Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2014
In deze brief informeer ik u over de stand van zaken van de ontwikkeling en implementatie
van de methodiek Veerkracht in de vrouwenopvang en maatschappelijke opvang. Hiermee
voldoe ik aan mijn toezegging1 om uw Kamer nog voor het Algemeen Overleg maatschappelijke opvang te informeren hieromtrent.
In 2011 is de methodiek Veerkracht voor de vrouwenopvang ontwikkeld door Van Montfoort
/ Collegio, in nauwe samenwerking met het veld. Aanleiding voor het ontwikkelen van
deze methodiek was de constatering dat hoewel verschillende instellingen voor vrouwenopvang
weliswaar al langere tijd specifieke psycho-educatieve programma’s boden voor kinderen
die getuige waren van het geweld thuis, de aandacht voor het kind als individueel
persoon met eigen behoefte aan steun en hulp ontbrak. Tevens bleek uit het onderzoek
«Meer dan bed, bad, broodje pindakaas» uit 20102 dat veel van wat deze kinderen hebben meegemaakt kan leiden tot gedragsproblemen
en psychosociale problemen. De methodiek Veerkracht richt zich op de eigenstandige
hulpvraag en ontwikkeling van het kind en heeft daarnaast ook als doel het ondersteunen
van de ouders bij het opvoeden en ouderschap na geweld en het opbouwen van een gezinsleven
zonder geweld.
In het eerste half jaar van 2012 werd in drie instellingen voor vrouwenopvang (Kadera,
Kompaan en De Bocht, Blijf Dordrecht) Veerkracht als pilot uitgevoerd. Daarna is de
methodiek definitief vastgesteld. In 2013 was Veerkracht in de meeste instellingen
voor vrouwenopvang geïmplementeerd. In 2014 zal de methodiek naar verwachting in vrijwel
alle instellingen zijn ingevoerd.
Dat wil niet zeggen dat al het werk gedaan is. De invoering en implementatie van Veerkracht
betekenen een cultuuromslag naar meer gerichtheid op het kind, opvoedondersteuning
van moeders en vaders en systeemgerichtheid. Doordat er meer taken zijn bijgekomen,
zoals onder andere het maken van een veiligheidsplan, systematisch observeren en het
horen van de kinderen, betekent invoering van Veerkracht ook extra investeringen in
formatie. Navraag bij onder meer de Federatie Opvang en Stichting Kinderpostzegels
Nederland leert dat er zorgen zijn over de structurele inbedding van Veerkracht in
de vrouwenopvang.
Zoals ik tijdens het AO kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties aangaf,
heb ik afspraken gemaakt met de VNG over een kwaliteitsimpuls voor de aanpak van huiselijk
geweld. Ik stel daarvoor structureel € 10 miljoen extra ter beschikking. Onderdeel
van deze afspraken is dat de meegekomen kinderen in de (vrouwen)opvang worden begeleid
volgens een beproefde methodiek en dat gemeenten daar financieringsafspraken met de
opvanginstellingen over maken.
Over het algemeen proberen centrumgemeenten waar mogelijk te voorkomen dat kinderen
in de maatschappelijke opvang terecht komen en wanneer dit toch gebeurt, dit verblijf
zo kort mogelijk te houden. De gezinnen die in de maatschappelijke opvang terecht
komen, hebben in de meeste gevallen andere problematiek dan de vrouwen die met kinderen
in de vrouwenopvang terecht komen. Omdat ik het belangrijk vind dat ook voor de kinderen
die in de maatschappelijke opvang terecht komen goede begeleiding beschikbaar is,
heb ik gezien de goede ervaringen in de vrouwenopvang, ook financiering beschikbaar
gesteld om de methodiek Veerkracht op maat te maken voor de maatschappelijke opvang,
om ook daar een kwaliteitsslag te realiseren in de begeleiding van kinderen. Dit project
wordt op dit moment door de Federatie Opvang uitgevoerd en er is inmiddels in samenspraak
met een aantal instellingen voor maatschappelijke opvang een aangepaste versie van
Veerkracht ontwikkeld. Op dit moment zijn vier instellingen bij wijze van pilot deze
methodiek aan het implementeren. Dat loopt voorspoedig, naar verwachting zal de methodiek
in september zijn afgerond. Ik zal deze methodiek voor de maatschappelijke opvang,
wanneer deze definitief is vastgesteld, onder de aandacht van gemeenten brengen.
Overigens geldt dat gemeenten vanaf 2015 een integrale verantwoordelijkheid voor de
zorg voor jeugdigen hebben. Dit biedt kansen voor het verbeteren van de verbinding
tussen de jeugdhulp en opvang. Ik ga in gesprek met de VNG om te bezien in hoeverre
gemeenten nadere ondersteuning nodig hebben om die verantwoordelijkheid juist ook
voor kinderen in de opvang (en daarna) te kunnen invullen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn