Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2010
De afgelopen periode heeft uw Kamer vele debatten met mij gevoerd over de resultaten van re-integratie. Ik heb ook meerdere
malen met de VNG gesproken over de wijze waarop de transparantie over de inspanningen van gemeenten kan worden bevorderd.
Het resultaat is vastgelegd in het Plan van Aanpak Re-integratie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 719, nr 60). Heel concreet is daarin toegezegd dat binnen de gemeentelijke trajecten een onderscheid gemaakt gaat worden tussen trajecten
die al direct gericht zijn op werk en inspanningen die zich richten op de voorliggende fase waarin mensen worden ondersteund
om hun afstand tot werk te verkleinen.
Voor dit doel is in overleg met de VNG en gemeenten de Statistiek Re-integratie Gemeenten per 1-1-2009 uitgebreid met de re-integratiepositie van de cliënt.
De cijfers over 2009 zouden als nulmeting gebruikt worden om een jaar later in het jaarverslag 2010 te kunnen rapporteren
over de voortgang die werklozen met langlopende trajecten binnen hun traject maken. Ik heb bij de behandeling van de begroting
2010 aan u toegezegd in 2010 te rapporteren over de uitkomsten van het nieuwe kenmerk re-integratiepositie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XV, nr. 6).
Ik heb van het CBS vernomen dat, ondanks een verbetering in het aantal gemeenten dat de re-integratiepositie aanlevert, de
kwaliteit van de door gemeenten aangeleverde informatie vooralsnog niet goed genoeg is om over deze re-integratiepositie te
publiceren. Dit gegeven is in een overleg met de VNG besproken op 19 april. Ik heb geconstateerd dat de VNG het belang van
meer informatie over de gemeentelijke re-integratieinspanningen onverkort onderschrijft. De VNG blijft gemeenten stimuleren goede informatie aan te leveren. Er worden een aantal concrete
acties uitgewerkt.
Om te beginnen is Divosa voornemens om een onderdeel van de Divisa-monitor 2010 sneller te laten verwerken. Daardoor kan Divosa
mij eind mei informeren over de samenstelling van re-integratietrajecten en re-integratieuitgaven in 2009 naar activiteit.
Daarnaast onderzoeken VNG en Divosa de haalbaarheid van een onderzoek bij 10 representatieve gemeenten op basis van gegevens
over 2009, 2010 en 2011 dat tot doel heeft meer inzicht te bieden in de mate waarin de afstand tot werk wordt verkleind.
Ten slotte wordt bezien hoe de Participatieladder het inzicht kan verschaffen in ontwikkelingen van re-integratieposities
van gemeentelijke cliënten. De Participatieladder is van onderop door gemeenten zelf ontwikkeld en geeft een vergelijkbaar
inzicht als de re-integratiepositie van de SRG. Op dit moment werken al 65 gemeenten/samenwerkingsverbanden met de ladder. Zij vertegenwoordigen 80% van het WWB-klantenbestand en 80% van het Participatiebudget. Het aantal
deelnemers groeit nog steeds. Met deze groei zal de representativiteit uiteraard ook nog blijven stijgen. Omdat de Participatieladder
ook wordt ingezet voor klanten waar geen instrument voor wordt ingezet, ontstaat ook meer inzicht in de selectiviteit waarmee
re-integratie wordt toegepast.
Ik acht bovenstaande initiatieven, die op termijn meer inzicht gaan bieden in de resultaten van re-integratie, van belang.
Het feit dat de re-integratiepositie één jaar na invoering nog niet door voldoende gemeenten kan worden gerapporteerd baart mij wel zorgen.
Daarom ben ik van mening dat het noodzakelijk is om aanvullend een aantal activiteiten in gang te zetten die benadrukken welk
belang de Statistiek Re-integratie Gemeenten voor mij heeft. Het gaat hier immers niet om een vrijblijvend verzoek van het
CBS: gemeenten zijn op grond van een AMvB van SZW verplicht de informatie aan te leveren.
Om dit te benadrukken is een escalatieprotocol opgesteld met het CBS. In het protocol is vastgelegd dat het CBS sneller bij
SZW terug gaat leggen welke gemeenten de gevraagde informatie niet of te laat aanleveren. Die gemeenten worden daarover door
SZW aangesproken.
Voorts bereid ik het wetsvoorstel Verzamelwet klein beleid voor. Daarin neem ik een aanpassing op waardoor na 1-1-2011 bij
te late aanlevering van de statistiekgegevens de maandelijkse bevoorschotting van het participatiebudget tijdelijk wordt opgeschort
totdat de informatie is geleverd. Uiteraard hoop ik dat het escalatieprotocol voldoende helder maakt hoeveel belang deze informatievoorziening
heeft. Daarom verwacht ik dat ik deze maatregel slechts zeer incidenteel hoef toe te gaan passen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner