nr. 56
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2004
Verlaging van de administratievelastendruk voor het bedrijfsleven is een
belangrijke doelstelling van het huidige kabinet. Daarnaast is het zinvol
ook van tijd tot tijd na te gaan of de bedrijfs- en beleidsvoering binnen
het rijk niet onnodig extra wordt belast door administratieve bepalingen in
de relevante regelgeving. Daartoe is vorig jaar de actie Meer eenvoud, Meer focus gestart. In dat kader wordt alle comptabele
regelgeving bezien op nut, noodzaak, actualiteit en mogelijkheden tot deregulering
(beperking en waar mogelijk afschaffing). Op deze wijze kan – ook voor
de departementen – tot een administratievelastendruk-verlaging worden
gekomen.
Een van de regelingen die voor deregulering in aanmerking komt, leg ik
hierbij vooraf aan u voor. Het betreft de zogenaamde Vier-twaalfde-regeling.
De Vier-twaalfde-regeling is in de praktijk
van de afgelopen decennia een beleidsarme, maar vooral ook een bureaucratische
regeling gebleken. De regeling – gebaseerd op artikel 23 van de CW 2001 –
houdt in dat in het nieuwe begrotingsjaar, zolang de begroting nog niet door
de beide kamers van de Staten-Generaal is vastgesteld, de regering slechts
kan beschikken over 4/12-de deel van de verplichtingenbedragen die op de overeenkomstige
begrotings-artikelen in het voorafgaande jaar waren gevoteerd. Mocht dit 4/12-de
deel niet voldoende zijn, dan kunnen de vakministers bij mij als Minister
van Financiën een verzoek indienen om meer dan 4/12-de deel van het «oude»
verplichtingenbudget te mogen besteden.
Daartoe moeten vóór de aanvang van elk kwartaal –
zolang een begroting nog niet door de Staten-Generaal is vastgesteld –
de departementen een (model)formulier invullen ter bepaling van de verwachte
overschrijding van het 4/12-de deel per begrotingsartikel. Door mede-ondertekening
van het formulier kan ik als Minister van Financiën daaraan mijn medewerking
verlenen. Van de aldus geaccordeerde formulieren wordt een exemplaar naar
onder andere de Algemene Rekenkamer en naar de Eerste en de Tweede Kamer gestuurd.
De praktijk van de laatste jaren is, dat de Tweede Kamer het merendeel
van de begrotingen vóór het Kerstreces behandelt en/of vaststelt,
maar dat de Eerste Kamer voor de (formele) begrotingsvaststelling de periode
tot 1 mei van het lopende begrotingsjaar nodig heeft. Toepassing van
deVier-twaalfde-regeling is dus nog steeds aan
de orde.
De achterliggende gedachte achter deze regeling is om enerzijds het budgetrecht
van beide kamers – en in de praktijk met name van de Eerste Kamer –
geen geweld aan te doen en om anderzijds een formele voorziening te hebben
om in het belang van het Rijk – waartoe mede gerekend het gaande houden
van de dienst van een departement – de noodzakelijke verplichtingen
te kunnen aangaan. Immers, als op 1 januari een begroting nog niet is
vastgesteld, zijn de daarin opgenomen bedragen (verplichtingen en kas) nog
niet geautoriseerd en is er in staatsrechtelijk opzicht geen voldoende basis
om verplichtingen aan te gaan en kasuitgaven te verrichten. De Vier-twaalfde-regeling biedt de formele basis om toch na 1 januari
de nodige bestedingen te doen.
De Vier-twaalfde-regeling – die voor
het proces van begrotingsvoorbereiding en begrotingsuitvoering in budgettair
opzicht feitelijk geen betekenis heeft – wordt door de departementen
administratief als erg belastend ervaren. In de praktijk wordt de instemming
door de Minister van Financiën, na een administratief-rekenkundige controle,
zonder meer verleend; leidend zijn namelijk de eerdere afspraken in het kader
van de begrotingsvoorbereiding die tussen Financiën en de vakdepartementen
over de nieuwe begroting zijn gemaakt en die afspraken liggen budgettair in
de ontwerpbegroting en niet in de (formulieren van de) Vier-twaalfde-regeling vast.
Om tegemoet te komen aan de bezwaren die aan de regeling kleven, ben ik
voornemens om met ingang van de begroting 2005 artikel 23 CW 2001 zodanig
toe te passen dat, zonder het budgetrecht van de Staten-Generaal op een of
andere wijze te wijzigen, de administratieve lasten van de regeling aanzienlijk
kunnen worden beperkt. Daartoe overweeg ik om via een standaardverzoek (te
ondertekenen namens de vakminister) annex standaardantwoord (te ondertekenen
namens mij als Minister van Financiën) in algemene zin toestemming te
verlenen om in het belang van het Rijk, zolang de nieuwe begroting nog niet
is vastgesteld, per begrotingsartikel meer dan 4/12de deel van het verplichtingenbedrag
uit de voorafgaande begroting te mogen uitgeven. Vanzelfsprekend dienen de
in de ontwerp-begroting opgenomen verplichtingenbedragen als maxima te worden
gerespecteerd. Een specificatie van de bedragen en een motivering van de noodzakelijke
overschrijding per begrotingsartikel kan daarbij in het algemeen achterwege
blijven. Dit leidt tot een administratieve-lastenvermindering bij de departementen.
Wel zal worden voorzien in een uitzonderingsprocedure op grond waarvan
de vakministers voor enig jaar toch de thans gebruikelijke, gespecificeerde
informatie zullen dienen te overleggen als de Eerste of de Tweede Kamer te
kennen geeft die informatie te willen ontvangen.
Gelet op de achtergrond van de regeling – een regeling mede ter
bescherming van het budgetrecht van de Staten-Generaal – hecht ik eraan
u mijn voornemen voor de nieuwe toepassing van artikel 23 met ingang van de
begroting 2005 bij deze kenbaar te maken. Ik meen hiermee het belang van uw
Kamer en het belang van de departementen ten aanzien van een beperking van
administratieve lasten op een evenwichtige wijze te behartigen.
Een brief met gelijke strekking zend ik aan de voorzitter van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal en aan de president van de Algemene Rekenkamer.
De Minister van Financiën,
G. Zalm