nr. 90
BRIEF VAN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 augustus 2006
Hierbij bied ik u het rapport Evaluatie Cameratoezicht
op Openbare Plaatsen aan1. Het rapport
geeft de ontwikkelingen weer rond het gemeentelijk cameratoezicht op de openbare
plaatsen. Het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag ligt, is uitgevoerd
in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Aan Uw Kamer is toegezegd dat de wetswijziging van de Gemeentewet (art.
151c) betreffende cameratoezicht op openbare plaatsen wordt geëvalueerd.
Gedurende vijf jaar zullen de ontwikkelingen rond het cameratoezicht op openbare
plaatsen worden gevolgd. Het voorliggende rapport is de nulmeting voor deze
vijf jaar durende evaluatie.
Uit het onderzoek blijkt dat in bijna één vijfde van de
gemeenten cameratoezicht wordt gehouden. In 83% van de gemeenten met
een inwoneraantal boven de 100 000 inwoners wordt cameratoezicht toegepast.
Van de gemeenten met cameratoezicht zegt bijna de helft plannen te hebben
om het cameratoezicht uit te breiden. Van de gemeenten zonder cameratoezicht
geeft 14 procent aan plannen te hebben om het komende jaar cameratoezicht
in te voeren.
De belangrijkste aanleiding voor gemeenten om cameratoezicht in te voeren
zijn overlast en de wens om veiligheid te bevorderen. De belangrijkste doelen
die gemeenten zich stellen, zijn het vergroten van de veiligheid van burgers
en de handhaving van en het toezicht op de openbare orde. Bijna alle gemeenten
hadden voor de invoering van het cameratoezicht al andere maatregelen getroffen
om de gestelde doelen te bereiken. De meest genoemde overwegingen om alsnog
cameratoezicht in te voeren waren dat cameratoezicht een goede aanvulling
is op de al genomen maatregelen en de ernst van de problematiek.
Cameratoezicht wordt vaak toegepast door gemeenten in een reeks van andere
maatregelen die de objectieve en subjectieve veiligheid bevorderen.
Het live uit kijken van beelden blijkt een bepalende factor voor het succesvol
inzetten van cameratoezicht. In drie van elke vijf gemeenten worden de beelden
altijd of op specifieke tijdstippen live uitgekeken.
De evaluatie laat geen eenduidig beeld zien van de veranderingen in de
objectieve veiligheid; deze neemt in bepaalde gemeenten af en in andere juist
toe. Ook de effecten van cameratoezicht op onveiligheidsgevoelens zijn niet
eenduidig.
Verder blijkt de bekendheid met cameratoezicht niet optimaal waardoor
de preventieve werking niet ten volle wordt benut. In alle gemeenten worden
de opgenomen beelden voor opsporingsdoeleinden gebruikt.
Ten slotte blijkt dat er een groot draagvlak onder de burgers is voor
cameratoezicht.
De volgende rapportage van de evaluatie zal u medio 2007 worden aangeboden.
Momenteel wordt in het kader van het Project Veiligheid en Technologie
een nationaal onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma opgezet, waarbij ook aandacht
uitgaat naar toezicht in de openbare ruimte en welke (sensoren)technologieën
daar ondersteunend aan kunnen zijn. Cameratoezicht en de resultaten van de
evaluatie/nulmeting zullen dan ook bij deze beschouwing worden betrokken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes