29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie

Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2012

In deze brief zet ik het kabinetsbeleid uiteen over de verandering op de lange termijn van de samenstelling van laagcalorisch gas dat via het openbare net wordt gedistribueerd. Dit heb ik uw Kamer per brief aangekondigd (kamerstukken 29 023 nr. 83). Over de ontwikkelingen rond de markt voor hoogcalorisch gas en mijn beleid hiervoor zal ik uw Kamer op korte termijn inlichten.

De meeste gasgebruikers in Nederland waaronder alle huishoudens gebruiken laagcalorisch gas. Dit kan gas zijn uit het Groningenveld of geconverteerd hoogcalorisch gas uit de kleine velden. Door de afnemende productie uit de kleine velden is steeds meer buitenlands gas nodig voor de voorziening van laagcalorisch gas. Dit buitenlandse gas kan een andere samenstelling hebben dan het gas uit de kleine velden. Hierdoor zal de samenstelling van het laagcalorische gas veranderen.

Voor ten minste de komende tien jaar blijft de samenstelling van laagcalorisch gas nog ongewijzigd. Ik heb dit kunnen afspreken met de landelijke netbeheerder. Over deze afspraak heb ik uw Kamer eerder ingelicht per bovengenoemd kamerstuk. Deze afspraak heb ik met een ministeriële regeling verankerd (kamerstuk 29 023 D / nr. 110). Hierin heb ik twee voor de veiligheid essentiële parameters vastgelegd op het huidige niveau: de Wobbe-index en het gehalte aan hogere koolwaterstoffen.

Ondanks deze afspraak is het nodig om nu al beleid uit te stippelen voor de periode na deze periode. Gebruikers van gas hebben gevraagd om duidelijkheid over de gassamenstelling zodat zij zich hierop kunnen voorbereiden. Door tijdig te beginnen met aanpassing aan toestellen en de vervanging van toestellen door toestellen die zeker al het nieuwe gas aankunnen, wordt het toestellenpark langzaam maar zeker geschikt om al het verwachte gas aan te kunnen.

Ik ben mij er terdege van bewust dat het niet mogelijk is om alle details van de gashuishouding in de verre toekomst nu vast te leggen. Hiervoor is de verre toekomst niet precies genoeg te voorspellen en te plannen. Wel is het mogelijk om nu een aantal goedkope en kostenloze maatregelen te nemen die bijdragen aan een gemakkelijkere overstap op een bredere gassamenstelling op termijn.

Bij mijn beleid staat de veiligheid van mensen voorop. Hiernaast is het mijn doel om kosten en lasten voor de consument te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. De energievoorzienings- en -leveringszekerheid dienen ook gewaarborgd te blijven. Tot slot wil ik de maatschappelijke kosten van de overstap op een bredere gassamenstelling zo laag mogelijk houden.

Ik werk hiertoe aan drie verdere maatregelen: (1) ik leg vast wat de gassamenstelling na afloop van de transitie zal zijn, (2) nieuw verhandelde gastoestellen moeten de toekomstige gassamenstelling aankunnen en (3) ik streef naar een verlenging van de transitietermijn zodat deze langer dan tien jaar wordt.

1) Vaststellen gassamenstelling

Door het vastleggen van de toekomstige gassamenstelling weten gasgebruikers en producenten van gastoestellen op welke gassamenstelling zij zich moeten voorbereiden. Vele belanghebbenden hebben om duidelijkheid gevraagd. Deze geef ik nu. Om tot een weloverwogen samenstelling te komen heb ik uitgebreid met alle belanghebbenden gecommuniceerd. Naast een uitgebreide discussiebijeenkomst heb ik een internetconsultatie gehouden, gevolgd door een aantal individuele gesprekken met onder andere brancheorganisaties van exploitanten, leveranciers en producenten van gastoestellen. Ondanks de veelheid aan belangen en betrokken partijen heb ik samen met belanghebbenden een consistent compromis voor de toekomstige gassamenstelling kunnen bereiken. In dit traject ben ik ondersteund door Kiwa en KEMA.

In de bijlage beschrijf ik in detail de toekomstige gassamenstelling, met inbegrip van een onderbouwing van de keuzen.1

Gehalte hogere koolwaterstoffen

De belangrijkste verandering is dat het laagcalorische gas een hoger gehalte aan hogere koolwaterstoffen zal kunnen bevatten. GTS heeft te kennen gegeven dat de gassen die tot nu toe Noordwest-Europa bereikt hebben na conversie tot pseudo-G-gas een maximaal gehalte hogere koolwaterstoffen hebben van 8,1% propaanequivalent. Hiermee hangt samen dat het methaangetal kan zakken.

Meerdere partijen hebben er op gewezen dat het rendabel is om de hogere koolwaterstoffen uit buitenlandse invoerstromen te onttrekken, het zogenaamde «strippen», waardoor een verandering in de gassamenstelling voorkomen kan worden. Over het strippen is mijn standpunt ongewijzigd (kamerstuk 29 023 nr. 84 van 18 april 2011): een netbeheerder kan gas niet strippen want hij kan voor vervoer aangeboden gas niet ongevraagd in twee gescheiden fracties afleveren. Ik moedig echter private partijen aan om de business case te onderzoeken om op invoerpunten van het Nederlandse net het buitenlandse gas te strippen.

Wobbe-index

De belangrijkste parameter van de gassamenstelling is de Wobbe-index. Wanneer gebruikers zich voorbereiden op ander gas is het zinvol om hier ook een bredere Wobbe-index te hanteren. Geen enkele partij voorziet een probleem met een Wobbe-index met een totale bandbreedte van 4%. De huidige band is ongeveer 2% breed. Als op termijn alle gebruikers deze bredere band aankunnen, kan de bovengrens van de Wobbe-band omhoog. Dit bespaart op de kosten voor kwaliteitsconversie, die de netgebruikers dragen. Voorlopig staan er echter veel gastoestellen opgesteld die niet met zekerheid een bredere Wobbe-band aankunnen. Hierom blijft de huidige bovengrens van de Wobbe-band gehandhaafd totdat het toestellenpark van de consumenten een hogere grens aankan.

Koolstofdioxide (CO2) en waterstof (H2) als gevolg van hernieuwbare gassen

Ik wil hernieuwbare gassen zo veel mogelijk inpassen in de toekomstige gasvoorziening. Hierom zal gas in de openbare netten in de toekomst een verhoudingsgewijs hoog aandeel van 10,5% CO2 mogen bevatten. Dit schept meer ruimte voor groen gas uit vergisting. Uit vergassingsgas, een vorm van hernieuwbaar gas, kan synthetisch aardgas gemaakt worden, wat inpasbaar is in de openbare gasvoorziening. Hierin kan een klein percentage waterstof zitten. Daarom is in de toekomstige samenstelling van het laagcalorische gas een maximum van 0,5% waterstof opgenomen. Hiernaast kunnen toekomstige energietechnologieën het wenselijk maken waterstof in de openbare gasnetten toe te staan. Het is nu echter niet zeker of er behoefte zal zijn om waterstof in hogere percentages in het openbare aardgasnet in te voeden. Dit hangt van technische ontwikkelingen en financiële aspecten af. Hierop vooruitlopend wordt geen hoger gehalte waterstof in de toekomstige gassamenstelling opgenomen. Indien er in de nog verdere toekomst aanleiding is om de (waarschijnlijk slechts regionale) distributie van hogere percentages waterstof te overwegen, zal met de verschillende sectoren overlegd moeten worden over de mogelijkheden en gevolgen hiervan.

2) Toekomstbestendigheid van nieuwe gastoestellen

De gastoestellen moeten het laagcalorische gas aankunnen dat na de transitieperiode gedistribueerd wordt. Omdat gastoestellen vaak lang meegaan, is het nodig dat alle nieuw verkochte toestellen het toekomstige laagcalorische gas aan zullen kunnen.

Hiernaast is het verstandig om van deze toestellen te eisen dat zij eenvoudig omgeschakeld kunnen worden in een stand voor verbruik van hoogcalorisch gas. Het laagcalorische gas komt immers slechts uit het Groningenveld. Hierdoor zou het in de verre toekomst wenselijk kunnen blijken om over te stappen op het internationaal gebruikelijke hoogcalorische gas. Deze overstap ligt zo ver in de toekomst dat speculeren over verdere details hiervan weinig zinvol lijkt. Wanneer een gasgebruiker een nieuw toestel koopt, kan hij echter zonder meerkosten een toestel kopen dat ook om te zetten is naar verbruik van hoogcalorisch gas. In delen van Duitsland en België zijn ter voorbereiding op de overschakeling van laag- op hoogcalorisch gas dit soort toestellen al langer verplicht.

De meeste gasapparatuur, waaronder alle consumententoestellen, vallen onder de Europese Gastoestellenrichtlijn (2009/142/EG). In het kader van de Gastoestellenrichtlijn dienen veranderende gassamenstellingen genotificeerd te worden. Nederland zal dit voor de nieuwe gassamenstelling doen. Binnen afzienbare tijd mogen in Nederland slechts toestellen verkocht worden die deze genotificeerde gassamenstelling aankunnen.

In het kader van de Gastoestellenrichtlijn is in Europa een aantal toestelcategorieën uitgewerkt. Zo is in Nederland nu de categorie I2,L voorgeschreven. In overleg met de betrokken branche zal bekeken worden of een specifieke toestelcategorie uitgewerkt moet worden voor het specifieke nieuw verwachte laagcalorische gas met een relatief lage Wobbe-index en een hoog aandeel hogere koolwaterstoffen. Er is nog geen bestaande toestelcategorie voor een dergelijk gas.

Overigens voldoet een aantal bestaande Europese toestelcategorieën naar verwachting weliswaar aan de eisen voor het veilige verbruik van de te notificeren laag- en hoogcalorische gassen, maar toestellen van deze categorieën zijn technisch relatief ingewikkeld en daardoor duurder dan een toestel dat specifiek op het in Nederland verwachte laagcalorische gas is toegesneden.

Zoals eerder beschreven wordt van de toestellen geëist dat zij ook een hoogcalorische stand kennen. Ervan uitgaande dat dit hoogcalorische gas dezelfde samenstelling heeft als in de ons omringende landen, is voor deze gassamenstelling wel al een toestelcategorie beschikbaar.

3) Verlenging van de periode waarin de gassamenstelling ongewijzigd blijft

Ik streef ernaar met GTS, GasTerra en de NAM overeen te komen dat deze partijen door samenwerking de periode van tien jaar waarin het gas nog een onveranderde samenstelling heeft, zullen kunnen verlengen. In het kader van het programma Edgar (Energy Delta Gas Research) heb ik opdracht gegeven om, samen met betrokken partijen, een studie te verrichten naar de mogelijkheden voor een dergelijke verlenging. Een verlenging biedt de Nederlandse consument optimaal de gelegenheid om hun huidige gastoestellen via de gebruikelijke vervangingsmarkt te vervangen door een toekomstbestendig toestel. Dit is een lastige opgave, omdat het de gashuishouding in een open en geliberaliseerde markt in de verre toekomst betreft. Ik verwacht dit onderzoek in het voorjaar te kunnen afronden en met een beleidsbrief aan uw Kamer te kunnen aanbieden.

Samenvattend resulteren deze maatregelen in het volgende perspectief voor de consument.

Ik heb kunnen garanderen dat de huidige gassamenstelling nog ten minste tien jaar ongewijzigd blijft. Na deze overgangstermijn wordt de gassamenstelling breder dan nu. Ik zet er op in dat de consument zo snel mogelijk gastoestellen kan kopen die op alle toekomstig gas zijn toegerust. De gebruikelijke vervangingscyclus van gastoestellen maakt het toestellenpark van consumenten dan klaar voor de toekomstige gassamenstelling. Dan komt het moment waarop daadwerkelijk de bredere gassamenstelling gedistribueerd wordt. Dit is op zijn vroegst over tien jaar. Te zijner tijd zal onderzocht moeten worden of alle toestellen in het betreffende distributiegebied het nieuwe gas aankunnen. Hierbij zal ik, samen met de betrokken partijen, zo goed mogelijk borgen dat de kosten en lasten van de consument zo beperkt mogelijk blijven. Hoe later de eerste distributie van de bredere gassamenstelling plaatsheeft, des te groter is het deel van het toestellenpark van consumenten dat in de gebruikelijke vervangingscyclus vervangen is. Hierom laat ik nu onderzoeken of de periode van tien jaar verlengd kan worden en welke maatregelen daartoe nodig zijn. Al mijn maatregelen zijn er dus op gericht de kosten en lasten bij consumenten te voorkomen of te beperken.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven