Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2018
Bijgaand zend ik u de brief van de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) waarin
de Raad mij informeert over de stand van zaken en ontwikkelingen in het traject Maatschappelijk
effectieve rechtspraak (MER)1.
Bij brief van 20 april 2018 informeerde ik uw Kamer over de stappen die worden gezet
om de rechtspraak maatschappelijk effectiever maken, een ambitie van de rechtspraak
die ook is neergelegd in het regeerakkoord, te verwezenlijken.2 Met het traject MER wordt beoogd de rechtspraak beter aan te sluiten op de groeiende
maatschappelijke behoefte aan een effectievere en meer oplossingsgerichte behandeling
van conflicten. In sommige gevallen kan het sneller en eenvoudiger, in andere gevallen
is een integrale, samenhangende behandeling van diverse problemen rondom een persoon
of gezin nodig.
Ik ben verheugd te constateren dat de rechtspraak hieraan in de afgelopen periode
met enthousiasme invulling heeft gegeven door diverse pilots te starten. Een aantal
gerechten experimenteert met een laagdrempelige en oplossingsgerichte toegang tot
de rechtspraak zoals de Spreekuurrechter in Noord-Nederland, de Rotterdamse regelrechter
en de Wijkrechter in Den Haag. Ook zijn er pilots gestart op de specifieke aandachtsgebieden
van de schuldenproblematiek, complexe echtscheidingen en multi-problematiek. Gemeenschappelijk
kenmerk van alle pilots is dat gestreefd wordt naar een daadwerkelijk oplossing van
het conflict en de onderliggende problematiek. Daarbij worden nadrukkelijk ook partners
van buiten de eigen organisaties betrokken, zoals gemeentelijke overheden, zorginstanties
en het Openbaar Ministerie.
In mijn eerdere brief meldde ik al dat het wetsvoorstel Experimentenwet rechtspleging
kan voorzien in een oplossing voor de constatering dat de basis van vrijwillige deelname
van partijen (art. 96 Rv) een belemmering vormt voor een meer grootschalige toepassing
van de beproefde werkwijze. Aanvullend daarop wordt ook binnen de pilots waar artikel
96 Rv geen of een minder prominente rol speelt nadrukkelijk gekeken op welke wijze
de toekomstige Experimentenwet behulpzaam kan zijn.
Het is belangrijk dat de opbrengsten van de in de pilots getoetste innovatieve werkwijzen
op termijn kunnen leiden tot nieuwe en verbeterde rechterlijke procedures. Ik onderschrijf
daarom de conclusie van de Raad dat het noodzakelijk is de pilots te volgen en te
evalueren zodat conclusies kunnen worden getrokken over wat werkt en wat niet. Zo
kan de opbrengst van de pilots worden geborgd en gedeeld, en – al dan niet neergelegd
in wetgeving – een bijdrage leveren aan een maatschappelijk effectievere rechtspraak.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker