28 867 Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 25 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2011

Inleiding

Tijdens een algemeen overleg met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over het huwelijk op 29 september (kamerstuk 28 867, nr. 24), heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de rechtsbasis van de voorstellen voor (i) een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensrechtstelsels en (ii) een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

Rechtsbasis van de ontwerp-verordeningen

De bovengenoemde toezegging doe ik bij dezen gestand door aan te geven dat de rechtsbasis van beide verordeningen is artikel 81 lid 3 van het Verdrag is betreffende de werking van de Europese Unie. Dit brengt met zich dat besluitvorming over beide ontwerpverordeningen bij unanimiteit geschiedt. De Raad moet het Europees Parlement om advies vragen.

Advies Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht

In het BNC-fiche over de voorstellen is aangekondigd dat zij ter advisering aan de Staatscommissie voor Internationaal Privaatrecht zouden worden voorgelegd. Bij brief van 21 juli 2011 heb ik de Staatscommissie om advies over beide ontwerpverordeningen gevraagd. Het advies van de Staatscommissie is door mij op 27 oktober 2011 ontvangen. Ik bied u het advies van de Staatscommissie hierbij ter kennisneming aan.1 In het algemeen staat de Staatscommissie positief tegenover beide ontwerpverordeningen. De Staatscommissie heeft wel een aantal opmerkingen van technische aard. Voor de inhoud daarvan verwijs ik graag naar het advies.

Op verzoek van de vaste commissies van Justitie en voor de JBZ-raad van de Eerste Kamer heb ik de Staatscommissie bij de adviesaanvraag uitdrukkelijk verzocht bij haar advisering aandacht te besteden aan de door deze commissies in een brief van 31 mei 2011 naar voren gebrachte vragen en opmerkingen. Omdat ik mij kan voorstellen dat uw Kamer belangstelling heeft voor de door de Eerste Kamer gestelde vragen alsmede voor hetgeen de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht daarover opmerkt, volgt daarvan hierna een korte weergave. Ik vermeld eerst de vraag en zal daarna kort aangegeven wat de Staatscommissie daarover heeft opgemerkt. Waar nodig zal ik ook het Nederlandse standpunt aangeven. Voor een uitgebreide weergave van de antwoorden van de Staatscommissie verwijs ik graag naar het advies.

1. Is sprake van zodanig ernstig probleem dat een verordening op zijn plaats is?

De Staatscommissie meent dat de ontwerpverordeningen een belangrijke bijdrage leveren aan duidelijkheid over het toepasselijke recht op het gebied van het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in internationale situaties. Ik onderschrijf deze observatie van de Staatscommissie en meen dat een verordening inderdaad op zijn plaats is. Door de toenemende grensoverschrijdende mobiliteit van EU-burgers stijgt het aantal huwelijken en geregistreerde partnerschappen tussen EU-burgers van verschillende nationaliteiten. In het geval van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap tussen burgers uit verschillende EU-landen is zeer regelmatig niet duidelijk welk huwelijksvermogensstelsel van toepassing is of welk recht de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap bepaalt. Dat leidt voor burgers tot rechtsonzekerheid omdat het huwelijksvermogensrecht binnen de EU niet is geharmoniseerd. Ook de regels voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen zijn niet in alle lidstaten hetzelfde. De ontwerpverordeningen beogen voor dat probleem een oplossing te bieden. Zij doen dat door het geven van uniforme regels die bepalen welk huwelijksvermogensstelsel van toepassing is of welk recht de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap bepaalt.

2. Wat is de rechtvaardiging van de verordeningen die diep ingrijpen in de autonome bevoegdheden van de lidstaten om zelf het familierecht te regelen?

De Staatscommissie tekent hierbij aan dat de ontwerpverordeningen de autonome bevoegdheden van de EU-lidstaten om zelf het familierecht te regelen onverlet laten: iedere EU-lidstaat houdt zelf de vrijheid om zijn interne materiële recht te regelen. De verordeningen geven uitsluitend een voorziening voor de aanwijzing van het toepasselijk recht in internationale situaties en verschaffen daardoor duidelijkheid.

3. Voorziet een regeling in de vorm van een internationaal verdrag (Haags verdrag) met een breder toepassingsbereik wellicht beter in een behoefte dan de thans voorliggende ontwerpverordeningen?

De Staatscommissie is voorstander van mondiale verdragen in het kader van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht. De Staatscommissie wijst er echter op dat het Haagse Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978 (Trb. 1988, 130) tot nu weinig succesvol is gebleken. Naast het Koninkrijk der Nederlanden zijn slechts Frankrijk en Luxemburg bij dit verdrag partij. Op korte termijn valt een verdragsherziening niet te verwachten. Bij een dergelijke herziening moeten rechtspolitieke keuzes worden gemaakt waarover mondiaal niet eenvoudig overeenstemming zal worden bereikt nu zij bijvoorbeeld de vermogensrechtelijke gevolgen betreffen van een huwelijk tussen partners van gelijk geslacht en van een geregistreerd partnerschap. Gelet op deze moeilijkheden meent de Staatscommissie dan ook dat eerst getracht kan worden op regionaal (Europees) niveau tot overeenstemming te komen door middel van deze Verordeningen.

4. Wat zijn de gevolgen voor derden van de verordening betreffende het huwelijksvermogensrecht?

De Staatscommissie ziet geen verschil tussen de huidige situatie en de situatie zoals die zou ontstaan na inwerkingtreding van de verordeningen. Zij merkt op dat het voordeel van de verordening is dat duidelijkheid ontstaat over het toepasselijke recht, zodat echtgenoten die in een internationale situatie verkeren daarmee rekening kunnen houden. Dat geldt volgens de Staatscommissie ook voor derden voor wie de vermogensrechtelijke positie van de echtgenoten van belang is.

5. Hoe wordt omgegaan met nationale regels omtrent eigendom en eigendomsbescherming indien deze botsen met huwelijksvermogensrecht dat krachtens de verordening toepasselijk is? Welk recht gaat voor?

De Staatscommissie merkt op dat het zakenrecht, en dus ook het eigendomsrecht buiten het toepassingsbereik van de verordeningen valt. In verband met eigendom en de bescherming daarvan zal altijd rekening worden gehouden met het recht van de staat van ligging van de desbetreffende zaak.

6. In tegenstelling tot de verordening huwelijksvermogensrecht kent de verordening vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen de mogelijkheid van een rechtskeuze niet. Kan de Staatscommissie ingaan op de (on)mogelijkheid van het maken van een rechtskeuze?

De Staatscommissie is voorstander van de mogelijkheid van een rechtskeuze in het geval van geregistreerd partnerschap. Het is van belang dat het huwelijk en geregistreerd partnerschap zoveel als mogelijk gelijk worden behandeld. In dat kader onderschrijf ik het advies van de Staatscommissie en ben ik van mening dat het van belang is dat geregistreerde partners ook de mogelijkheid van een rechtskeuze krijgen. Hierover is bij de onderhandelingen in Brussel al een krachtig signaal afgegeven.

7. Wat zijn de gevolgen voor paren van gelijk geslacht?

De commissies vragen in de brief van 31 mei ten slotte aandacht voor de positie van paren van gelijk geslacht, zulks mede in het licht van de omstandigheid dat huwelijken of geregistreerde partnerschappen tussen dergelijke paren in diverse EU-lidstaten niet worden erkend.

De Staatscommissie merkt op dat de erkenning van een geregistreerd partnerschap tussen personen van gelijk geslacht als zodanig los kan worden gezien van de erkenning van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap. De omstandigheid dat een lidstaat een geregistreerd partnerschap tussen personen van gelijk geslacht niet erkent, wil niet zeggen dat die lidstaat ook de vermogensrechtelijke gevolgen van een dergelijk partnerschap niet behoeft te erkennen wanneer dat geregistreerde partnerschap in een andere lidstaat is gesloten.

Ik meen dat dit ook geldt in het geval van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht heeft het kabinet aangekondigd dat Nederland zich hard zal maken voor de internationale erkenning van het huwelijk en geregistreerd partnerschap voor personen van gelijk geslacht. Bij die erkenning hoort dat heteroseksuele paren en homoseksuele paren gelijkberechtigd zijn. Deze gelijkberechtiging zal bij de besprekingen over deze verordeningen voor Nederland dan ook een zeer belangrijk punt blijven.

Stand van zaken bij de onderhandelingen

Ten slotte maak ik graag van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de stand van zaken bij de onderhandelingen over de ontwerpverordeningen. Deze bevinden zich momenteel nog op het niveau van de inhoudelijke besprekingen in de raadswerkgroepen. Vooralsnog valt niet te verwachten dat spoedig inhoudelijke keuzes zullen moeten worden gemaakt. Zodra wel sprake is van inhoudelijke keuzes zal ik vanzelfsprekend voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van het parlementair instemmingsrecht.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven