Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2017
Op 22 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht
uitgebracht over Burundi. Dit rapport is een actualisering van eerdere ambtsberichten
over de situatie in Burundi, waarvan het laatste is verschenen op 6 maart 2009. Het
algemeen ambtsbericht beslaat de periode van april 2015 tot eind 2016.
In afwachting van het verschijnen van dit ambtsbericht is in juli 2016 voor Burundi
een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld. Op 1 juli aanstaande loopt het besluit
-en vertrekmoratorium af. Met deze brief informeer ik u over het beleidskader waarbinnen
asielaanvragen van Burundese asielzoekers vanaf die datum worden beoordeeld.
Op basis van het ambtsbericht wijs ik journalisten, oppositieleden en personen actief
in het maatschappelijk middenveld aan als risicogroepen. Bij die laatste groep gaat
het bijvoorbeeld om vertegenwoordigers van non gouvernementele organisaties (NGO’s)
of andere organisaties die worden gezien als tegenstanders van de regering.
Aanwijzing als risicogroep betekent dat wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt
dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn werk als journalist of oppositielid
of vanwege zijn activiteiten in het maatschappelijk middenveld (bijvoorbeeld voor
een NGO), snel zal worden geconcludeerd dat deze problemen voldoende zwaarwegend zijn
om een asielvergunning toe te kennen. Uitgangspunt blijft dat de asielaanvraag individueel
wordt beoordeeld. De gestelde vrees voor vervolging moet met individuele feiten en
omstandigheden aannemelijk gemaakt worden.
Verder geldt dat de IND aanneemt dat voor de benoemde risicogroepen en voor vrouwen
die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging
het niet mogelijk is de bescherming van de Burundese autoriteiten of internationale
organisaties te verkrijgen.
Ook neemt de IND aan dat er geen vlucht- en vestigingsalternatief is voor benoemde
risicogroepen en voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen
voor (seksuele) geweldpleging.
Ten aanzien van de adequate opvang van alleenstaande minderjarige Burundezen geldt
dat de algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn en de autoriteiten
geen zorg dragen voor de opvang. Dat betekent dat een andere vorm van adequate opvang
aanwezig moet zijn, zoals bijvoorbeeld opvang bij familie, voordat een alleenstaande
minderjarige terug kan keren naar Burundi.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff