Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 28684 nr. 269 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 28684 nr. 269 |
Vastgesteld 11 maart 2010
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, de vaste commissie voor Justitie2, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 en de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat4 hebben op 28 januari 2010 overleg gevoerd met minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 21 januari 2010 over de Voortgangsrapportage programma Veilige Publieke Taak (28 684, nr. 260);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 oktober 2009 met een reactie op hoofdlijnen inzake de inspanningen die in het kader van het programma Veilige Publieke Taak zijn verricht en de effecten daarvan (28 684, nr. 247);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 oktober 2009 ter aanbieding van «Tussen agressiebeleid en praktijk», een onderzoek over de aanpak van agressie en geweld in de publieke sector (28 684, nr. 248);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 3 november 2009 over de monitoring uitvoering OM-richtlijnen met betrekking tot de strafmaat voor werknemers met een publieke taak (28 684, nr. 254);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 11 november 2009 ter aanbieding van het rapport Taskforce Veilig Openbaar Vervoer (28 642, nr. 47);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 november 2009 ter beantwoording van vragen van de commissie BZK naar aanleiding van de Nova-uitzending over geweld tegen politiemensen (29 628, nr. 161);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 24 november 2009 met een reactie op motie-Kuiken (32 123-VII, nr.19) over meerwaarde onderzoek naar een centrale unit voor politiemensen die slachtoffer zijn van geweld (32 123-VII, nr. 41);
– de brief van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat d.d. 24 november 2009 met een reactie op het SP-11 puntenplan, het FNV-10 puntenplan en het PvdA-plan voor noodcommunicatie in OV (28 642, nr. 48).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Leerdam
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Jonker
De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,
Jager
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Van Leiden
Voorzitter: Leerdam Griffier: Van Leiden
Aanwezig zijn zeven leden van de Kamer, te weten: Brinkman, Çörüz, Griffith, Laaper, Leerdam, Van Raak en Van der Staaij,
en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Hirsch Ballin van Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
De voorzitter: Ik heet eenieder hartelijk welkom en natuurlijk als eersten de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie en hun medewerkers, de belangstellenden op de tribune en anderen die met ons meeluisteren en natuurlijk ook de collega’s. Het onderwerp van dit algemeen overleg is de veilige publieke taak waarvoor wij verschillende punten op de agenda hebben staan. Als eerste geef ik het woord aan de heer Çörüz van het CDA.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. De oogst van een week tijd: een bom voor een belastingambtenaar, ik noem het Lievensbergziekenhuis in Bergen op Zoom, de medewerkers van de RET in Rotterdam, de burgemeester van Zaltbommel, een wethouder, het Radboudziekenhuis en recentelijk nog, zo heb ik ook begrepen, de wethouder van Haarlem die in de ogen van sommigen geen correcte beslissing heeft genomen ten aanzien van Sportclub Haarlem. Een junk die een ambulancebroeder bijt, wordt niet door de officier van justitie vervolgd met het argument dat hij niet toerekeningsvatbaar is. Dan kan ik mij voorstellen dat de Haagse ambulancebroeders woedend zijn, want, zo denk ik dan maar, iemand die een ambulancebroeder bijt, heeft per definitie een gaatje in zijn hoofd, dus zouden al die mensen dan per definitie ontoerekeningsvatbaar moeten zijn.
De bewindslieden schrijven dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak een taai en hardnekkig probleem is, maar daar moet volgens mij één antwoord op volgen en dat is zero tolerance. Wij kunnen niet accepteren dat deze personen de bijl aan de wortel leggen van onze rechtsstaat. Dit zijn immers politieagenten, medewerkers van de sociale dienst, mensen die in het vervoersbedrijf werken, ambulancebroeders en anderen. Dit zijn onze frontsoldaten. Als wij toestaan dat deze mensen worden beledigd, bedreigd en mishandeld, is het einde zoek. Wat mij betreft, valt daar dus maar één antwoord op te verzinnen en dat is een lik-op-stukbeleid. Ik ben dan ook blij dat de ministers in hun actieplan harde maatregelen aankondigen. Ik ben al content met een oproep van de minister van Binnenlandse Zaken om aangifte te doen!
