28 684 Naar een veiliger samenleving

28 286 Dierenwelzijn

Nr. 422 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2014

1. Inleiding

Op 30 januari 2014 hebben wij in een dertigledendebat met uw Kamer gesproken over handhaving in de natuur en in het bijzonder over de bijdrage van buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) van particuliere organisaties (Handelingen II 2013/14, nr.48, item 9). Acht particuliere organisaties, die zich hebben verenigd, hadden aan de vaste commissie van Veiligheid en Justitie een afschrift gestuurd van een position paper met hun zorgen over een aantal onderwerpen. In dat overleg en nadien in een brief van 1 april (Kamerstuk 28 684, nr. 402) hebben we toegezegd met de betrokken organisaties in overleg te gaan en u te informeren over de uitkomsten van dat overleg.

In het debat van 30 januari hebben we ook toegezegd uw Kamer nader te informeren over het intrekken van jachtakten en zijn door leden van uw Kamer moties ingediend. In de brief gaan we in op de uitkomsten van het overleg met de particuliere organisaties, de toezegging over jachtaktes en de uitvoering van de aangenomen moties.

2. Overleg met particuliere organisaties

2.1. Algemeen

Het overleg met particuliere werkgevers van boa’s heeft plaatsgevonden op 2 juni 2014. In dat overleg hebben we gesproken over de opleiding en her- en bijscholing van boa’s, een bijdrage voor de kosten die gepaard gaan met het verkrijgen van de boa-bevoegdheid en over betrokkenheid bij overleg over politie-inzet en handhavingsprioriteiten. In het overleg waren de particuliere organisaties, die het position paper hebben ondertekend, vertegenwoordigd door de Hoge Veluwe (natuurgebieden), de RGV (recreatiegebieden) en de KNJV (wildbeheer en sportvisserij). Van overheidswege waren vertegenwoordigers van provincies, de politie en het Openbaar Ministerie aanwezig. Met deze afspraken is ook invulling gegeven aan de motie Geurts (Kamerstuk 28 286, nr. 722) over boa’s en wildbeheereenheden. Voor de jagers en sportvissers geldt daarbij wel het uitgangspunt dat de boa-taak als vrijwilliger onlosmakelijk is verbonden met de uitoefening van hun hobby. In het overleg is nogmaals vastgesteld en bevestigd dat de buitengewone opsporingsambtenaren van particuliere werkgevers, veelal werkzaam in domein II (milieu, welzijn en infrastructuur), van essentieel belang zijn voor handhaving en toezicht in de landelijke (natuur)gebieden en daarmee voor de orde, veiligheid en natuurbehoud in de Nederlandse buitengebieden. De boa’s en hun werkgevers leveren een belangrijke bijdrage aan de bescherming van het buitengebied dat daardoor een uitstekende plaats voor natuurbehoud en voor recreatie en ontspanning blijft. Daar zit ook het private belang van organisaties: het in dienst hebben van medewerkers die beschikken over handhavende bevoegdheden voor het op orde houden van de eigen (natuur)gebieden. Deze boa’s worden ingezet als gastheer, maar kunnen zo nodig ook handhavend optreden als de situatie dat vereist.

Enkele honderden boa’s zien toe op handhaving van natuurwetgeving (groene boa’s), maar worden in hun dagelijks werk ook in toenemende mate geconfronteerd met overtredingen en misdrijven op het terrein van de milieuwetgeving (afvaldumping, autokraken en illegaal wapenbezit en stroperij), die meer raken aan de openbare orde en veiligheid. Dat aandachtsveld is primair het werkterrein van de politie. Voor een optimale aanpak van orde- en veiligheidsproblemen in het buitengebieden is het dan ook nodig dat de boa’s en de politie goed samenwerken.

2.2 Betrokkenheid bij opleiding en examinering

In 2010 is een professionaliseringstraject voor boa’s in domein II in gang gezet met als doel deze boa’s beter toe te rusten op de uitvoering van hun taken. Er zijn aanvullende opleidings- en bijscholingseisen gesteld. De werkgevers van de (groene) boa’s hebben signalen afgegeven dat de (bij)scholingsvereisten onvoldoende aansluiten bij de praktijk en hogere eisen stellen dan noodzakelijk is. Er zijn al eerder wijzigingen doorgevoerd waardoor grotendeels aan de inhoudelijke bezwaren van (de werkgevers van) de groene BOA’s tegemoet is gekomen. We hebben afgesproken dat de betrokkenheid van de werkgevers sterker wordt verankerd door een vertegenwoordiging van de werkgevers te laten deelnemen aan de examencommissie voor opleiding en examinering in domein II.

We zien echter ook aanleiding om de professionalisering in domein II te evalueren en dan met name de werking en de resultaten van de opleidings- en examineringssystematiek. Afgesproken is dat de werkgevers betrokken zullen worden bij de uitvoering van de evaluatie.

2.3 Bijdrage in de kosten, voorkomen van extra kosten

Aan het in dienst nemen van, het verkrijgen en behouden van opsporingsbevoegdheid en scholing zijn voor de werkgever van een boa kosten verbonden. Dat geldt ook voor zaken als een dienstwapen (indien noodzakelijk geacht), communicatiemiddelen, het registreren van meldingen in een (eigen) registratiesysteem en het digitaal aanleveren van zaken (processen-verbaal en strafbeschikkingen). Sinds de invoering van de aanvullende opleidings- en bijscholingseisen zijn de kosten voor her- en bijscholing substantieel toegenomen. Ook is er onduidelijkheid over de (toename van) kosten van verwerken van meldingen, het aanleveren van zaken en het gebruik van communicatiemiddelen.

Toegezegd is dat de werkgevers van groene boa’s een financiële bijdrage krijgen ter compensatie van de toegenomen kosten (daarvoor wordt met ingang van 2015 € 100.000 gereserveerd op de begroting van EZ), dat de politie de afspraken over communicatiemiddelen landelijk harmoniseert en daarbij de kosten voor de werkgevers zoveel mogelijk beperkt. Afgesproken is verder dat particuliere werkgevers – vanwege hun bijzondere positie in het stelsel – niet langer hoeven te betalen voor het digitaal aanleveren van zaken bij het CJIB.

2.4 Afstemming op prioriteiten, inzet en operationele samenwerking

Belangrijk zorgpunt voor de particuliere werkgevers van groene boa’s is dat de afstemming over handhavingsprioriteiten en inzet veelal gebeurt in overleg tussen overheidsbestuursorganen en overheidsdiensten (ministeries, provincies, gemeenten, politie, OM) zonder dat zij, die in de praktijk door hun boa’s ook voor handhavingscapaciteit zorgen, gehoord worden. De besluitvorming in dit handhavingsoverleg heeft echter wel consequenties voor hun inzet of de problematiek waarmee ze worden geconfronteerd. Belangrijk aspect hierbij is dat de particuliere werkgevers, gezien de omvang van natuurgebieden en werkterreinen van hun boa’s, veelal gemeentegrensoverschrijdend en in enkele gevallen provinciegrensoverschrijdend werken.

In het overleg zijn daarom afspraken gemaakt die de inbreng op nationaal of regionaal niveau moeten borgen.

Voor zover de afstemming betrekking heeft op handhaving van natuurwetgeving zal de betrokkenheid via de provincies plaatsvinden in de Strategische Milieukamer. In dat landelijk gremium worden de handhavingsprioriteiten vastgesteld. Provincies zijn vertegenwoordigd in dat overleg en zullen in de voorbereiding ervan hun inbreng afstemmen met gebiedspartijen waaronder ook de particuliere werkgevers.

Voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in het buitengebied ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de politie. Structurele samenwerking met de groene boa’s die in de praktijk fungeren als oren en ogen in het buitengebied is daarbij van essentieel belang. Daarom is afgesproken dat de vertegenwoordigers van de particuliere werkgevers worden uitgenodigd voor overleg met de 10 regionale eenheden van de politie.

3. Overige moties en toezegging uit het dertigledendebat van 30 januari 2014

Door het lid Jacobi is een motie ingediend (Kamerstuk 28 286, nr. 721) die vraagt om te borgen dat er voor het omgaan met drugsafval voldoende specialistische capaciteit voor de handhaving komt, dat er kennis beschikbaar komt bij de handhavers hoe met dergelijk afval om te gaan en dat de schade bij de straf wordt betrokken.

Deze motie heb ik in het debat aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid en is door uw Kamer aangenomen.

Op 6 mei 2014 heeft op het Ministerie van VenJ over de aanpak van drugsdumpingen en de kosten die daarmee zijn gemoeid een gesprek plaatsgevonden met de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant, de heer J. van den Hout en de burgemeester van Heusden, de heer J. Hamming.

In de brief van 20 mei 2014 (Kamerstuk 29 911, nr. 91) van de Minister van VenJ is uw Kamer over de uitkomst van dit gesprek geïnformeerd.

Door het lid Heerema is een motie ingediend (Kamerstuk 28 286, nr. 720) die vraagt om naast het verhogen van de strafmaat in te zetten op het ontnemen van criminele winsten en een verbeurdverklaring van alle goederen waarmee gestroopt is. Deze motie is door uw Kamer aangenomen. Voor stropen op het land is de maximale gevangenisstraf 2 jaar of een geldboete van € 20.250. Voor visstroperij is de maximale gevangenisstraf 6 jaar of een geldboete van € 81.000. In het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming wordt geregeld dat de straffen voor stropen op het land worden verhoogd naar hetzelfde niveau als voor visstroperij. Als de overtreder met het stropen veel geld heeft verdiend kan de rechter een hogere geldboete opleggen, de zogenaamde afroomboete. Ook kan het OM een ontnemingsvordering instellen om crimineel gemaakte winst te ontnemen. Om te voorkomen dat de middelen waarmee is gestroopt opnieuw worden gebruikt, kan het OM bij de rechter vorderen dat deze verbeurd dienen te worden verklaard. Het is uiteindelijk de rechter die daarover beslist.

Aan het lid Thieme is toegezegd om in te gaan op het beleid van de politie met betrekking tot het intrekken van jachtakten. De bevoegdheid tot het intrekken van een jachtakte berust bij de korpschef. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid laat de korpschef zich leiden door in de Flora- en faunawet genoemde imperatieve en facultatieve intrekkingsgronden. De korpschef heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de politiechefs van de 10 regionale eenheden. Voor de eenduidige uitvoering van deze gemandateerde bevoegdheid heeft hij een werkinstructie opgesteld.

4. Tot slot

Het overleg met de particuliere organisaties hebben we als bijzonder constructief ervaren. We zijn van mening dat we met de gemaakte afspraken en gedane toezeggingen het belang van boa’s van particuliere werkgevers voor handhaving in natuurgebieden/het buitengebied hebben erkend en dat we de juiste balans hebben kunnen vinden voor ieders verantwoordelijkheden. We zullen op dezelfde constructieve manier uitwerking geven aan de afspraken. Daarover zal regelmatig ambtelijk en zo nodig bestuurlijk overleg plaatsvinden. Samenwerking en synergie tussen de particuliere werkgevers, hun boa’s en de politie is essentieel om de openbare orde en de veiligheid in het buitengebied te waarborgen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven