28 719
Reïntegratiebeleid

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2002

1. Aanleiding

Hierbij bieden wij u aan de notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt» (verder genoemd: «notitie reïntegratiemarkt»), en een exemplaar van het onderzoeksrapport «Op weg naar volwassenheid: tweede inventarisatie van de stand van zaken op de markt voor reïntegratiediensten» van onderzoeksbureau Regioplan (verder genoemd: «trendrapport»)1.

De notitie reïntegratiemarkt komt voort uit een toezegging van toenmalig staatssecretaris Hoogervorst in een Algemeen Overleg met uw Vaste Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (VC SZW) op 27 september 2001. De staatssecretaris stelde destijds zich te willen beraden op een «integrale notitie marktwerking reïntegratie», dit naar aanleiding van een discussie met de VC SZW over het voornemen, van de staatssecretaris, om opdracht te geven voor een trendrapport.

Als bijlage bij deze brief bieden wij u aan een ontwerp van een ministeriële regeling voor het intrekken van de Experimentele regeling subsidieverstrekking arbeidsgehandicapten.1 Dit vloeit voort uit de positie die het kabinet inneemt in de «notitie reïntegratiemarkt» met betrekking tot het onderwerp keuzevrijheid.

Gelet op artikel 33, derde lid, van de Wet REA treedt deze regeling niet eerder in werking dan vier weken nadat een ontwerp daartoe aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd (volgens de zogenaamde voorhangprocedure).

2. De notitie Naar een werkende reïntegratiemarkt op hoofdlijnen

In de notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt» zijn de hoofdlijnen neergelegd van de wijze waarop het kabinet een goed werkende reïntegratiemarkt wil realiseren. Daarbij wordt allereerst ingegaan op de streefsituatie die het kabinet uiteindelijk wil bereiken. Vervolgens wordt ingegaan op de te treffen maatregelen in de overgangsperiode die nodig zijn om tot die streefsituatie te komen.

Kernpunten van de notitie zijn:

• De markt krijgt maximale ruimte om tot ontwikkeling te komen. Overheidsinterventie wordt tot een minimum beperkt.

• Het uitgangspunt van marktwerking is dat door transparante en openbare aanbestedingsprocedures concurrentie tussen reïntegratiebedrijven wordt bevorderd, een optimale prijsstelling tot stand komt en maatwerk richting de klant mogelijk wordt.

• Het uitgangspunt hierbij is volledige resultaatfinanciering van reïntegratietrajecten. «Resultaat» is voor het kabinet een duurzame plaatsing in een reguliere baan. Er is sprake van een duurzame plaatsing als de betrokken klant na afloop van een traject tenminste een half jaar een reguliere baan vervult.

• Ook voor moeilijk bemiddelbare klanten komen reïntegratietrajecten volgens het principe van «resultaatfinanciering» tot stand. Om te voorkómen dat hierdoor afroming en selectie plaatsvinden, is het van belang dat trajecten voor deze groepen heel gericht (kleine, homogene samenstelling van klantgroepen) worden aanbesteed. Voorts kunnen voor deze groepen ook gesubsidieerde arbeid of sociale activering als «resultaat» worden aangemerkt, mits dat vooraf duidelijk is vastgelegd in het contract tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.

• Dit betekent dat de huidige situatie – waarin nog vaak sprake is van inputfinanciering – verandering ondergaat. De aanbestedingsprocedure van het UWV zal veranderen: de aanbesteding zal meerdere keren per jaar plaatsvinden, kleinere groepen betreffen en gericht zijn op het «afrekenen op resultaat». In lijn met de decentralisatie van de bijstand wordt de gemeenten geen exact model voorgeschreven, maar blijven de SUWI-aanbestedingsregels vooralsnog gehandhaafd.

• Het kabinet kiest nadrukkelijk voor een groeibenadering. De overgangsperiode is nodig om gemeenten, UWV en reïntegratiebedrijven op een verantwoorde wijze toe te laten groeien naar de in de notitie aangegeven streefsituatie. Dat is temeer van belang omdat in die periode de voor een goed werkende markt en voor goed opdrachtgeverschap noodzakelijke wettelijke voorwaarden en financiële verantwoordelijkheden (herziening bijstand en arbeidsongeschiktheidswetgeving; totstandkoming geïntegreerd en gedecentraliseerd reïntegratiebudget) tot stand komen.

3. Het trendrapport van Regioplan

Het trendrapport brengt de stand van zaken op de reïntegratiemarkt in kaart en vergelijkt deze met de situatie van enkele jaren geleden.

Het trendrapport schetst een beeld van een markt die zich verder aan het ontwikkelen is.

Gemeenten werken in het algemeen hard aan de inrichting van hun organisatie en inkooppraktijken conform de SUWI-vereisten. Het louter contracteren van «preferred suppliers» gebeurt steeds minder en in de uitvoering van gesubsidieerde arbeidsplaatsen is een duidelijke trend van verzakelijking zichtbaar, aldus het rapport. Voorts groeit de markt stevig wat onder meer af te leiden is uit het grote aantal bedrijven dat in de laatste drie jaren toegetreden is, namelijk ongeveer de helft van het aantal dat op dit moment op de markt opereert.

Het rapport signaleert ondermeer met betrekking tot de transparantie van de markt, administratieve lasten in relatie tot de aanbestedingsprocedure, de keuzevrijheid voor individuele cliënten en de prijsvorming dat er op dit moment nog geen sprake is van een optimale markt.

De verwachting is dat door de inzet van het kabinet, zoals neergelegd in de notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt», hierin verandering zal komen.

4. De voorstellen van de RWI met betrekking tot de aanbestedingsprocedure UWV

De Voorzitter van de RWI heeft onlangs (brief van 8 oktober 2002 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) enkele voorstellen gedaan gericht op verbetering van de aanbestedingsprocedure UWV in 2003.1 Het kabinet is de RWI erkentelijk voor het gedegen voorstel en heeft het voorstel betrokken bij haar notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt».

De richting die de RWI voorstaat spoort op veel onderdelen met de inzet van het kabinet, zoals beschreven in de notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt».

Dit betreft onder andere de voorstellen om een prijs niet te koppelen aan een product, voor klantgroepen meer homogene risicoprofielen op te stellen, en het terugmelden van cliënten na de eerste intake.

Met betrekking tot het streven naar een indeling in meer homogene risicogroepen wijst het kabinet erop dat in ieder geval in 2003 nog sprake is van een overgangssituatie.

De RWI geeft aan dat zij risico's ziet bij volledige resultaatfinanciering.

Het kabinet is, onder verwijzing naar de notitie, van mening dat deze risico's kunnen worden gereduceerd wanneer reïntegratiebedrijven een goed inzicht krijgen in de kenmerken van cliënten, alvorens een prijs te offreren. Opdrachtgevers kunnen sturen op moeilijk plaatsbare groepen door middel van het prijsmechanisme. Voorts is er voldoende ruimte voor contractpartijen om een met plaatsingsscore en duur oplopende prijs te hanteren. De overgangsperiode is bedoeld om op een verantwoorde wijze naar die situatie toe te groeien.

De RWI gaat in op scholing in relatie tot resultaatfinanciering.

Ten aanzien van scholing zij opgemerkt dat dit niet altijd noodzakelijk hoeft te zijn voor plaatsing op de arbeidsmarkt. Het is aan de UWV en het reïntegratiebedrijf om die noodzaak vast te stellen.

Daarnaast is ten aanzien van scholing ook relevant dat dit niet alleen onderdeel hoeft te zijn van het reïntegratietraject zelf. Het kabinet acht het van belang dat duurzame plaatsing wordt gerealiseerd. Eén van de voorwaarden om terugval in de werkloosheid te voorkomen is een voldoende opleidingsniveau. Het is aan de UWV, het reïntegratiebedrijf, de werkgever en de voormalig werkloze zelf om hierover afspraken te maken. Het kabinet faciliteert dit onder meer via de in 2002 ingevoerde fiscale faciliteit voor scholing van voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder tot startkwalificatieniveau. Ook de SVWW is voor werkgevers een instrument om met werkloosheid bedreigde werknemers via ondermeer scholing aan het werk te houden.

Tot slot doet de Raad een aantal voorstellen met betrekking tot de transparantie. Deze voorstellen komen overeen met de voorstellen die de RWI in haar beleidskader 2002 heeft gepresenteerd. In de reactie op het beleidskader heeft het kabinet de RWI gevraagd om een nadere uitwerking van dit voorstel. Het kabinet kijkt met veel interesse uit naar deze nadere uitwerking en zal op dat moment ingaan op deze voorstellen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

«NAAR EEN WERKENDE REÏNTEGRATIEMARKT»

Uitgangspunten/beleidsfilosofie

Vernieuwing van het reïntegratiebeleid

Het kabinet zet in op een effectieve en doelmatige vormgeving van het reïntegratiebeleid. Doelstelling is maximale participatie; duurzame plaatsing van werkzoekenden in reguliere banen staat daarbij voorop.

Deze doelstelling krijgt vorm langs de volgende hoofdlijnen:

– Gemeenten worden volledig verantwoordelijk voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid, teneinde mensen zo snel mogelijk toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Gemeenten krijgen hiervoor een maximaal financieel belang: door de bijstand te budgetteren en de bestaande (landelijke) reïntegratie-instrumenten om te zetten in een integraal en vrij besteedbaar reïntegratiebudget.

– Het UWV is verantwoordelijk voor de reïntegratie van mensen met een arbeidshandicap en werklozen. In het kader van het nieuwe WAO-stelsel wordt het bestaande reïntegratie-instrumentarium herzien. Belangrijke elementen daarbij zijn: een samenhangend pakket van vergoedingen en incentives en een evenwichtig systeem van rechten en plichten.

– Er wordt een goed functionerende reïntegratiemarkt gerealiseerd. Gemeenten en UWV besteden het hen ter beschikking staande reïntegratiebudget aan op een markt van reïntegratiebedrijven, zodat door een professionele opdrachtgever/-nemerrelatie en concurrentie maatwerk en resultaat (duurzame uitstroom naar regulier werk) kan worden bereikt.

Voor aanspraken op de inzet van reïntegratie-instrumenten komen in beginsel alle werkzoekenden in aanmerking, zowel uitkeringsgerechtigden (WW, WAO, Abw, IOAW/Z, WAZ, Wajong, ANW) als niet-uitkeringsgerechtigden (bijvoorbeeld herintredende vrouwen en schoolverlaters) in aanmerking, voor zover is vastgesteld dat zij niet op eigen kracht of zonder aanbodversterking aan regulier werk kunnen komen. De beslissing of een reïntegratietraject uiteindelijk wordt ingezet is de verantwoordelijkheid van de uitkerings-instantie: de gemeente of het UWV.

Marktwerking

Uitgangspunt voor het kabinet is dat de markt maximale ruimte krijgt om tot ontwikkeling te komen en dat overheidsinterventie tot een minimum wordt beperkt. De minister van SZW is verantwoordelijk voor het «systeem» en de goede werking van de reïntegratiemarkt. Vanuit die verantwoordelijkheid kunnen voorwaarden gesteld worden aan de werking van de markt in verband met het borgen van publieke belangen. Reïntegratieactiviteiten worden immers gefinancierd met publieke middelen.

Belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende reïntegratiemarkt is dat er voldoende concurrentie is. Daarvoor moet de markt transparant zijn. Dat kan ten eerste worden bereikt door goede aanbestedingsprocedures, waardoor de benodigde informatie voor opdrachtgevers en opdrachtnemers beschikbaar komt en reïntegratiebedrijven onder gelijke voorwaarden kunnen meedingen naar opdrachten. Ten tweede door de beschikbaarheid voor opdrachtgevers van (onafhankelijke) informatie over het aanbod, inclusief de kwaliteit ervan. Zeker zo belangrijk is dat de reïntegratiebedrijven goed geïnformeerd zijn over de vraag, inclusief de achtergrondkenmerken van de te reïntegreren groep.

Aansturing van de opdrachtgevers en bedrijven

Van belang is te onderkennen dat het opdrachtgeverschap op de reïntegratiemarkt drie verschillende segmenten kent, met elk uiteenlopende wettelijke kaders en sturingsrelaties. De verschillende wettelijke en bestuurlijke relaties rechtvaardigen dat er verschillen zijn in de aansturing van en omgang met deze drie segmenten op de reïntegratiemarkt:

• Gemeenten zijn publieke organen met een eigen vérgaande beleidsverantwoordelijkheid, die in medebewind wordt uitgevoerd. Sturing van het gemeentelijke reïntegratiebeleid geschiedt in eerste instantie door de gemeenteraad. Bij ernstige verwaarlozing van de reïntegratietaak kan de minister van SZW ingrijpen.

• Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan, dat wordt aangestuurd volgens een in de wet vastgelegde jaarplancyclus. De sturingsrelatie met het UWV is veel directer. De minister van SZW heeft onder meer met de vaststelling van het budget en de verantwoording daarover door het UWV de mogelijkheid om te sturen.

• Daarnaast opereren op de reïntegratiemarkt tal van private opdrachtgevers (bedrijven en ook individuele klanten). Private opdrachtgevers worden niet door de overheid aangestuurd; collectieve afspraken over reïntegratie worden hier veelal in CAO-verband (én arbo-convenanten) gemaakt. Wel kunnen private opdrachtgevers onder voorwaarden (Wet REA) in aanmerking komen voor publieke reïntegratiemiddelen, waarbij resultaatfinanciering eveneens het uitgangspunt is. Het kabinet zal nader ingaan op deze voorwaarden en op de toekomst van de REA in het kader van de nieuwe WAO.

Het «publieke» opdrachtgeversegment (één UWV en ongeveer 500 gemeenten) is in omzettermen verreweg het grootst. UWV en gemeenten nemen elk ruim 40 procent van het marktaandeel voor hun rekening (gegevens 2001). Dat neemt niet weg dat ook het private opdrachtgeverschap (marktaandeel: minder dan 20 procent) van grote betekenis is voor het reïntegratiebeleid. Deze notitie gaat echter niet in op het private segment.

Opbouw van deze notitie

Deze notitie schetst de hoofdlijnen waarlangs het kabinet een goed werkende reïntegratiemarkt wil bereiken. Dit geschiedt aan de hand van een aantal belangrijke parameters, namelijk:

• toetreding en concurrentie

• transparantie

• openbare en toegankelijke aanbestedingsprocedures met objectieve selectie- en gunningcriteria

• contracten: aansturing van reïntegratiebedrijven door de opdrachtgever

• toegankelijkheid van reïntegratieactiviteiten voor de klant (in het bijzonder het bereik van moeilijk bemiddelbare groepen)

• kwaliteit

• keuzevrijheid (mate waarin deze ook voor de cliënt van toepassing is)

• verantwoording door opdrachtgevers van besteding van publieke middelen.

Deel I beschrijft voor de genoemde kenmerken de streefsituatie («waar willen we uiteindelijk staan»). Op basis van de huidige stand van zaken zet deel II vervolgens uiteen op welke wijze in de overgangssituatie naar de beoogde streefsituatie wordt toegewerkt en welke rol de overheid in de overgangstermijn vervult.

Het kabinet kiest nadrukkelijk voor een groeibenadering. De overgangsperiode is nodig om gemeenten, UWV en reïntegratiebedrijven op een verantwoorde wijze toe te laten groeien naar de beoogde streefsituatie. Dat is temeer van belang omdat in die periode de voor een goed werkende markt en voor goed opdrachtgeverschap noodzakelijke wettelijke voorwaarden en financiële verantwoordelijkheden (herziening bijstand en arbeidsongeschiktheidswetgeving; totstandkoming geïntegreerd en gedecentraliseerd reïntegratiebudget) worden gerealiseerd.

Het kabinet is zich terdege bewust dat de in deze notitie gepresenteerde streefsituatie ambitieus is, zeker gezien de actuele conjuncturele situatie. De conjunctuur kan en mag echter geen reden zijn om die ambitie op voorhand los te laten. Ten eerste omdat van de marktwerking de juiste prikkel moet uitgaan, namelijk uitkeringsgerechtigden weer aan het werk brengen. Ten tweede omdat van een private reïntegratiemarkt juist een belangrijke werkgelegenheidsbevorderende impuls uitgaat, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Immers, juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt spelen, naast een tekortschietende vraag naar arbeid, ook tekortschietende kwalificaties van het arbeidsaanbod een rol. De reïntegratiemarkt beoogt vooral deze aanbodproblemen aan te pakken. In de overgangssituatie kan worden bezien onder welke omstandigheden volledige resultaatfinanciering de beste uitkomsten oplevert.

DEEL I: De reïntegratiemarkt: streefsituatie

1. Toetreding en concurrentie

1.1 Uitgangspunt

Er moet sprake zijn van een open markt zonder toetredingsbelemmeringen.

1.2 Toetreding

Er gelden geen wettelijke belemmeringen; behoudens de verplichtingen met betrekking tot verantwoording en bescherming cliëntgegevens, die al in het SUWI Besluit zijn opgenomen. Er geldt géén wettelijke certificeringplicht (zie paragraaf 5).

1.3 Gelijk speelveld

Reïntegratiebedrijven moeten op een gelijk speelveld opereren. Het kabinet wil dit realiseren door de implementatie van de relevante EU-richtlijnen (vooral de Transparantierichtlijn1 en het Wetsvoorstel Markt en Overheid. Het wetsvoorstel Markt en Overheid2 beoogt onder meer het tegengaan van kruissubsidiëring tussen publieke en private activiteiten en kent een zogenoemd «bevoordelingverbod». Dit verbiedt een overheidsorganisatie om een overheidsbedrijf waarbij zij is betrokken te bevoordelen boven andere ondernemingen waarmee dat overheidsbedrijf in concurrentie treedt. Het toezicht hierop ligt bij de NMa.

1.4 Concentratie

De normen betreffende de mate waarin bedrijven de onderlinge concurrentie kunnen beperken door te fuseren zijn vastgelegd in de Mededingingswet; het toezicht is belegd bij de NMa.

2. Transparantie

2.1 Uitgangspunt

De markt moet voor alle betrokken partijen (opdrachtgevers, reïntegratiebedrijven en cliënten) transparant zijn. Die partijen moeten toegang hebben tot goede, onafhankelijke, informatie over het functioneren van de markt. Openbare benchmarks over de prestaties van bedrijven moeten een belangrijke rol gaan vervullen. Daarnaast krijgen opdrachtgevers bij een goede vormgeving van de aanbestedingsprocedure ook veel informatie beschikbaar over producten, prijzen en de kwaliteit van reïntegratiebedrijven.

2.2 Prestatiebenchmark

Openbare prestatiebenchmarks maken de resultaten van reïntegratiebedrijven vergelijkbaar. Hierdoor kunnen opdrachtgevers zich een goed beeld vormen welke (categorieën) cliënten door welk (type) bedrijf kunnen worden gereïntegreerd. Ook cliënten kunnen via deze benchmarks inzicht krijgen welke reïntegratiebedrijven goede resultaten leveren.

Die informatie moet worden geleverd door de opdrachtgevers, door in de contracten eisen te stellen aan de informatievoorziening door de reïntegratiebedrijven. Voor de benchmark zijn vooral gegevens over (duurzame) plaatsingsresultaten van bedrijven en de prijzen daarvan van belang; en in mindere mate informatie over uitvalpercentages en de gemiddelde duur van trajecten. De RWI heeft in de Wet SUWI de taak gekregen voorstellen te doen die de transparantie op de reïntegratiemarkt vergroten. Het kabinet kiest ervoor om de RWI de prestatiebenchmark te laten ontwikkelen en operationeel te laten beheren. Dit komt de objectiviteit van de benchmark ten goede.

3. Aanbestedingsprocedures

3.1 Uitgangspunt: het doel van aanbesteden

Het doel van aanbesteden is de effectiviteit van de reïntegratiediensten (duurzame plaatsing) en de doelmatigheid van de in te zetten publieke reïntegratiemiddelen te vergroten. Door middel van aanbesteding wordt de concurrentie tussen marktpartijen bevorderd, hetgeen een prijsverlagend en resultaatverhogend effect heeft. Aanbesteden stelt opdrachtgevers in staat informatie (over prestaties, producten en prijzen) uit de markt naar boven te halen en het reïntegratiebedrijf te kiezen dat de beste offerte levert waarbij de klanten duurzaam en snel worden gereïntegreerd tegen een gunstige prijs. De aanbestedingsprocedure beoogt het bevoordelen van één of enkele marktpartijen uit te sluiten. Een goed vormgegeven aanbestedingsproces stelt reïntegratiebedrijven in staat om onder gelijke voorwaarden te kunnen meedingen.

3.2 Transparant en toetsbaar; minimale administratieve belasting

Voor het UWV geldt de verplichting een transparante en toetsbare aanbestedingsprocedure te volgen, waarbij met een open inschrijving wordt gewerkt.

Voor gemeenten geldt het (lichte) regime van de EU-richtlijn met betrekking tot aanbesteden. Het aanbestedingsregime van het SUWI Besluit kan op termijn voor gemeenten vervallen. In de toekomstige situatie van budgettering van de bijstand en een vrij besteedbaar reïntegratiebudget dragen gemeenten volledig financieel risico voor de bijstand en hebben ze een maximaal belang om de reïntegratiemiddelen effectief en efficiënt – gericht op duurzame uitstroom – in te zetten. Het is in het belang van gemeenten om door een goede aanbestedingsprocedure optimale concurrentie tussen marktpartijen te bevorderen.

3.3 Het inkoopproces: de prijsstelling

In een goed werkende reïntegratiemarkt speelt de prijsbepaling van een reïntegratietraject een sleutelrol. Voor een optimale prijsstelling is het nodig dat de opdrachtgever goed inzicht geeft in zijn klantenbestanden («de klant kennen»). Alleen zo kan maatwerk worden gecontracteerd. Het reïntegratiebedrijf moet kunnen beschikken over de informatie over (objectieve) klantkenmerken, om de noodzakelijke reïntegratie-inspanningen vast te kunnen stellen, hiervoor te offreren en een prijs te bepalen.

Het ligt voor de hand dat voor klanten met een beperkte plaatsingskans een hoge(re) prijs wordt afgesproken. Voor het reïntegratiebedrijf ontstaat zo de prikkel om ondanks de relatief hoge plaatsingskosten toch de nodige inspanningen te verrichten. Scherp en zakelijk onderhandelen tussen de opdrachtgever en (potentiële) opdrachtnemer is de basis om op een efficiënte wijze resultaat (= duurzame uitstroom) te bereiken en afroming te voorkómen.

Op welke wijze opdrachtgevers afspraken met reïntegratiebedrijven maken welk deel van het klantenbestand de bedrijven voor hun rekening nemen, is in beginsel een zaak van contractpartijen. Afspraken kunnen uiteenlopen naar aard (raamcontracten met bedrijven, waar klanten met specifieke kenmerken worden «ingeschoven» dan wel specifieke op detail uitgewerkte contracten) en naar omvang van het klantenbestand (kleine groepen klanten met grotendeels dezelfde klantkenmerken; meer gedifferentieerde klantgroepen; er kan ook per persoon «worden geboden»).

4. Resultaatgerichte contracten

4.1 Uitgangspunt: volledige resultaatfinanciering

Uitgangspunt voor het kabinet is volledige resultaatfinanciering van reïntegratietrajecten. Wordt een reïntegratiebedrijf op resultaat afgerekend dan zal het de benodigde inspanning verrichten om het gecontracteerde resultaat neer te zetten. De vooraf bekende (objectieve) klantkenmerken bepalen de prijs die wordt afgesproken voor het bereiken van een resultaat. Het is aan de opdrachtgever om de modaliteit te bepalen die zoveel mogelijk prikkels bij het reïntegratiebedrijf neerlegt om tot succesvolle reïntegratie over te gaan.

Het kabinet definieert «resultaat» als een duurzame plaatsing in een reguliere baan. Er is sprake van een duurzame plaatsing als de betrokkene na afloop van het traject tenminste een half jaar een reguliere baan vervult (en dus ten minste een half jaar geen uitkering meer ontvangt). Pas dan kan tot uitbetaling van de opdrachtgever aan de opdrachtnemer worden overgegaan. Wel wil het kabinet daar bovenop de ruimte bieden om in de contracten extra financiële stimulansen in te bouwen (zoals differentiatie in prijzen) voor het honoreren van plaatsingsresultaten van meer permanente aard, bijvoorbeeld na één jaar reguliere arbeid.

4.2. Sturing op groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt

Reïntegratiebedrijven zullen – afhankelijk van de vergoeding en de verwachte omvang van het reïntegratietraject – een afweging maken hoe ze aan de slag gaan met de diverse werkzoekenden. De kosten van het niet-reïntegreren van relatief moeilijk bemiddelbare klanten slaan neer bij de opdrachtgever; deze moet immers de uitkeringslasten doorbetalen.

Het kabinet is van oordeel dat voor moeilijk plaatsbare groepen in een situatie van marktwerking sturing via de prijs (en de duur) van het reïntegratietraject het uitgangspunt is. Ook de moeilijk plaatsbare groepen worden met het prijsmechanisme bediend; de samenstelling van de groep speelt hierin een rol. Ook met behulp van het financieringsmechanisme (bijvoorbeeld door een oplopende vergoedingenschaal te hanteren) kan de opdrachtgever sturen. Met een hogere vergoeding in het vooruitzicht loont het voor reïntegratiebedrijven om ook meteen aan de slag te gaan met moeilijk bemiddelbare groepen.

Desondanks kunnen gecontracteerde reïntegratiebedrijven op een bepaald moment aangeven dat zij er niet in slagen om alle betrokkenen te reïntegreren. Hoewel differentiatie van prijzen naar moeilijkheidsgraad van reïntegratie dit kan voorkomen, kan het toch gebeuren dat reïntegratiebedrijven risicoanalyses maken voor welke cliënten zij bereid zijn daadwerkelijk te investeren en voor welke cliënten zij dat niet zijn. Het kabinet is van oordeel dat een dergelijke «selectie aan of na de poort» kan worden voorkómen door in de contracten met de reïntegratiebedrijven goede afspraken te maken over de informatie-uitwisseling over de geleverde inspanningen voor de cliënt. Mochten desondanks cliënten buiten de boot vallen, dan is het zaak om zo snel mogelijk een nieuwe aanbestedingsprocedure op te starten. Door uit deze categorie cliënten relatief kleine en homogene groepen samen te stellen, kunnen meer gespecialiseerde bedrijven ingeschakeld worden. Het kabinet wil hiermee voorkomen dat met name de meer kwetsbare doelgroepen uit de boot vallen, dan wel in meerdere reïntegratietrajecten achter elkaar verzeild raken.

Belangrijk ten slotte is dat er ook in een systeem van resultaatfinanciering voor de groep moeilijk bemiddelbaren ruimte moet zijn voor andere resultaten dan duurzame plaatsing in een reguliere baan. Gesubsidieerde arbeid en sociale activering kunnen – afhankelijk van het beleid van de opdrachtgever terzake – voor deze groepen ook een resultaat zijn. Wel moeten opdrachtgever en reïntegratiebedrijf van tevoren vastleggen in het contract wat er onder «resultaat» wordt verstaan; het kan niet de bedoeling zijn dat een niet succesvolle plaatsing achteraf het label sociale activering krijgt om er alsnog een vergoeding voor te kunnen claimen. Het kabinet zal in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de rol van gesubsidieerde arbeid en sociale activering in reïntegratietrajecten binnen het gemeentelijke domein nauwlettend volgen. Vooral de rol van de sociale activering als onderdeel van de systematiek van resultaatfinanciering krijgt daarbij de aandacht. Dit tegen de achtergrond van enerzijds de ambitie om zoveel mogelijk mensen naar regulier werk te leiden en anderzijds de overtuiging dat gesubsidieerde arbeid en sociale activering nuttige instrumenten kunnen zijn om (op termijn) weer terug te kunnen keren naar de arbeidsmarkt.

4.3. Looptijd contracten

Het wordt toegestaan dat UWV en gemeenten meerjarige contracten sluiten; eveneens mogen de publieke opdrachtgevers bestaande contracten met goedpresterende bedrijven (voor het UWV beperkt: bijvoorbeeld één maal zonder hernieuwde aanbesteding) verlengen.

5. Kwaliteit

5.1 Uitgangspunt

Belangrijke kwaliteitscriteria zijn de duurzaamheid van het plaatsingsresultaat, de doorlooptijden, uitvalpercentages en de klanttevredenheid (opdrachtgevers, individuele klanten en werkgevers). Door het systeem van resultaatfinanciering worden reïntegratiebedrijven direct afgerekend op de duurzaamheid en snelheid van de plaatsing van werkzoekenden. De andere kwaliteitscriteria spelen een rol in de afweging van opdrachtgevers bij de besluitvorming over het al dan niet gunnen van reïntegratietrajecten.

Naast de benchmark (paragraaf 2.2.) kan een kwaliteitskeurmerk belangrijke informatie verschaffen aan opdrachtgevers over de kwaliteit van het aanbod van reïntegratietrajecten.

5.2 Kwaliteitskeurmerk

Vanuit de branche van reïntegratiebedrijven (Borea) is een kwaliteitskeurmerk ontwikkeld waarin de belangrijkste aspecten van kwaliteit meegenomen zijn. Kerngedachte van dat keurmerk is dat reïntegratiebedrijven die prestaties en kwaliteit leveren die ze met de opdrachtgevers zijn overeengekomen (een relatieve norm dus); alleen op het vlak van kwalificaties van het personeel gelden absolute minimumnormen.

Het kabinet is van oordeel dat in een situatie waarin – naast resultaatfinanciering en de kwaliteitssturende rol van aanbestedingsprocedures – zowel openbare benchmarks als een (door de branche zelf opgezette) kwaliteitskeurmerk een belangrijke rol spelen, sprake is van een toereikende kwaliteitsborging op de reïntegratiemarkt. Het eventueel opzetten van kwaliteitskeurmerken door de overheid zelf en/of het verplicht certificeren van reïntegratiebedrijven, vindt het kabinet niet passen bij de situatie waarin gemeenten en UWV een grote eigen beleidsverantwoordelijkheid is toegekend voor het voeren van reïntegratiebeleid. Het kabinet is van oordeel dat het hier uiteengezette systeem van marktwerking voldoende waarborgen biedt voor de cliënt en de opdrachtgever om te voorkomen dat kwalitatief ondermaatse reïntegratiebedrijven een positie verwerven op de reïntegratiemarkt.

6. Keuzevrijheid voor cliënten

6.1 Uitgangspunt: keuzevrijheid door nauwe samenspraak tussen opdrachtgever en cliënt

Basisvoorwaarde voor een succesvolle reïntegratie is maatwerk voor de cliënt. In de contacten tussen de casemanager en de cliënt is een actieve opstelling van de laatste van groot belang. Gegeven zijn/haar arbeidsmarktbelemmering, ziekte of handicap dient de cliënt aan te geven met welke voorzieningen – naar zijn mening – de belemmeringen het beste kunnen worden weggenomen.

Op belangrijke onderwerpen wordt de mening van de cliënt gevraagd, zoals bij in te zetten persoonsgebonden voorzieningen (bijvoorbeeld een werkplekaanpassing), bij de invulling van het reïntegratietraject en bij de keuze voor een reïntegratiebedrijf. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden uiteraard beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsmarktperspectief en het realiseren van de doelstelling van duurzame plaatsing in een reguliere baan.

Het kabinet is van oordeel dat vooral in het contact tussen enerzijds opdrachtgever en cliënt en anderzijds tussen reïntegratiebedrijf en cliënt de keuzevrijheid en de bescherming van de cliënt gestalte moet krijgen. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn in het algemeen gemotiveerde klanten. Inspelen op de persoonlijke voorkeur van cliënten en persoonlijke aandacht voor cliënten is een belangrijke succesfactor voor een geslaagde reïntegratie. Het is in het belang van zowel de opdrachtgever als het reïntegratiebedrijf dat rekening gehouden wordt met de persoonlijke wensen van de cliënt ten aanzien van de inhoud en uitvoering van het af te leggen reïntegratietraject. Zodat in nauwe samenspraak met de cliënt maatwerk kan worden bereikt.

Het toekennen van een eigen budget voor de cliënt is in de optiek van het kabinet niet nodig om keuzevrijheid te bereiken. De doelstellingen van de cliënt en de opdrachtgever kunnen uiteenlopen: het UWV of de gemeente heeft er belang bij dat de cliënt zo snel mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten weer aan slag komt, terwijl individuele cliënten ook andere doelen (bijvoorbeeld een opleiding volgen) kunnen hebben. Het is daarom zaak om de specifieke wensen van werkzoekenden tot uitdrukking te laten komen in de vormgeving van het reïntegratietraject, dusdanig dat dit ook bijdraagt aan een duurzame reïntegratie.

7. Toezicht op de besteding van publieke middelen op de reïntegratiemarkt

7.1 Uitgangspunt

Uitgangspunt voor het kabinet is dat de Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) toezicht houdt op het systeem waarin opdrachtgevers reïntegratietrajecten inkopen en daarbij handelen volgens de gestelde aanbestedingscriteria. Wanneer de markt naar behoren functioneert (dat wil zeggen volgens de hiervoor geschetste parameters), en dus ook de overheid voldoende relevante informatie voor evaluatie en onderbouwing van beleid levert, wordt tevens gewaarborgd dat de publieke reïntegratiemiddelen effectief en doelmatig worden ingezet.

7.2 Van monitoren tot toezicht

• Het kerndepartement volgt de ontwikkelingen op de private reïntegratiemarkt bij gemeenten en via de eisen die aan de zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) worden gesteld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de beschikbare beleids- en monitor-informatie, zoals benchmarks (RWI), onderzoek en jaarverslagen van de ZBO's.

• Via de jaarplancyclus leggen de zbo's verantwoording af aan het kerndepartement over de wijze waarop zij invulling geven aan het opdrachtgeverschap. De gemeenten leggen verantwoording af aan hun gemeenteraden over het gevoerde reïntegratiebeleid.

• Vervolgens houdt IWI toezicht op de rechtmatige (gemeenten/UWV), doelmatige en doeltreffende (UWV) besteding van de publieke reïntegratiemiddelen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare beleids- en verantwoordingsinformatie. Het aangrijppunt voor de toezichthouder ligt bij de publieke opdrachtgevers. Mede op basis hiervan kan de IWI uitspraken doen over de werking van de reïntegratiemarkt.

• Het toezicht van de NMa richt zich op het naleven van de Mededingingswet door reïntegratiebedrijven (ook aan gemeenten gelieerde bedrijven). En wanneer de Wet Markt en Overheid van kracht is ziet de NMa er ook op toe dat de publieke opdrachtgevers zich houden aan de gestelde gedragsregels1.

DEEL II: Het overgangsregime

In dit deel wordt aangegeven hoe – gegeven enerzijds de in deel I beschreven streefsituatie en anderzijds de huidige praktijk – de weg naar de streefsituatie moet worden bewandeld en welke rol de overheid (SZW) hierbij eventueel zou moeten spelen. Belangrijk hierbij zijn de voornemens betreffende het nieuwe WAO-stelsel en vernieuwing van de bijstandswet. Bij de behandeling van die voornemens zal dan ook nader worden ingegaan op de bijdrage van die voornemens aan een effectieve werking van de reïntegratiemarkt.

II.1 Toetreding en concurrentie

II 1.1 Huidige situatie

Er zijn op dit moment nauwelijks toetredingsbelemmeringen en er is voldoende aanbod. Er zijn meer dan 630 reïntegratiebedrijven waarvan circa een kwart in het UWV/gemeentesegment opereert. De helft van de reïntegratiebedrijven is in de laatste drie jaar toegetreden. In het bijzonder de grotere bedrijven maken een flinke omzetgroei door en er is sprake van enige concentratievorming. Dit speelt vooral in het private segment (waar werkgevers de opdrachtgevers zijn). Aandachtspunt is het op dit moment niet overal «gelijke speelveld». Dit speelt vooral binnen het gemeentelijke domein waar traditioneel een grote bestuurlijke en financiële verwevenheid bestaat tussen gemeenten en gemeentelijke reïntegratiebedrijven.

Borging van het «gelijke speelveld» in wet en regelgeving

Reeds geïmplementeerde wet en regelgeving

• SUWI Besluit:

• Voor gemeenten geldt dat zij zoveel mogelijk moeten uitbesteden aan private partijen. «Zo veel mogelijk» is door het kabinet geoperationaliseerd dat zij 80% van het reïntegratiebudget openbaar moeten aanbesteden en 20% «vrije ruimte» krijgen, ten behoeve van bijzondere omstandigheden waarin de reguliere aanbestedingsprocedure niet aan de orde is (circulaire d.d. 4 september 2002)

• Gemeenten moeten een volstrekt transparante en objectieve aanbestedingsprocedure volgen waarbij meerdere offertes worden gevraagd en de criteria voor selectie en gunning vooraf zijn vastgesteld.

Mededingingswet

• Transparantierichtlijn: overheidsbedrijven moeten een gescheiden boekhouding houden voor enerzijds hun beschermde activiteiten en anderzijds hun overige activeiten.

Toekomstige wet en regelgeving

• Wet Markt en overheid

• Verbod op kruissubsidiëring

• Bevoordelingsverbod

Bijzonder aandachtspunt bij het streven naar transparantie en «eerlijk speelveld» verdienen de gemeentelijke WSW-bedrijven, die ook actief zijn op de reïntegratiemarkt. In het IBO-rapport «Aan de slag» is aanbevolen dat deze bedrijven een keuze moeten maken tussen een volledig publiek gepositioneerd reïntegratiebedrijf dat niet actief is op de private markt en een reïntegratiebedrijf dat wel opereert op de private markt. In het laatste geval moet dit bedrijf van het gemeentelijke domein worden «ontvlecht». Dat is een zeer ingrijpende operatie.

Gezien de recente ontwikkelingen (volledige decentralisatie van beleids- en budgettaire verantwoordelijkheden reïntegratie naar gemeenten) vindt het kabinet het niet wenselijk een dergelijke ontvlechtingoperatie nu in te zetten. De openbare aanbestedingsprocedures zijn een belangrijke waarborg om transparantie en verzakelijking te bereiken tussen private en publieke activiteiten in het gemeentelijke domein. Bovendien wordt verwacht dat op termijn het «gelijke speelveld» bereikt zal worden door de voorgenomen regelgeving (Wetsvoorstel Markt en Overheid). Daarvan uitgaande is het niet gewenst om voor de WSW- en andere aan de gemeente gelieerde bedrijven verdergaande maatregelen te nemen dan dit wetsvoorstel.

Mocht echter in de overgangsperiode blijken dat het doorlopen van aanbestedingsprocedures en de kaders van «Markt en Overheid» onverhoopt onvoldoende waarborgen bieden voor het realiseren van de doelstellingen van transparantie, gelijk speelveld en scheiding tussen publieke en private activiteiten, dan valt het kabinet terug op de IBO-aanbeveling en wordt alsnog een ontvlechtingproces ingezet.

II.2 Transparantie

II 2.1 Huidige situatie

Op dit moment is nog geen sprake van een transparante markt; potentiële informatiekanalen worden nog onvoldoende benut. Belangrijke instrumenten – zoals het kwaliteitskeurmerk van Borea en de zogenaamde Reïntegratiemonitor van de RWI – zijn nog in ontwikkeling. Zo bevat de reïntegratiemonitor van de RWI nog vooral informatie van bedrijven zelf (adresgegevens, soorten dienstverlening en doelgroepen) en is ze nog niet geschikt voor vergelijkingen. Een betrouwbare prestatie- en kwaliteitsmaatstaf ontbreken vooralsnog, omdat de publieke opdrachtgevers deze informatie nog niet ter beschikking (kunnen) stellen.

II 2.2 Beleid

Door middel van de volgende stappen kan stapsgewijs de transparantie op de reïntegratiemarkt vergroot worden. Het uitgangspunt hierbij is dat – gegeven het belang dat het kabinet hecht aan vermindering van de informatielast – bij de informatieverzameling zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande informatiestromen:

• Aanbestedingsprocedure: een goede vormgeving hiervan haalt veel informatie uit de markt over prijzen, kwaliteit en producten van bestaande en nieuwe reïntegratiebedrijven.

• «Ervaringenbank»: hierin kunnen ervaringen van opdrachtgevers die betrekking hebben op reïntegratiebedrijven worden opgenomen. Het is een hulpmiddel voor andere opdrachtgevers bij de selectie van reïntegratiebedrijven. De Ervaringenbank kan op vrij korte termijn operationeel zijn (in 2003); de RWI is recent met een concreet voorstel gekomen. De ervaringenbank is vooral nuttig in de periode waarin er nog geen harde prestatiegegevens beschikbaar zijn.

• Benchmark: deze moet de prestaties van reïntegratiebedrijven vergelijkbaar maken. Relevante gegevens zijn: plaatsingsresultaten (verbijzonderd naar reguliere plaatsingen, plaatsing in gesubsidieerde banen en sociale activering), prijzen van behaalde resultaten, duurzaamheid van de plaatsing en uitvalgegevens. De benchmark kan er op zijn vroegst in 2004 zijn, maar zal pas rond 2005/2006voldoende gevuld kunnen zijn om voor opdrachtgevers als een betrouwbaar handvat te fungeren.

In de huidige praktijk is de uitvoerende taak reeds bij de RWI belegd. De RWI is gevraagd om het voorstel uit het Beleidskader dat betrekking heeft op informatie over resultaten, prijzen, doorlooptijden en doelgroepen nader uit te werken. De RWI komt eind dit jaar met een nader uitgewerkt voorstel.

II.3 Aanbesteding

II 3.1 UWV: huidige situatie

Het UWV heeft op dit moment slechts een beperkt inzicht in de kenmerken van zijn zittend bestand (voor de nieuwe instroom is dit inzicht er wel). Dit komt ondermeer tot uitdrukking in de omvang en indeling van de groepen. De huidige aanbestedingsprocedure1 van het UWV is breed opgezet met een uitgebreid programma van vormvereisten, waardoor er weinig ruimte is voor creativiteit van de kant van aanbieders (met uitzondering van de 20 procent vrije ruimte, waarin aanbieders met innovatieve ideeën kunnen komen). Daadwerkelijk behaalde resultaten wegen bovendien nog maar weinig door in de selectie en gunning. Voorts is er maar één aanbestedingsmoment in het jaar en de contracten hebben een relatief korte looptijd (één jaar). Ten slotte speelt het prijsmechanisme nog een beperkte rol.

II 3.2 Beleid op het terrein van het UWV

De in deel I beschreven eindsituatie vereist in het bijzonder voor het UWV een vergaand veranderingstraject ten opzichte van de huidige situatie:

• De huidige praktijk waarbij slechts jaarlijks en landelijk grote, zeer gedifferentieerd samengestelde, groepen klanten worden «aanbesteed» gaat veranderen. Ten behoeve van de marktconforme prijsvorming zal meerdere keren per jaar worden aanbesteed en zal de aanbesteding kleine groepen klanten betreffen.

• De administratieve lasten bij de aanbestedingsprocedures moeten worden verminderd, zodat het ook voor kleinere bedrijven eenvoudiger wordt om mee te doen aan de inschrijving.

• Het UWV moet zoveel inzicht geven in zijn – zeer omvangrijke – bestand als door de reïntegratiebedrijven nodig wordt geacht voor het laten functioneren van de markt..

Het volgende kader geeft een «meetlat» waarlangs SZW voorstellen van het UWV kan toetsen.

Kenmerken van een goede aanbestedingsprocedure

• De opdrachtgever moet het gewenste resultaat (duurzame plaatsing) eenduidig in het bestek opschrijven en zich verder onthouden van allerlei procesvereisten. Dit laatste voorkomt dat de creativiteit bij aanbieders doodgeslagen wordt. Voorwaarde daarbij is wel dat de opdrachtgever de relevante kenmerken van zijn bestanden kent (vooral het UWV maar ook grotere gemeenten moeten deze slag nog maken).

• Meer aanbestedingsmomenten gedurende het jaar; dit heeft het voordeel dat nieuwe toetreders gemakkelijker kunnen aanhaken en er doelmatiger gebruik kan worden gemaakt van de vrijkomende capaciteit bij gevestigde reïntegratiebedrijven. Meer aanbestedingsmomenten leidt tot meer concurrentie en daardoor tot marktconforme prijzen.

• Contracten mogen voor langer dan één jaar gesloten worden, of lopende contracten met goed presterende bedrijven mogen verlengd worden (beide met een maximumduur tot 3 jaar); dit laatste geeft een incentive voor bedrijven om een goed reïntegratieresultaat neer te zetten tijdens de lopende contractperiode.

• Aanbesteden van minder omvangrijke en meer naar objectieve kenmerken samengestelde groepen.

Overigens kan het UWV de komende jaren experimenteren met verschillende modellen in verschillende regio's; dit maakt dat geleerd kan worden wat wel en niet werkt.

II 3.3 Huidige situatie: Gemeenten

Ten aanzien van gemeenten ligt de situatie anders dan bij het UWV. Hier gaat het om een veelheid van opdrachtgevers waarvan de meerderheid nog maar net begonnen is met inkopen op de reïntegratiemarkt. Uit onderzoek komt naar voren dat gemeenten in het algemeen hard werken aan de inrichting van hun organisatie en inkooppraktijken conform de SUWI-vereisten. Het louter contracteren van «preferred suppliers» gebeurt steeds minder.

De koplopers zijn vooral de grotere gemeenten (G26). Een deel van die gemeenten kiest voor een aanbestedingsmodel dat veel lijkt op het UWV model (inkoop van omvangrijke trajecten, waarbij een groot deel van het klantenbestand in één keer wordt aanbesteed). Een ander deel kiest bewust voor een actievere invulling van het casemanagement. Deze gemeenten besteden de uitvoering weliswaar uit aan private reïntegratiebedrijven maar houden de regie op de trajectstappen in eigen beheer.

Tegelijk echter, valt te constateren dat deze «verzakelijkingslag» nog broos is en duidelijk ingegeven is door de SUWI-regelgeving (vgl. het rapport van Regioplan: «Op weg naar volwassenheid: tweede inventarisatie van de stand van zaken op de markt voor reïntegratiediensten»).

II 3.4 Beleid op het terrein van gemeenten

Gemeenten krijgen beleidsruimte en een maximaal financieel belang bij activering en reïntegratie. Gegeven deze uitgangspunten stelt het kabinet voor om ten aanzien van gemeenten in de overgangssituatie niet een model exact voor te schrijven, maar wel te koersen op een verstandig overgangsregime met betrekking tot de aanbestedingsregels, dat rekening houdt met de invoering van de nieuwe bijstandswet en het vernieuwde Fonds voor Werk en Inkomen. Voorlopig blijven de SUWI-aanbestedingsregels ook voor gemeenten gehandhaafd, alsmede de reeds genoemde «80–20-systematiek».

II.4 Resultaatgerichte contracten

II 4.1 Huidige situatie (gemeenten en UWV)

Op dit moment worden veelal hoogstens bepaalde trajectonderdelen op resultaat afgerekend; het accent ligt nog op inputfinanciering. In de praktijk wordt zeker voor moeilijk bemiddelbare groepen een geringere mate van resultaatfinanciering gehanteerd dan voor gemakkelijk plaatsbare groepen. De beperkte mate van resultaatfinanciering geeft reïntegratiebedrijven slechts een beperkte prikkel om een goed en goedkoop resultaat te realiseren. Het gevolg is ook dat er in verschillende stadia gedurende trajecten gerapporteerd moet worden, hetgeen leidt tot extra administratieve lasten voor reïntegratiebedrijven. Het gevaar bestaat verder dat, door de veelal gecompliceerde financieringsvormen, reïntegratiebedrijven geen heldere economische afweging maken van de kosten en baten van in te zetten reïntegratie-instrumenten.

II 4.2 Beleid op het terrein van het UWV en gemeenten

Om tot resultaatgerichte afspraken te komen is het UWV gevraagd om een voorstel (stappenplan) uit te werken dat door de minister van SZW zal worden getoetst.

Gegeven het grote financieel belang en de beleidsruimte die gemeenten krijgen bij activering en reïntegratie ligt het niet voor de hand om gemeenten een model voor te schrijven om tot resultaatgerichte afspraken te komen.

Voorts kan SZW zowel richting UWV als richting gemeenten een faciliterende rol spelen door voorbeelden van goede contracten breed te verspreiden.

II. 5 Kwaliteit

II 5.1 De «kan-bepaling» in het SUWI Besluit

De komende jaren wordt het keurmerk geïmplementeerd en aan het eind van deze kabinetsperiode moet er een breed draagvlak voor zijn bij zowel opdrachtgevers als reïntegratiebedrijven. Er is een bepaling in de Wet SUWI opgenomen die de minister in staat stelt certificering alsnog dwingend op te leggen. Hiertoe is echter, gelet op de voortvarendheid waarmee de implementatie van het Borea-keurmerk wordt aangepakt en de grote belangstelling er voor bij reïntegratiebedrijven, geen enkele aanleiding.

De minister van SZW kan zich beperken tot het kritisch volgen van de verdere ontwikkeling en implementatie van het kwaliteitskeurmerk.

II. 6 Keuzevrijheid

II 6.1 De regeling persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB)

Om tot succesvolle reïntegratie te komen is het belangrijk dat cliënten hun persoonlijke voorkeuren kenbaar maken. Om duurzame plaatsing te bereiken, zal het reïntegratiebedrijf maatwerk leveren en in nauwe samenspraak met de klant zijn of haar reïntegratietraject invullen. De cliënt kan zo optimaal gebruik maken van de expertise van het reïntegratiebedrijf. Het is zaak deze inbreng van cliënten op te nemen in de reguliere werkprocessen van reïntegratiebedrijven en niet enkel te beperken tot cliënten met een persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB).

Door de keuzevrijheid voor individuele cliënten vorm te geven in het reguliere proces vervalt de grond voor een landelijke regeling van een apart PRB. Als gevolg hiervan wordt afgezien van het invoeren van een landelijke regeling voor een PRB voor arbeidsgehandicapten. De regeling voor een PRB voor arbeidsgehandicapte werknemers, zoals opgenomen in het Besluit SUWI, zal per 1 januari 2004 worden ingetrokken. Dit zal worden betrokken bij de wet- en regelgeving rondom de WAO.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Richtlijn 2000/52/EG betreffende de doorzichtigheid van de betrekkingen tussen overheden en hun openbare bedrijven. Deze Richtlijn is reedsal geïmplementeerd in de Mededingingswet en komt op termijn in de Wet Markt en Overheid. De NMa wordt met het toezicht op naleving van de Richtlijn belast.

XNoot
2

Het Wetsvoorstel Markt en Overheid kent toetredingsregels en gedragsregels. De toetredingsregels hebben betrekking op de procedure voor overheidsorganisatie om de markt te mogen betreden (er moet een belangenafweging plaatsvinden). Het genoemde verbod op kruissubsidiëring en het bevoordelingsverbodbevoordelingverbod vallen onder de gedragsregels. Op dit moment beraadt de minister van justitie (mede-ondertekenaar) zich op het Wetsvoorstel; we hebben vernomen dat zijn reserves vooral betrekking hebben op de (handhaafbaarheid van de) toetredingsregels en niet zozeer op de gedragsregels.

XNoot
1

Zie de brief van de staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer over Marktconform handelen van gemeenten in relatie tot de reïntegratiemarkt van (18 februari 2002).

XNoot
1

Dit heeft betrekking op de trajecten die het UWV met de aanbestedingsprocedure in twee stappen (selectie- en gunningsfase) inkoopt; 20 procent blijft buiten deze aanbestedingsprocedure. Deze «vrije ruimte» is vooral bedoeld voor nieuwe toetreders. Ook voor gemeenten geldt een 20-procentsruimte.

Naar boven