vreemdelingenketen. Zij vroegen wanneer daarover meer duidelijkheid komt, en welke betekenis in dit verband toekomt aan de verhoogde asielinstroom van dit jaar.
Wij kunnen hierop antwoorden dat momenteel verschillende buffermodaliteiten voor de vreemdelingenketen in beeld worden gebracht en dat wordt bezien of en in welke mate buffercapaciteit voor de organisaties in de vreemdelingenketen opportuun is. Hierbij is tot dusver gebleken dat het inrichten van een ketenconsistente buffer een complex vraagstuk is. Zodra de uitkomsten van deze verkenning duidelijk zijn en in het kabinet zijn besproken, zullen wij u hierover informeren.
De verhoogde asielinstroom van dit jaar vergt extra capaciteit. Hiervoor zijn middelen bij Voorjaarsnota beschikbaar gesteld. Het verantwoord opschalen van capaciteit in de vreemdelingenketen vergt echter geruime tijd. Hierdoor zijn in de TNV inmiddels de wachttijden opgelopen. Alhoewel deze wachttijd op zichzelf niet wenselijk is, kan door de TNV-voorziening bij de stijgende instroom wél de filterfunctie van het aanmeldcentrum worden gehandhaafd. De TNV-voorziening blijft in de nieuwe procedure dan ook gehandhaafd.
De leden van de PvdA-fractie zijn teleurgesteld dat niet aan alle rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen opvang wordt verleend, in het bijzonder ex-asielzoekers die een medische aanvraag hebben ingediend. Deze leden zijn van mening dat hetgeen in de onderhavige brief wordt voorgesteld niet in lijn is met het bestuursakkoord dat het Rijk afgelopen mei met de VNG heeft gesloten, aangezien met de voorgestelde maatregelen het op straat belanden van rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen niet tot een minimum zal worden beperkt en de gemeenten derhalve alsnog zullen worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers die rechtmatig in Nederland verblijven.
Deze leden vernemen graag hoe het kabinet de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord beoordeelt ten opzichte van het voornemen om geen (voortgezette) opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers die een reguliere medische aanvraag indienen. Zij vragen of het kabinet signalen heeft ontvangen vanuit gemeenten over deze beleidsvoornemens. Heeft er(recentelijk) nog overleg plaatsgevonden met de VNG, zo vragen deze leden.
Ons antwoord hierop is het volgende. De VNG heeft haar zorgen geuit over die situaties waarbij uitgeprocedeerde asielzoekers die rechtmatig verblijf ontlenen aan een reguliere vervolgprocedure, geen recht op opvang hebben. De VNG doelt hier vooral op uitgeprocedeerde asielzoekers die een reguliere medische (vervolg-)aanvraag indienen.
Conform de afspraak in het bestuursakkoord zet het Rijk zich in om de problematiek die de VNG schetst tot een minimum te beperken. De asielprocedure wordt zorgvuldiger en zo aangepast dat daarin – nog meer dan nu al het geval is – bij de behandeling van de aanvraag aandacht wordt gegeven aan eventuele medische complicaties. Op deze manier moet waar mogelijk worden voorkomen dat het nodig is dat vreemdelingen na afwijzing van hun asielaanvraag, alsnog om medische redenen een reguliere aanvraag indienen, danwel een ongefundeerd beroep doen op ontheffing van het mvv-vereiste wegens medische omstandigheden. Door op deze wijze te investeren aan de voorkant van het proces, menen wij dat problemen na afloop van asielprocedure zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. De DT&V heeft bij het begeleiden van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers voortdurend oog voor aspecten van schrijnendheid en medische omstandigheden. Indien hier mogelijk sprake van is, wordt dit gesignaleerd bij de IND.
Wanneer er opvang zal worden geboden aan alle vreemdelingen die een medische aanvraag indienen maar eerder hun asielverzoek afgewezen zagen, dan zal dit ongetwijfeld leiden tot een stijging van het aantal aanvragen, waarvan een groot gedeelte ongefundeerd zal zijn. Onderzocht is of het mogelijk is om uitgeprocedeerde asielzoekers die een reguliere (medische) aanvraag doen, aansluitend aan hun asielprocedure opvang te bieden. De EAUT concludeert dat dit niet uitvoerbaar is zolang er geen goed filter is voor «medische zaken». (Medische zaken betreffen zowel verzoeken om een verblijfsvergunning op medische gronden, als «gewone» reguliere aanvragen waarbij de ex-asielzoeker stelt dat hij/zij om gezondheidsredenen geen mvv kan aanvragen.) De filterfunctie van het M50-loket (aan dit loket wordt bepaald of reguliere aanvragen kans van slagen hebben of direct moeten worden afgewezen) staat of valt met de snelheid van medische advisering. Berekeningen wijzen uit dat de tijd tussen het bellen met de afsprakenlijn en het uitbrengen van een BMA-advies kan oplopen tot 12 à 17 weken. Indien de vreemdeling wel het recht op opvang behoudt, wordt het beoogde doel, namelijk het weren van kansloze aanvragen, niet bereikt. Bovendien kan het zicht op verlenging van de opvang misbruik in de hand werken. Gelet hierop is in de brief opgenomen dat de IND onvoldoende mogelijkheden ziet voor een adequaat filter. Overigens dient te worden opgemerkt dat ook als hier wel een oplossing voor zou zijn gevonden, gemeenten nog altijd geconfronteerd kunnen worden met rechtmatig verblijvende vreemdelingen die zich binnen hun gemeentegrenzen bevinden (bijvoorbeeld wel rechtmatig verblijf als gevolg van vervolgprocedures zónder bijzondere medische omstandigheden).
De leden van de SP-fractie beoordelen een verlenging van de vertrektermijn naar vier weken en het verschaffen van opvang gedurende die periode positief. Deze leden vragen of er een mogelijkheid bestaat om deze periode te verlengen in afwachting van een beslissing van de rechtbank op beroep of aanvraag voorlopige voorziening. Zij vragen waar zal deze opvang zal worden geboden. Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de SP-fractie dat het ongewenst is dat er een voortdurende verhuizing van asielzoekers plaatsvindt afhankelijk van de fase van de procedure?
Ten antwoord hierop melden wij dat de raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat door de koppeling van de opvang aan de vertrektermijn het spoedeisend belang voor de behandeling van het beroep door de rechtbank wordt behouden. Verlenging van de vertrektermijn is dan dus niet nodig. Zoals in de EAUT-rapportage staat beschreven wordt gedacht aan opvang in een Terugkeerlocatie tijdens de vertrektermijn. Het is inderdaad het uitgangspunt het aantal verhuisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
De opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers met rechtmatig verblijf en (ex) asielzoekers die rechtmatig verblijf hebben op basis van een procedure voor een reguliere verblijfsvergunning (bijvoorbeeld op medische gronden) is een grote bron van zorg voor deze leden. Deze groepen vormen in hoofdzaak de bevolking van de gemeentelijke noodopvangvoorzieningen. In het bestuursakkoord tussen de staatssecretaris en de VNG is afgesproken dat de noodopvangvoorzieningen zullen worden gesloten en dat het op straat terecht komen van vreemdelingen tot een minimum zal worden beperkt. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de staatssecretaris verwacht dat het bestuursakkoord overeind blijft, nu aan bovengenoemde groepen geen opvang van rijkswege zal worden verstrekt.
Met betrekking tot onze overwegingen om geen opvang te bieden aan ex-asielzoekers met een reguliere aanvraag verwijzen wij u naar het antwoord dat wij hierboven hebben gegeven op dezelfde vraag van leden van de PvdA-fractie. Hier voegen wij nog aan toe dat in het bestuursakkoord tussen Rijk en VNG is afgesproken dat de gemeentelijke (financiering van) noodopvang van uitgeprocedeerde asielzoekers in samenhang met de uitvoering van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet wordt beëindigd. In bestuurlijk verband heeft de VNG recentelijk benadrukt dat gelet op deze afspraak er geen reden is te twijfelen aan het commitment van de gemeenten om de (financiering van) noodopvang te beëindigen. Een aantal gemeenten heeft de noodopvang daadwerkelijk beëindigd of is daar al mee begonnen al dan niet in samenwerking met de DT&V. Tegelijkertijd heeft de VNG aangegeven teleurgesteld te zijn dat geen opvang wordt geboden aan rechtmatig in Nederland verblijvende ex-asielzoekers, in het bijzonder indien sprake is van medische problematiek.
De leden van de VVD-fractie vragen of een asielzoeker van wie het beroep is afgewezen het land te dient te verlaten, ongeacht een eventueel hoger beroep. Deze leden vragen of het mogelijk is daarvan af te wijken en zo ja in welke mate.
Het antwoord hierop is dat een asielzoeker van wie het beroep is afgewezen, het land dient te verlaten, ongeacht een eventueel hoger beroep. In geval de asielzoeker in de hoger beroepfase een eerste voorlopige voorziening aanvraagt, mag die eerste voorlopige voorziening in Nederland worden afgewacht.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom niet standaard wordt overgegaan tot het toepassen van vreemdelingenbewaring op vreemdelingen van wie de eerste aanvraag is afgewezen c.q. zal worden afgewezen om hen op die wijze beschikbaar te houden voor de verdere procedure en voorbereiding op vertrek en om te voorkomen dat zij in de illegaliteit kunnen verdwijnen. Voorts vragen deze leden het kabinet te bevorderen dat illegaal verblijf in Nederland strafbaar wordt gesteld.
In antwoord hierop melden wij dat in overeenstemming met internationale normen in het Nederlandse beleid bewaring slechts als uiterste middel wordt toegepast. Bewaring mag niet worden toegepast uitsluitend op basis van overwegingen van algemene aard. De bewaring moet gerelateerd zijn aan feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling. Steeds moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden tussen het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid en het individuele belang van de vreemdeling. Het standaardmatig in bewaring stellen van afgewezen asielzoekers is niet doelmatig, omdat het zou betekenen dat ook in gevallen waarin er geen risico is van onttrekking aan het toezicht toch bewaring zou moeten worden toegepast. Dit past dus niet binnen het internationaalrechtelijke kader waar ook Nederland aan gebonden is. Ook de Europese Terugkeerrichtlijn, waarover recentelijk overeenstemming is bereikt, voorziet niet in een mogelijkheid om standaard tot inbewaringstelling over te gaan zodra een asielverzoek is afgewezen.
Wij kiezen er niet voor om illegaal verblijf strafbaar te stellen, aangezien daarmee de mogelijkheden om het gedwongen vertrek van een illegale vreemdeling te realiseren, niet worden verbeterd. De bestrijding van illegaal verblijf en de negatieve effecten die daarmee gepaard gaan, vereisen primair de feitelijke beëindiging van het verblijf. Door het strafbaarstellen van illegaal verblijf zal dat niet worden bereikt. Indien het aankomt op het strafrechtelijk detineren van een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling zou het verblijf daardoor zelfs kunnen worden verlengd. Vreemdelingenbewaring is in dat opzicht een veel doelmatiger vorm van detentie, omdat dit een vorm van detentie is die uitsluitend voortduurt zolang dit noodzakelijk is met het oog op het realiseren van het vertrek.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke gevolgen de recente uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het vastzetten van Chinese illegalen heeft voor de mate waarin het mogelijk is vreemdelingen vast te zetten in vreemdelingendetentie.
Over de hier bedoelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) inzake de vreemdelingenbewaring van Chinese vreemdelingen zijn vragen gesteld door het lid De Wit (SP) op 9 september 2008. Op 16 september 2008 hebben wij u ons antwoord op deze vragen doen toekomen. Voor onze reactie op de uitspraak verwijzen wij naar deze antwoorden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoering van de afspraken ten aanzien van de opvang van asielzoekers. De leden merken op dat de regering stelt dat het voor de IND onmogelijk is om een adequate filter toe te passen voor reguliere aanvragen met medische aspecten. De leden van de ChristenUnie-fractie om een nadere toelichting op welke belangen er precies gemoeid zijn met de afweging om geen asielzoekers met reguliere aanvraag op medische gronden in de opvang te zetten en zij vragen daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan de proportionaliteit van deze maatregelen en de individuele gevolgen voor de asielzoekers.
Met betrekking tot onze overwegingen om geen opvang te bieden aan ex-asielzoekers met een reguliere (medische) aanvraag verwijzen wij u naar het antwoord dat wij hierboven hebben gegeven op dezelfde vraag van leden van de PvdA-fractie. Voor wat betreft de proportionaliteit en individuele gevolgen, geldt aanvullen het volgende. Als hun asielaanvragen zijn afgewezen, verschillen ex-asielzoekers feitelijk niet van andere vreemdelingen die nog wel in hun land van herkomst zijn. Ex-asielzoekers hadden voor een reguliere aanvraag dus een mvv moeten aanvragen in hun land van herkomst. Nu zij de overheid voor een voldongen feit stellen is het mogelijk dat zij de behandeling van die aanvraag ook nog (gedeeltelijk) in Nederland mogen afwachten. Om daar vervolgens ook nog opvang voor te bieden is ons inziens niet proportioneel en bovendien een verkeerd signaal voor vreemdelingen in landen van herkomst die naar Nederland willen komen (en hun reisagenten), en nog af moeten wegen langs welke weg zij dat willen doen.
In dit verband vragen de leden van de ChristenUnie-fractie tevens om een uiteenzetting van wat de mogelijkheden zijn voor decentrale opvang en voor asielzoekers met ernstige psychische problematiek.
Het COA kent de mogelijkheid van een zogenaamde «administratieve plaatsing». Op basis van een dergelijke plaatsing is het mogelijk om, in geval van bijzondere (zwaarwegende) medische redenen waardoor continuering van het verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is over te gaan tot decentrale plaatsing, bijvoorbeeld in een zorginstelling. Het COA kent tevens de opvangvorm Psychiatrisch Intensieve Thuiszorg (PIT). Deze opvang is bedoeld voor asielzoekers met ernstige en chronische psychiatrische problemen. Deze asielzoekers ontvangen vanuit de reguliere zorg de op hun situatie toegesneden gespecialiseerde zorg. Zonodig vindt opvang plaats in een psychiatrische instelling.
Winst in de vernieuwde procedure achten de leden van de CDA-fractie de verruimde ex nunc toepassing van artikel 83 Vreemdelingenwet 2000. Deze leden vinden het in dit verband een vooruitgang dat, vooruitlopend op de wijziging van artikel 83, de IND vaker dan thans het geval is, eigener beweging en zonder dat de rechter dit vraagt, zal beoordelen of er sprake is van relevante nieuwe omstandigheden en naar aanleiding daarvan eventueel bepaalde acties onderneemt. Dit leidt deze leden wel tot de vraag of er niet weer discussie zal ontstaan over conclusies van de IND bij de beoordeling van de vraag of er wel of niet sprake is van nieuwe omstandigheden c.q. relevante nieuwe omstandigheden en over de door de IND ondernomen of achterwege gelaten acties. Overigens onderschrijven deze leden ook in dezen de stelling van het kabinet dat misbruik, bijvoorbeeld het (opzettelijk) pas laat in de procedure inbrengen van informatie, niet moet worden beloond.
In antwoord hierop melden wij het volgende. Zolang de voorgenomen wijziging van artikel 83 Vw 2000 nog niet heeft plaatsgevonden zal de staatssecretaris daarop vooruitlopend wel reeds in ruimere mate rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen op de in onze brief omschreven wijze. De rechter is uiteraard onafhankelijk in de uitleg van artikel 83 Vreemdelingenwet 2000. Dit neemt niet weg dat het gewijzigde beleid ter zake van het rekening houden met later opgekomen feiten en omstandigheden hem in staat stelt om de toetsing uit te strekken tot de wijze waarop de staatssecretaris met een beroep op zulke feiten en omstandigheden rekening houdt, voor zover deze niet reeds eerder naar voren hadden dienen te worden gebracht. Wij verwachten dan ook dat reeds voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 het door deze leden onderschreven doel kan worden gerealiseerd.
In geval van beleidswijzigingen beziet de IND al of beschikkingen moeten worden gewijzigd danwel ingetrokken. Voor overige zaken wordt nu een werkwijze ontwikkeld, die al in 2009 gerealiseerd zal worden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de brief wordt gemeld dat ten bate van de zorgvuldigheid van de asielprocedure, waaronder ook het signaleren van medische aspecten in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure de noodzaak voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvragen en voor de reguliere aanvragen deels wegnemen. Deze leden vragen of specifieker aangegeven kan worden om welke medische aspecten het gaat. Moeten deze leden hierbij met name denken aan psychische klachten of ook daadwerkelijk fysieke klachten? In hoeverre zijn de Istanbul-protocollen meegenomen in de nieuwe asielprocedure, zo vragen deze leden. Hoeveel minder reguliere aanvragen en herhaalde asielaanvragen (vervolgvragen) worden door het invoeren van de voorgenoemde maatregel verwacht? Deze leden ontvangen graag een duidelijke prognose voor de komende jaren.
Zoals wij reeds vermeldden zal de precieze uitwerking van medische problematiek in de asielprocedure begin 2009 volgen. De door de leden van de PvdA-fractie genoemde aspecten zullen hierin worden meegenomen, waarbij dient te worden opgemerkt dat de mogelijkheid tot het maken van een duidelijke prognose afhankelijk zal zijn van de wijze waarop de medische toets precies vorm krijgt.
De verruiming van de mogelijkheid om later opgetreden uitzettingsbeletselen in een lopende procedure mee te nemen wordt van harte verwelkomd door de leden van de SP-fractie. Zij vragen de staatssecretaris waarom er in de brief geen aandacht is voor de marginale toets van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij vragen of de staatssecretaris alsnog in kan gaan op de bezwaren die hiertegen, ook bij vreemdelingenrechters, bestaan en de oplossing hiervoor die wordt geboden in het wetsvoorstel Pechtold (30 830)? De leden van de SP-fractie onderschrijven de mening dat een zorgvuldige eerste procedure bijdraagt aan het terugdringen van vervolgaanvragen.
Bij de beantwoording van deze vragen stellen wij voorop dat de rechtspraak uiteraard de staatsrechtelijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen bestuursorganen en de met de toetsing van de rechtmatigheid belaste rechtscolleges dient te respecteren. De kenschets van deze verdeling van verantwoordelijkheden als «marginale toets» werkt echter gemakkelijk misvattingen in de hand. De rechtspraak laat de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de asielzoeker weliswaar bij de staatssecretaris, maar is daarmee geenszins van de taak ontslagen de rechtmatigheid van deze beoordeling te toetsen. Uiteraard volgen wij de discussie over de vraag of deze toets te mager is uitgevallen met meer dan gewone belangstelling. Het intiatiefwetsvoorstel Pechtold/Van der Ham, dat de rechtbank opdraagt de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas «vol te toetsen», is echter naar ons oordeel niet het goede antwoord. Nog afgezien van de omstandigheid dat wij de beantwoording van de in het verslag met betrekking tot het initiatiefwetsvoorstel gestelde vragen en gemaakte opmerkingen zullen afwachten, zijn wij van oordeel dat onze brief van 24 juni 2008 een stevig en evenwichtig pakket van maatregelen bevat die de asielprocedure in belangrijke mate verbeteren, onder andere door vergroting van de zorgvuldigheid. In dit verband wijzen wij op de rust- en voorbereidingstermijn, de mogelijkheid om in die termijn te worden voorgelicht door VWN en te worden voorbereid door rechtsbijstand en onderzoek te verrichten naar de identiteit en nationaliteit en naar documenten ter ondersteuning van het asielverhaal, het zo vroeg mogelijk onderkennen van eventuele medische problemen en de verlenging van de procedure in het aanmeldcentrum. In de brief wordt verder ingegaan op de omvang van de rechterlijke toets waar het gaat om later ingetreden beletselen, zoals ook beschreven in het coalitieakkoord. Er wordt voorgesteld om de ex nunc toetsing in artikel 83 Vw 2000 te verruimen zodat de rechtbank ook rekening kan houden met beleidswijzigingen die dateren van na het bestreden besluit en met feiten en omstandigheden en bewijsmiddelen die eerder hadden kunnen worden aangevoerd. Vooruitlopend op de wijziging van artikel 83 Vw 2000 zal de IND ruimer gebruik maken van zijn mogelijkheden ter zake bij de voorbereiding van de besluiten van de staatssecretaris en bij de standpunten die worden ingenomen bij een beroep op later opgekomen feiten en omstandigheden. Wij verwijzen hierbij ook naar onze antwoorden op vragen van leden van de CDA-fractie over hetzelfde onderwerp.
Mede gelet op deze verbeteringen bestaat er ons inziens thans geen aanleiding om andere wijzigingen aan te brengen in de wettelijke bepalingen inzake de wijze waarop de rechter dient te toetsen. Of er een grond voor toelating is (de kwalificatie van de feiten in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM) wordt door de rechter zonder beperking getoetst. Deze toetsing heeft betrekking op de kernvraag, namelijk of (dreigende) schending van het beginsel van non-refoulement aan de orde is. De toetsing aan dat beginsel is op deze wijze gewaarborgd. Blijkens het bovenstaande wordt daarbij een actuele beoordeling beoogd van de vraag of er een beletsel is tegen de uitzetting van de vreemdeling. Wij wijzen in dit verband ook op onze brief van 22 juni 2007 (Kamerstukken, 2006–2007, 29 344, nr. 64) naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salah Sheekh van 11 januari 2007.
De leden van de VVD-fractie vragen in welke mate afgewezen asielzoekers medische redenen aanvoeren om toch een verblijfsvergunning te krijgen of niet (direct) te hoeven vertrekken. In welke mate wordt dit gehonoreerd, zo vragen deze leden.
Van de asielzoekers die in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2007 een afwijzing op de asielaanvraag hebben ontvangen, heeft tot op heden ruim 1% een reguliere aanvraag op medische gronden ingediend. Dit waren ongeveer 80 personen. Van deze groep heeft ongeveer 10% daadwerkelijk een vergunning gekregen.
Ten aanzien van dit percentage dient te worden opgemerkt dat de betreffende vreemdelingen nog relatief kort in Nederland verblijven. De ervaring leert echter dat medische problemen vaak pas in een later stadium aan het licht komen en dat aanvragen op medische gronden niet altijd direct nadat de asielzoeker is uitgeprocedeerd worden ingediend. Dit blijkt uit het aantal daadwerkelijk ingediende reguliere aanvragen op medische gronden door uitgeprocedeerde asielzoekers in de afgelopen jaren. In 2004 hebben ruim 1400 uitgeprocedeerde asielzoekers een reguliere aanvraag op medische gronden ingediend. In 2005 waren dit ruim 1500 aanvragen, in 2006 bijna 1000 aanvragen en in 2007 ruim 200 aanvragen. Dat deze aantallen flink hoger liggen dan het aantal van 80 personen uit de eerder genoemde periode, is gelegen in het feit dat is niet gekeken naar het moment waarop de vreemdeling een afwijzing op de eerdere asielaanvraag heeft ontvangen. De significante daling in het aantal aanvragen om medische redenen vanaf 2006 wordt toegeschreven aan (de aankondiging van) de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet.
Nog los van bovenstaande aantallen kan het zo zijn dat vreemdelingen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet niet worden uitgezet omdat dit vanwege de gezondheidstoestand niet verantwoord is. Dit kan voorkomen zonder dat er doorgeprocedeerd is (asiel of regulier) of nadat er doorgeprocedeerd is. Op grond van de gegevens die op dit moment in de geautomatiseerde systemen van de IND worden geregistreerd, is het niet mogelijk een betrouwbaar antwoord te geven op de vraag hoe vaak om uitstel van vertrek wordt verzocht om medische redenen (artikel 64 Vw). Een voorzichtige schatting op basis van de voorhanden zijnde gegevens leert dat van de asielzoekers die in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2007 een afwijzing op hun asielaanvraag hebben ontvangen, ongeveer 5% een beroep op artikel 64 Vw heeft gedaan.
Ook komt het voor dat uitgeprocedeerde asielzoekers een reguliere aanvraag indienen op andere dan medische gronden, maar wel verzoeken om vrijstelling van het mvv-vereiste om medische redenen. Tenslotte kan het nog zo zijn dat medische factoren meewegen in de beoordeling of een zaak schrijnend is. Beide worden niet apart geregistreerd.
Voorts vragen deze leden op grond van welke argumenten bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 juist niet voor een ex nunc-toetsing door de rechter is gekozen. Zij vragen waarom deze argumenten nu niet meer relevant of niet meer doorslaggevend zijn.
Hierop antwoorden wij dat bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 wel voor een ex nunc toetsing door de rechter gekozen is ter voorkoming van het indienen van nieuwe aanvragen (artikel 83 Vw 2000). Volgens de jurisprudentie van de AbRS wordt de vraag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000 beantwoord aan de hand van dezelfde criteria als die welke gelden bij de toepassing van artikel 4:6, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht. Omdat artikel 4:6 Awb niet op wijzigingen van het recht ziet, en dus ook artikel 83 Vw 2000 niet, kan in rechte geen beroep worden gedaan op nieuw beleid (bijvoorbeeld een categoriaal beschermingsbeleid) noch op feiten of omstandigheden of bewijsstukken die eerder hadden kunnen worden aangevoerd. In onze brief van 24 juni 2008 wordt, in het belang van de zorgvuldigheid en finale geschillenbeslechting, voorgesteld dat artikel 83 Vw 2000 zich uitstrekt tot alle feiten en omstandigheden en wijzigingen van het recht die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het beroep. In antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie zijn wij reeds ingegaan op de vraag hoe later opgekomen feiten en omstandigheden binnen de geldende wettelijke kaders in de beoordeling zullen kunnen worden betrokken.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet wordt voorgesteld om pas later naar voren gebrachte argumenten die de asielzoeker eerder naar voren had kunnen brengen niet alleen buiten beschouwing te laten bij de rechtbank maar ook bij een vervolgaanvraag.
Op deze vraag antwoorden wij het volgende. Wij hebben dit niet voorgesteld omdat het buiten beschouwing laten van die argumenten tot gevolg heeft dat zij niet worden getoetst. Dit kan ertoe leiden dat uitzetting in strijd komt met het beginsel van non-refoulement. Dat is het geval als de informatie tot de conclusie leidt dat de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om ondanks Richtlijn 2005/85/EG het indienen van vervolgaanvragen uit te sluiten. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is om het initiatief te nemen om deze Richtlijn zodanig gewijzigd te krijgen dat deze uitsluiting wel mogelijk wordt. Is het in de praktijk ook in alle andere EU-landen mogelijk om na een afgewezen asielaanvraag een nieuwe asielaanvraag of een reguliere aanvraag in te dienen en behandeld te krijgen?
Ons antwoord hierop luidt als volgt. Op grond van Richtlijn 2005/85/EG moet bij een opvolgende asielaanvraag steeds worden onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn. Zo niet, dan kan de aanvraag versneld worden afgedaan en kan de aanvraag eventueel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit stelsel komt overeen met het Nederlandse stelsel.
Wij achten het van belang om dit stelsel te handhaven. De ratio ervan is dat herhaalde aanvragen, die zijn gestoeld op dezelfde gronden als de eerste aanvraag, niet tot een onnodige herhaling van zetten binnen de procedure mogen leiden.
Anderzijds is het goed mogelijk dat sinds de eerste aanvraag de situatie in het land van herkomst of de persoonlijke situatie van de vreemdeling is gewijzigd, waardoor hij bij terugkeer in het land van herkomst alsnog risico’s zou kunnen lopen die asielrechtelijke bescherming rechtvaardigen. Om deze reden zijn wij niet bereid om een initiatief te nemen tot wijziging van de Richtlijn op dit punt.
Net als Nederland zijn ook de overige EU-landen gebonden aan Richtlijn 2005/85/EG. Ook deze landen moeten dus voldoen aan de hiervoor genoemde procedurewaarborgen.
Hoeveel procent van de asielzoekers die hun eerste aanvraag afgewezen zagen, dienden vervolgens niet een tweede asielaanvraag in of een reguliere aanvraag in, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Het percentage asielzoekers die in de periode van 1 augustus 2006 t/m 31 december 2007 een eerste asielaanvraag indienden die werd afgewezen en vervolgens geen vervolgaanvraag (asiel of regulier) indienden, was bijna 90%.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in het kader van het voorkomen van herhaalde aanvragen de nadruk dient te liggen op het aantal reguliere aanvragen, welk aantal immers veel groter is dan het aantal asielaanvragen. Derhalve roepen de leden van de PVV-fractie het kabinet op om nu eindelijk uitvoering te geven aan de aangenomen motie Wilders welke ertoe strekt dat vreemdelingen slechts één aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning mogen indienen.
Wij hebben de Tweede Kamer per brief d.d. 6 maart 2007 (Kamerstukken, 2006–2007, 19 637, nr. 1133) laten weten de aangenomen motie Wilders, inzake het indienen van maximaal één aanvraag per vreemdeling voor een reguliere verblijfsvergunning, niet te zullen uitvoeren. Wij concluderen dat het juridisch gezien niet mogelijk en evenmin wenselijk is om een vreemdeling slechts eenmaal in de gelegenheid te stellen een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in te dienen. De motie Wilders lijkt ingegeven door de wens het misbruik van toelatingsprocedures dan wel frauduleus handelen te voorkomen c.q. te bestrijden. Uit de brief blijkt dat het eveneens van groot belang is dat misbruik en oneigenlijk gebruik van procedures, zoals het stapelen van aanvraag op aanvraag en daarmee het rekken van het verblijf in Nederland, zoveel mogelijk worden beperkt, uiteraard binnen de wettelijke kaders. In de brief is aangegeven dat door ons op verschillende manieren wordt gewerkt aan het optreden tegen frauduleus handelen. Zo zal bijvoorbeeld de invoering op termijn van biometrische kenmerken kunnen bijdragen aan het in de toekomst strenger kunnen optreden tegen frauduleus handelen. In de Blauwdruk Modern Migratiebeleid die de Tweede Kamer op 27 juni 2008 is aangeboden (Kamerstukken II, 2007/08, 30 573, nr. 10) is een nieuw kader voor toezicht en handhaving gegeven, waarmee frauduleus handelen kan worden aangepakt en het misbruik van reguliere procedures kan worden bestreden.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de voorgestelde mogelijkheid voor rechters om rekening te houden met alle relevante omstandigheden en wijzigingen van het recht. Deze leden hebben dit als een knelpunt ervaren, en gaan er vanuit dat deze beleidswijziging een grote bijdrage kan leveren aan het verminderen van het aantal vervolgaanvragen.
Niettemin vinden de leden van de ChristenUnie-fractie de ruimte die aan rechtbanken wordt gelaten om nieuwe feiten of omstandigheden te kunnen tegenhouden op grond van goede procesorde of ontoelaatbare vertraging van de afdoening van de zaak, wel een risico. Zij vragen hoe zal worden voorkomen dat zich een jurisprudentie zal gaan ontwikkelen die neerkomt op de huidige praktijk. Welke criteria worden hiervoor gehanteerd, zo vragen deze leden.
Uit de vraagstelling kan worden opgemaakt dat de ChristenUnie vreest dat rechtbanken, wanneer aan hen de ruimte wordt geboden om nieuwe feiten en omstandigheden buiten beschouwing te laten indien de goede procesorde zich daartegen verzet of wanneer het meenemen ervan tot ontoelaatbare vertraging leidt, nieuwe feiten en omstandigheden alsnog niet zullen betrekken in hun beoordeling ondanks de wijziging van artikel 83 Vw2000.
Van belang is echter dat deze toets van de rechtbanken enkel ziet op de beroepsprocedure als zodanig: feiten en omstandigheden worden niet meegenomen als ze met de goede procesorde in strijd zijn of voor een ontoelaatbare vertraging zorgen. Dit is een bevoegdheid die de rechtbanken in de huidige situatie al hebben. Op dit punt zijn geen wijzigingen voorzien. Dezerzijds bestaat derhalve niet de verwachting dat de rechtbanken deze ruimte, meer dan thans het geval is, zullen gebruiken om nieuwe feiten en omstandigheden niet in de beoordeling van het beroep mee te nemen.
De verruiming van artikel 83 Vw2000 ziet echter op de beoordeling van de vraag of de feiten en omstandigheden reeds op een eerder moment, namelijk in de bestuurlijke fase, ingeroepen hadden moeten worden. Indien dit het geval is, kunnen deze feiten en omstandigheden in de huidige situatie buiten beschouwing gelaten worden. In de nieuwe situatie verandert dit criterium. De rechter hoeft in de nieuwe situatie niet te beoordelen of de feiten en omstandigheden eerder hadden moeten worden ingebracht, maar of deze feiten en omstandigheden relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Een speciaal punt van aandacht is voor de leden van de D66-fractie de toetsing door de rechter van door de IND genomen besluiten. De rechtsbescherming van asielzoekers, in de ogen van deze leden een van de kwetsbaarste groepen in onze samenleving, bevindt zich momenteel op een niveau dat een land als Nederland onwaardig is, zo menen de leden van de D66-fractie. Zij wijzen hierbij op de hunnerzijds gedane voorstellen tot verbetering van de rechtsbescherming van asielzoekers. Deze leden hebben behoefte aan een nauwkeurige en volledige uiteenzetting over welke onderdelen van het wetsvoorstel het kabinet voornemens is over te nemen en welke niet, met beargumentering waarom niet.
Wij achten een dergelijk gedetailleerde uiteenzetting over alle onderdelen van het initiatiefwetsvoorstel als door de leden van de D66-fractie gevraagd, thans niet opportuun. Nog afgezien van de omstandigheid dat wij met belangstelling kennis zullen nemen van de beantwoording van de in het verslag met betrekking tot het initiatiefwetsvoorstel gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, zijn wij van oordeel dat onze brief van 24 juni 2008 een stevig en evenwichtig pakket van maatregelen bevat die de asielprocedure in belangrijke mate verbeteren, onder andere door vergroting van de zorgvuldigheid. Verder verwijzen wij naar hetgeen hierboven is geantwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over de rechterlijke toetsing en over het initiatiefwetsvoorstel Pechtold/Van der Ham.
Wat betreft terugkeer is het volgens de leden van de CDA-fractie winst dat de motie Van Fessem/Visser uitvoering krijgt via de maximaal 12 weken plaatsing van uitgeprocedeerde asielzoekers in een vrijheidsbeperkende locatie. Deze leden vragen of de 12-wekentermijn alleen geldt voor uitgeprocedeerde asielzoekers die meewerken aan terugkeer. Zij vragen welke criteria gelden voor plaatsing in de vrijheidsbeperkende onderdaklocatie (ODL). Cruciaal is en blijft ook wat er in die periode daadwerkelijk wordt ondernomen door de Dienst Terugkeer en Vertrek en hoe intensief dat gebeurt. Dat moet naar de mening van de leden van de CDA-fractie méér zijn dan voorheen. Kan worden aangegeven op welke wijze het terugkeerproces wordt geïntensiveerd? Gegeven de signalen dat ambassades de nodige tijd nemen voor het behandelen van laissez-passer aanvragen, lijkt naar de mening van de leden van de CDA-fractie de periode van 12 weken, zeker voor meewerkende asielzoekers, voldoende. En dat is precies wat genoemde motie beoogde te bewerkstelligen.
Ons antwoord hierop is dat het wel of niet meewerken aan vertrek geen voorwaarde is voor plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie. Wel kan het frustreren van vertrek gedurende of vóór de plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie aanleiding zijn om alsnog of direct te kiezen voor bewaring. Dat kan ook voordat de 12 weken om zijn. In de vrijheidsbeperkende locatie wordt een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd teneinde toezicht te kunnen uitoefenen op het realiseren van het vertrek uit Nederland. De maatregel wordt individueel opgelegd. Belangrijke voorwaarde is dat de vreemdeling op het moment van oplegging van de maatregel verwijderbaar is. De maatregel wordt primair opgelegd aan de ex-asielzoekers verblijvend in de COA-opvang die niet binnen de vertrektermijn van 28 dagen Nederland hebben verlaten en aan in de illegaliteit aangetroffen gezinnen met minderjarige kinderen.
Met de plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie en oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een meldplicht wordt beoogd dat de betreffende vreemdeling beschikbaar wordt gehouden voor terugkeerbegeleiding door de DT&V. De casemanagement werkwijze wordt op de vrijheidsbeperkende locatie intensief voortgezet. De regievoerder vertrek van de DT&V voert vertrekgesprekken met de vreemdeling en monitort (op deze wijze) de activiteiten van de vreemdeling met betrekking tot zijn of haar vertrek uit Nederland. Deze activiteiten zien met name op het verkrijgen van voor het vertrek benodigde (vervangende) reisdocumenten. Ook wordt ingezet op het bevorderen van zelfstandig vertrek met behulp van de IOM. Wij achten overigens een periode van voorbereiding op terugkeer voorafgaand aan de vertrektermijn in combinatie met een vertrektermijn van vier weken en eventueel aansluitende periode van 12 weken ruim voldoende voor het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten bij zelfstandig vertrek. Voor gedwongen vertrek zijn geen termijnen te geven.
Intensivering wordt verder vormgegeven door landen van herkomst op strategische wijze te benaderen. Eerste voorbeelden hiervan heeft u gezien rondom de kwestie van plotselinge verhoogde instroom van asielaanvragen van Chinese vreemdelingen. De Chinese autoriteiten zijn op verschillende operationele en politieke niveaus benaderd, hetgeen blijkt bij te dragen aan de samenwerking. Ook andere departementen worden intensiever bij de contacten met relevante andere staten ingeschakeld. Voor wat betreft de samenwerking met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op dit punt, verwijs ik u graag naar de beleidsnotitie Internationale migratie en ontwikkeling 2008.
Teleurstellend achten de leden van de CDA-fractie overigens dat, ondanks pleidooien van alweer enkele jaren geleden, pas via de op 25 juni 2008 gehouden conferentie er meer duidelijkheid moest komen over de mogelijke aansluiting van succesvolle initiatieven van gemeenten en NGO’s bij reeds bestaande terugkeerprogramma’s (van IOM). De leden van de CDA-fractie worden graag geïnformeerd over hetgeen genoemde conferentie heeft opgeleverd.
Wij kunnen u melden dat de conferentie in zijn algemeenheid een gelegenheid heeft gegeven waar de rijksoverheid (zoals de DT&V), gemeenten, gouvernementele organisaties en non-gouvernementele organisaties elkaar hebben kunnen ontmoeten en nader hebben kunnen spreken over terugkeer. Deze ontmoeting wordt voortgezet, zoals recentelijk nog tijdens een conferentie waar is gesproken over mogelijkheden voor de herijking van het beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Hier is door genoemde partijen ook uitgebreid stilgestaan bij terugkeer.
Tijdens de landelijke terugkeerconferentie is geïnventariseerd welke terugkeeractiviteiten er zijn en welke lessen daaruit tot nu toe te trekken zijn. Dit werd voor alle deelnemers als zeer nuttig ervaren. Verder zijn concrete nieuwe voorstellen voor terugkeerprojecten besproken. De DT&V heeft het voornemen best practices te inventariseren. Indien effectief gebleken worden deze betrokken bij beleidsontwikkeling. Er zal een vervolgconferentie komen in 2009.
Ook teleurstellend is voor de leden van de CDA-fractie de passage over intensivering van terugkeer als integraal onderdeel van het buitenlands beleid. Deze achten zij te vaag en vrijblijvend. Ten aanzien van (prioriteits)landen die niet willen samenwerken zullen «politieke instrumenten» worden ingezet, of wordt «negatieve diplomatieke druk» (geen andere?) niet uitgesloten geacht. Kan de aard van de die politieke instrumenten en negatieve diplomatieke druk worden verduidelijkt?
Wij antwoorden hierop dat in relaties met landen waarbij de bereidheid tot samenwerking ontbreekt, na afweging van verschillende belangen en overleg tussen de betrokken departementen, gebruik zal worden gemaakt van diplomatieke middelen als dialoog, ondersteuning en druk. Maatregelen kunnen worden overwogen gericht op het bevorderen of beperken van personenverkeer, op het bieden of beperken van ondersteuning of op het bevorderen of beperken van politieke, financieel-economische en culturele betrekkingen. Voorbeelden hiervan zijn het al dan niet meewerken aan verzoeken tot visumfacilitatie en het al dan niet sluiten van bilaterale overeenkomsten. Het betreft hier echter maatwerk. Dit betekent dat per land, afhankelijk van de bereidheid tot medewerking aan terugkeer, zal worden bezien welk instrument het meest aangewezen is. Deze diplomatieke middelen kunnen op verschillende niveaus en op verschillende beleidsterreinen worden ingezet.
Op welke prioriteitslanden zal de aandacht in eerste instantie worden gericht?
De prioriteitslanden waar deze strategische inzet zich op zal concentreren zijn variabel en zullen dus ook wijzigen. Of een land wordt aangemerkt als prioriteitsland, hangt af van de instroom van vreemdelingen uit dat land en de mate waarin de autoriteiten van dat land meewerken aan terugkeer. Momenteel gelden bijvoorbeeld Afghanistan, Irak en China als prioriteitslanden.
Wat is de omvang van de uitbreiding van de herintegratieondersteuning en van de daarvoor benodigde financiële middelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welk aandeel maken deze middelen uit van het ODA-budget voor migratie en ontwikkeling?
Kortom, de leden van de CDA-fractie zouden graag een wat concreter inzicht krijgen in de rol van ontwikkelingssamenwerking in het kader van terugkeer.
Ten behoeve van de uitvoering van de notitie Internationale migratie & ontwikkeling 2008 van 4 juli jl. is het Migratie- en Ontwikkelingsprogramma opgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant van 13 augustus 2008, nr. 155, p. 4. Uit dit subsidiekader wordt een deel van de in de notitie beschreven activiteiten, waaronder (de uitbreiding van) de herintegratie-ondersteuning, gefinancierd. Het budget voor dit subsidiekader bedraagt 5 miljoen euro per jaar, ten laste van de ODA-begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In aanvulling op de nationale middelen zal voorts aansluiting worden gezocht bij andere donoren of worden ingezet op Europese (co)financiering.
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat in de brief wordt erkend dat de vertrektermijn te kort kan zijn om daadwerkelijk vertrek te realiseren. Deze leden begrijpen dat wordt voorgesteld om gedurende 12 weken een maatregel op te leggen in een vrijheidsperkende locatie om toezicht uit te oefenen ter fine van vertrek. De maatregel wordt primair opgelegd aan uitgeprocedeerde asielzoekers bij wie het belang van terugkeer extra groot is om verblijf in de illegaliteit te voorkomen. Moeten de leden van de PvdA-fractie hieruit opmaken dat niet elke ex-asielzoeker deze maatregel opgelegd krijgt? Aan de hand van welke criteria zal worden bepaald wie wel en wie niet de facto opvang krijgt op grond van deze maatregel, zo vragen deze leden.
Kortheidshalve verwijzen wij u naar ons antwoord op de eerdere vraag hierover van leden van de CDA-fractie. Daarbij hechten wij eraan te benadrukken dat de vrijheidsbeperkende locatie geen opvangvoorziening is, zoals in het geval van het van overheidswege bij beschikking verstrekken van voorzieningen.
De brief meldt ook dat de Dienst Terugkeer en Vertrek in de vrijheidsbeperkende locatie toetst of sprake is van toepasselijkheid van het buitenschuldcriterium. De leden van de PvdA-fractie zouden graag vernemen hoe vaak in 2008 een vergunning is verleend op grond van het buitenschuld-beleid. Uit welke landen waren deze vreemdelingen afkomstig, zo vragen zij.
In antwoord hierop melden wij dat in 2008 ongeveer 30 verblijfsvergunningen op grond van het zogenaamde buitenschuldbeleid zijn verleend. Een buitenschuldvergunning wordt verleend op basis van de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. De nationaliteit is niet bepalend en in dat verband kan ik u melden dat het om een scala aan landen van herkomst gaat zonder dat sprake is van een nationaliteit die in het oog springt. Er zijn derhalve geen landgebonden conclusies aan te verbinden.
Voorts vernemen de leden van de PvdA-fractie graag of inmiddels concrete afspraken zijn gemaakt met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ter bevordering van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Wij kunnen u melden dat er concrete afspraken zijn gemaakt. De subsidiekaders voor de herintegratiegelden zijn door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ons gezamenlijk vastgesteld. Voorts neemt de minister van Buitenlandse Zaken deel in het verder vormgeven van de strategische wijze waarop landen van herkomst worden benaderd.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de effectiviteit van de DT&V is verbeterd. Uit antwoord op eerdere vragen is het deze leden gebleken dat de helft van alle vreemdelingen die in vreemdelingendetentie worden geplaatst weer op vrije voeten moet worden gesteld omdat uitzetting niet kon worden gerealiseerd. Ook was er sprake van voortdurende overlegcultuur bij de DT&V en de IND. Waarop is de mening gebaseerd dat terugkeer nu wel effectiever zal worden geregeld.
Ons antwoord hierop is het volgende. De DT&V is vorig jaar operationeel geworden en heeft sindsdien geïnvesteerd in het effectueren van daadwerkelijk vertrek uit Nederland van vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf. Dit heeft ook resultaat gehad. In de periode tussen juli 2007 tot en met juni 2008 is circa 45% van de totale DT&V uitstroom aantoonbaar uit Nederland vertrokken. Van de in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdelingen, van wie in deze periode de bewaring is opgeheven, heeft ongeveer 55% Nederland daadwerkelijk verlaten. Aan het daadwerkelijk vertrek van vreemdelingen met criminele antecedenten kennen wij grote prioriteit toe. Ook dit leidt tot resultaat. Voor vreemdelingen in de strafrechtsketen (VRIS) ligt het uitstroompercentage aantoonbaar vertrek in die periode op ruim tweederde (70%). Voor al deze percentages geldt dat het aandeel vreemdelingen dat is uitgestroomd vanwege vergunningverlening buiten beschouwing is gelaten, omdat deze niet relevant is voor de effectiviteit van de DT&V.
De inspanningen zijn erop gericht het gehele terugkeerbeleid nog effectiever te maken. Wij verwachten dat de implementatie van de nu voorgestelde maatregelen hieraan zullen bijdragen. Ten aanzien van terugkeer is tot dusver alleen de verbreding van de doelgroep voor de vrijheidsbeperkende locatie geëffectueerd. Inmiddels is ook de Herintegratieregeling Terugkeer (HRT) verlengd en verruimd.
Voorts vernemen deze leden graag waarop de staatssecretaris haar mening baseert dat de tijdelijke opvang van 12 weken in de ODL in Ter Apel, niet zal leidden tot een hoog percentage asielzoekers dat met onbekende bestemming vertrekt, zoals de ervaring met de twee eerdere vertrekcentra in Ter Apel leerde. Deze leden vragen op welk percentage asielzoekers dat «met onbekende bestemming vertrekt» de staatssecretaris met haar beleid in zet.
Allereerst merken wij op dat de vrijheidsbeperkende locatie geen tijdelijke opvang betreft, maar een locatie is waar een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 56 Vw 2000 wordt opgelegd. Indien wordt overgegaan tot plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie, is er, de vertrektermijn meegerekend, in totaal vier maanden om het vertrek van de vreemdeling te realiseren, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling het uitgangspunt is. Met de plaatsing van uitgeprocedeerde asielzoekers in vrijheidsbeperkende locaties kan dus langer in een gecontroleerde omgeving toezicht worden uitgeoefend. Hiermee kan de effectiviteit van de terugkeerinspanningen van de vreemdeling, ondersteund door de DT&V, worden vergroot. Er is meer tijd beschikbaar voor afgifte van een (vervangend) reisdocument. Terugkeerfacilitering met behulp van de werkwijze van casemanagement kan gedurende een langere periode plaatsvinden. Het is daarbij wel belangrijk te beseffen dat als de vreemdeling niet zelf werkt aan zijn vertrek, er nooit garanties te geven zijn dat gedurende de periode van verblijf in de vrijheidsbeperkende locatie een (vervangend) reisdocument kan worden verkregen.
Deze leden verzochten de staatssecretaris verder om meer informatie te geven over de DT&V-onderzoeken of er mogelijk sprake is van een situatie waarin het buitenschuldcriterium van toepassing is. In hoeveel gevallen is na onderzoek op eigen initiatief door de DT&V besloten dat er sprake was van een vergunning op basis van het buitenschuldcriterium, zo vragen deze leden.
Wij melden dat aangezien de buitenschuldvergunning slechts wordt verleend onder bijzondere omstandigheden in individuele gevallen, geen algemeen geldende werkwijze van de DT&V is te geven voor dergelijke gevallen. Er zijn meerdere situaties te onderscheiden. Allereerst kan gedurende het terugkeerproces op grond van samenloop van omstandigheden blijken dat een vreemdeling door oorzaken die hem niet zijn toe te rekenen, niet kan terugkeren naar het land van herkomst en evenmin kan vertrekken naar een derde land waar toelating verzekerd is. Van belang is dat alle mogelijkheden voor terugkeer zijn ondernomen door de vreemdeling. In deze gevallen zal de DT&V ambtshalve de IND adviseren om een buitenschuldvergunning te verlenen. Voorts kan een vreemdeling een aanvraag indienen bij de IND voor een vergunning buiten schuld. Ten slotte kan een vreemdeling zich direct tot de DT&V wenden met het verzoek om bemiddeling bij terugkeer. In deze twee laatste situaties zal DT&V tezamen met de vreemdeling procedures doorlopen om de terugkeer te realiseren, zoals het aanvragen van een vervangend reisdocument. Uiteindelijk zal de DT&V zich een oordeel vormen op basis van de specifieke omstandigheden van het geval, of de vreemdeling (inderdaad) buiten zijn schuld niet kan terugkeren. In 2008 is in ongeveer 30 zaken, behorend tot de caseload van de DT&V, een verblijfsvergunning verleend op grond van het zogenaamde buitenschuld-beleid.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet bereid is om een afgewezen asielzoeker die niet vertrekt en evenmin optimaal meewerkt aan het verkrijgen van voor terugkeer naar het land van herkomst benodigde documenten, achter slot en grendel te houden totdat die medewerking wel verkregen wordt.
Indien zij daar niet toe bereid is dan is volgens deze leden het voorspelbare uiteindelijke effect dat deze personen – die immers niet wensen te vertrekken – weer door de gemeenten («wij hebben een zorgplicht») opgevangen gaan worden.
Ons antwoord hierop is het volgende. Vreemdelingenbewaring is een maatregel die ten doel heeft de uitzetting van een vreemdeling te effectueren. Indien een vreemdeling niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dient hij in beginsel Nederland zelf te verlaten. Doet hij dat niet, dan vindt uitzetting plaats. Vreemdelingenbewaring in het kader van de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling is mogelijk indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid dat vordert. Het belang van de openbare orde kan de bewaring bijvoorbeeld vorderen indien de vreemdeling Nederland niet uit eigen beweging binnen de opgelegde vertrektermijn heeft verlaten, of indien de vreemdeling niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Bewaring mag niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is. De DT&V moet gelet hierop alle maatregelen nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit en nationaliteit, verblijfspositie, aanvraag reispapieren e.d.). Bij het voortduren van de maatregel zal de nadruk gelegd dienen te worden op de voortvarendheid van het handelen met betrekking tot het verkrijgen van reis- en/of identiteitspapieren. Er wordt doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. De termijn van zes maanden kan onder meer worden overschreden, indien er sprake is van frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit.
Een vreemdeling die niet meewerkt aan het vertrek kan derhalve op grond van de bestaande wet- en regelgeving langdurig in bewaring worden gehouden. Het is echter niet mogelijk om een vreemdeling in bewaring te houden tot het moment dat de medewerking aan het vertrek wel wordt verkregen. In bepaalde gevallen zou dat tot een oneindige duur van de bewaring kunnen leiden, hetgeen niet in verhouding zou staan met het doel dat met de bewaring wordt beoogd. Overigens is reeds overeenstemming bereikt over een Europese Terugkeerrichtlijn, in het kader waarvan uitgegaan wordt van een termijn van zes maanden vreemdelingenbewaring, die tot maximaal achttien maanden te verlengen is. Deze leden vragen of er landen zijn die niet of onvoldoende meewerken aan de terugkeer van uit die landen afkomstige afgewezen asielzoekers. Zo ja welke landen zijn dat?
Er zijn ons geen landen bekend die structureel weigeren hun onderdanen terug te nemen. Wel bestaan er landen ten aanzien waarvan zich ten aanzien van gedwongen terugkeer knelpunten voordoen. Het gaat daarbij meestal om de mogelijkheid en de duur van het onderzoek door de autoriteiten van het land van herkomst naar de identiteit en nationaliteit van betrokkene voorafgaand aan gedwongen terugkeer.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de mate waarin op dit moment gebruik wordt gemaakt van de vrijheidsbeperkende locatie en daadwerkelijke beëindiging van die voorziening na het verstrijken van de termijn van 12 weken.
Op dit moment verblijven er ongeveer 150 vreemdelingen in de vrijheidsbeperkende locatie. Hieronder vallen ongeveer 40 gezinnen. Overigens merken wij op dat plaatsing van vreemdelingen in de vrijheidsbeperkende locatie geen doel op zichzelf is. Het heeft uiteraard de voorkeur dat vreemdelingen vertrekken voor ommekomst van de zelfstandige vertrektermijn. De maximale termijn van 12 weken wordt bewaakt door de DT&V, met als inzet termijnoverschrijding te voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of er mogelijkheden zijn om de financiële vertrekpremie, waar een positieve stimulans vanuit gaat ook voor een langere periode te kunnen laten gelden. Op dit moment geldt deze voorziening alleen wanneer een ex-asielzoeker aangeeft van deze regeling gebruik te willen maken voor het verstrijken van de 28-dagentermijn, dan wel binnen één week na plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie, zo stellen deze leden. In de praktijk blijkt het een knelpunt dat deze voorziening na die periode niet meer kan worden aangeboden, waardoor de stimulans verdwijnt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering bij de evaluatie in te gaan op de mogelijkheid van een afbouwregeling.
Met in achtneming van de ervaringen die afgelopen jaren zijn opgedaan met de verschillende projecten op het terrein van terugkeer en herintegratie zullen de mogelijkheden voor herintegratieondersteuning bij terugkeer worden uitgebreid. Het gaat hier om een voortzetting in een nieuwe fase van de huidige Herintegratieregeling Terugkeer (HRT), om het opzetten van een herintegratiebijdrage in natura voor (ex-) asielzoekers (persoonlijk ontwikkelingsfonds in natura), nationale terugkeerprogramma’s in landen van herkomst en projecten voor bijzondere groepen.
Wij hebben ervoor gekozen de bestaande financiële regeling te verruimen, door deze beschikbaar te maken tot tijdens plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie en bovendien toegankelijk te maken (tot eind 2009) voor afvallers van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet. Een verdere verruiming achten wij thans vanuit het belang van terugkeer niet dienstig. Wij zijn wel voornemens faciliteiten in het land van herkomst, zoals hiervoor genoemd, voor een langere tijd beschikbaar te stellen.
Een zogenoemde afbouwregeling, opgevat als een regeling waarbij in eerste instantie een grotere financiële bijdrage wordt geboden dan in latere of laatste instantie, zullen wij op termijn, op basis van de ervaringen met de implementatie van de voorgestelde maatregelen, bezien.
De leden van de D66-fractie hebben twijfels bij de claim dat de kabinetsvoorstellen budgetneutraal kunnen worden doorgevoerd omdat de besparingen die de maatregelen opleveren de kosten zouden compenseren. Deze leden denken dat de kosten zeker zijn, maar de besparingen, zeker gezien de twijfels over het daadwerkelijk realiseren van snellere afhandeling, onzeker. Zij willen in elk geval voorkomen dat een te positieve inschatting van het kabinet zal leiden tot bijvoorbeeld capaciteitstekorten bij de IND of «versobering» van de rechten van asielzoekers. Deze leden vragen het kabinet dan ook om een nadere onderbouwing van de claim dat de voorliggende plannen budgetneutraal doorgevoerd kunnen worden.
De uitvoeringsconsequenties van de kabinetsvoornemens die in de brief over de effectievere asielprocedure zijn opgenomen, zijn vooraf gevalideerd in de EAUT. Hierin zijn enerzijds de operationele en organisatorische gevolgen van de maatregelen bezien en anderzijds de mogelijke financiële consequenties. Bij de uitvoeringstoets zijn diverse relevante organisaties betrokken, waaronder de IND, raden voor rechtsbijstand, de Dienst Terugkeer en Vertrek, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de raad voor de rechtspraak en Vluchtelingenwerk Nederland.
De invoering van de maatregelen uit de brief vergt in de eerste jaren een investering in de organisatie van diverse organisaties in de vreemdelingenketen. Het betreft onder meer het inrichten van rust- en voorbereidingslocaties, vrijheidsbeperkende locaties en het opschalen van de aanmeldcapaciteit bij de IND. Tevens wordt in de nieuwe procedure meer gelegenheid geboden voor de rechtsbijstandverlening in een vroeg stadium. De uitvoeringstoets geeft inzicht in de effecten die als gevolg van de nieuwe procedure verwacht mogen worden. De belangrijkste verwachte effecten zijn een verhoogd afdoeningspercentage in de aanmeldcentra, het tegengaan van dubbele procedures en het (verder) realiseren van effectieve terugkeer. Als gevolg van de introductie van de voorgestelde wijzigingen in de asielprocedure zal voor de gehele nieuwe instroom in de asielopvang de opvangperiode met acht weken worden verkort. De effecten van de maatregelen die zijn doorgerekend in de uitvoeringstoets leiden tot meerkosten in de eerste drie jaren en structurele besparingen in verdere jaren. De besparingen doen zich in zijn volle omvang vanaf 2013 voor, waardoor de invoering meerjarig budgettair neutraal is. Met de middelen die voor investeringen zijn gereserveerd wordt voorzien in de voorbereidingen die de betrokken organisaties, waaronder de IND, moeten treffen om in de geraamde capaciteitsbehoefte te voorzien. Een versobering van de rechten van asielzoekers maakt geen deel uit van de maatregelen ingevolge onze brief .
Op de vraag van de leden van de CDA-fractie op welke termijn de voorstellen tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter uitvoering van de voorgestelde maatregelen kunnen worden tegemoet gezien, antwoorden wij dat wij ernaar streven dat de voorstellen in het voorjaar van 2009 aan uw Kamer worden aangeboden.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), Ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29344-68.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.