28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2011

Bij brief van 12 juli 2011 heb ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden Van der Burg (VVD) (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 3131) en Van Hijum (CDA) (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 3271) over de integriteit van één van de leidinggevenden bij het UWV gezonden. In deze antwoorden heb ik aangegeven dat de Raad van Bestuur van UWV het Bureau Integriteit van UWV opdracht heeft gegeven om te toetsen of de constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.

De Raad van Bestuur van UWV heeft mij bij brief van 15 september 2011 over dit onderzoek geïnformeerd. Hierbij bied ik u de brief van de Raad van Bestuur van UWV aan, waarin de conclusies van het onderzoek van Bureau Integriteit en de maatregelen die de Raad van Bestuur aan het onderzoek verbindt zijn opgenomen.1

Het Bureau Integriteit concludeert dat de constructie, die bij de indienstneming van de betrokkene is gekozen, in lijn is met het integriteitbeleid van UWV. Het Bureau Integriteit concludeert tevens dat bij de toepassing van alle gemaakte afspraken geen sprake is geweest van integriteitschendingen. Tegelijkertijd vindt het Bureau Integriteit dat door de wijze van het op afstand zetten van het bedrijf door betrokkene de schijn van en het risico op belangenverstrengeling in te grote mate is blijven bestaan. Betrokkene en diens leidinggevenden hebben daarbij naar het oordeel van Bureau Integriteit verzuimd om expliciet stil te staan bij de wijze waarop het op afstand zetten van het bedrijf zou moeten worden ingevuld.

In december 2010 is er contact geweest tussen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV over de constructie. UWV heeft op dat moment aangegeven de risico’s van de constructie te onderkennen en dat om die reden in het arbeidscontract dan ook afgesproken is dat het bedrijf van de betrokkene op afstand geplaatst zou worden. Betrokkene zou geen beslissingen nemen ten aanzien van het bedrijf. Hier is door het departement geen nadere informatie over gevraagd, noch anderszins een vervolg aan gegeven.

Ik constateer dat UWV in deze situatie heeft nagelaten expliciet nadere afspraken te maken over de invulling van het op afstand zetten van het bedrijf van betrokkene. Ik ben met UWV van mening dat UWV dat wel had moeten doen.

Ik ben in algemene zin van mening dat een dergelijke constructie, waarbij een UWV-medewerker eigenaar is van een bedrijf dat medewerkers levert aan UWV, ongewenst is. Het besluit om de dienstbetrekking te beëindigen onderschrijf ik dan ook.

Ik heb UWV gevraagd na te gaan of zich vergelijkbare situaties voordoen en – indien dat het geval is – deze ook te beëindigen. Ik heb benadrukt dat in de toekomst dergelijke constructies niet meer voor moeten komen. De door de Raad van Bestuur UWV aangekondigde verscherpte aandacht binnen UWV voor integriteit en sturing op risico’s van belangenverstrengeling vind ik van groot belang en ik heb UWV gevraagd mij nader te informeren over de concretisering van dit voornemen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven