29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 476 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2018

Bijgaand zend ik u de brief van de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) waarin de Raad mij informeert over de stand van zaken en ontwikkelingen in het traject Maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER)1.

Bij brief van 20 april 2018 informeerde ik uw Kamer over de stappen die worden gezet om de rechtspraak maatschappelijk effectiever maken, een ambitie van de rechtspraak die ook is neergelegd in het regeerakkoord, te verwezenlijken.2 Met het traject MER wordt beoogd de rechtspraak beter aan te sluiten op de groeiende maatschappelijke behoefte aan een effectievere en meer oplossingsgerichte behandeling van conflicten. In sommige gevallen kan het sneller en eenvoudiger, in andere gevallen is een integrale, samenhangende behandeling van diverse problemen rondom een persoon of gezin nodig.

Ik ben verheugd te constateren dat de rechtspraak hieraan in de afgelopen periode met enthousiasme invulling heeft gegeven door diverse pilots te starten. Een aantal gerechten experimenteert met een laagdrempelige en oplossingsgerichte toegang tot de rechtspraak zoals de Spreekuurrechter in Noord-Nederland, de Rotterdamse regelrechter en de Wijkrechter in Den Haag. Ook zijn er pilots gestart op de specifieke aandachtsgebieden van de schuldenproblematiek, complexe echtscheidingen en multi-problematiek. Gemeenschappelijk kenmerk van alle pilots is dat gestreefd wordt naar een daadwerkelijk oplossing van het conflict en de onderliggende problematiek. Daarbij worden nadrukkelijk ook partners van buiten de eigen organisaties betrokken, zoals gemeentelijke overheden, zorginstanties en het Openbaar Ministerie.

In mijn eerdere brief meldde ik al dat het wetsvoorstel Experimentenwet rechtspleging kan voorzien in een oplossing voor de constatering dat de basis van vrijwillige deelname van partijen (art. 96 Rv) een belemmering vormt voor een meer grootschalige toepassing van de beproefde werkwijze. Aanvullend daarop wordt ook binnen de pilots waar artikel 96 Rv geen of een minder prominente rol speelt nadrukkelijk gekeken op welke wijze de toekomstige Experimentenwet behulpzaam kan zijn.

Het is belangrijk dat de opbrengsten van de in de pilots getoetste innovatieve werkwijzen op termijn kunnen leiden tot nieuwe en verbeterde rechterlijke procedures. Ik onderschrijf daarom de conclusie van de Raad dat het noodzakelijk is de pilots te volgen en te evalueren zodat conclusies kunnen worden getrokken over wat werkt en wat niet. Zo kan de opbrengst van de pilots worden geborgd en gedeeld, en – al dan niet neergelegd in wetgeving – een bijdrage leveren aan een maatschappelijk effectievere rechtspraak.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 29 279, nr. 425

Naar boven