Maar dan beginnen toch ook wel de problemen en daar wil ik wat scherper op focussen. Ik neem als casus de zaak van het Radboudziekenhuis. Ik wil dat nadrukkelijk vragen en verifiëren, maar volgens mij kan een directie namens haar medewerker via een personeelsnummer, domicilie kiezend in het ziekenhuis aangifte doen. Ik zie de minister instemmend knikken. Daar ben ik blij om, want dat is het begin. Maar dan begint de zaak toch wel een beetje ingewikkeld te worden, want uiteindelijk, zo begrijp ik ook uit de pers, zegt de minister dat soms toch de persoonsgegevens uit het dossier moeten komen of dat die in ieder geval naar boven komen. Ik vraag mij af waarom en ten faveure van wie? Wij zouden toch achter die slachtoffers moeten staan? Volgens mij doen wij dat ook in andere verbanden, bijvoorbeeld als wij bedreigde criminele getuigen horen of CIE-informanten. Die hebben een afgeschermde positie en volgens mij kunnen wij die lijn ook heel nadrukkelijk toepassen voor de arts of verpleegkundige die geen aangifte durft te doen. Geen aangifte betekent geen zaak en betekent dat de daders of de verdachten blijven rondlopen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn! Ik vind het onbevredigend als wij dit probleem niet zouden kunnen oplossen. Is het juridisch, dan moeten wij de juridische knelpunten aanpakken, is het wat anders, dan moeten we dat aanpakken.
Ik weet dat er bij de politie een protocol is dat op bedreiging of mishandeling altijd een zaak moet volgen en dan zie je ook beide zaken bij de rechtbank. Het gaat heel vaak om politiemensen die zijn mishandeld of bedreigd. Hoe zit dat met andere sectoren? Ik wijs op ambulancebroeders of andere publieke diensten. Heeft men daar ook een dergelijk protocol? Anders krijgen we natuurlijk een vertekend beeld door de zaken die bij de rechtbank komen. Het is natuurlijk heel goed dat agressie tegen politieagenten keihard wordt aangepakt, maar dat andere moet ook aangepakt worden. Als dat niet gebeurt, zou ik willen dat met dezelfde intensiteit of via een plan van aanpak ook die andere publieke ambtsdragers of publieke sectoren door de minister worden opgeroepen om in dergelijke gevallen aangifte te doen.
Een punt van zorg is de registratie. Ik ben blij dat die voorzichtig op gang komt en ik ben daar zelf nadrukkelijk tegenaan gelopen bij mijn initiatiefwetsvoorstel inzake de aansprakelijkheid van ouders. Over welke leeftijd praten wij, wat is de schade, wat is of kon worden verhaald? Een aantal organisaties of sectoren, zoals de VNG, vervoersbedrijven, politie, brandweer en ziekenhuis, onderwijs, iedereen registreert een beetje in zijn toko, maar hebben we een lokale databank waarin al die gegevens zijn opgeslagen, zodat de minister op basis daarvan goed beleid kan uitzetten en wij kunnen zien over wie we het hebben, waar het om gaat, leeftijd, eventueel etniciteit, wat er aan schade is en hoeveel daarvan is verhaald? Dat soort gegevens is wat mij betreft nu veel te veel versnipperd. Ik pleit dan ook voor een centrale registratie, een centrale databank waarin dit soort elementen zitten die wij nodig hebben voor de toekomst om het beleid nog beter te maken.
Volgens mij komt onderwijs niet terug in alle sectoren die worden benoemd en dat verbaast mij. De vorige keer heb ik al betoogd dat dit soort gedrag ook voortvloeit uit een gebrek aan waarden en normen. Die moesten thuis worden overgedragen en dat moet doorgaan op school. Op school gebeurt dit ook en het verbaast mij eigenlijk dat het onderwijs in die sectoren niet terugkomt.
Hoe zit het met mijn motie uitvoering vervoersverbod die Kamerbreed is ondersteund? Hoe vaak is dat vervoersverbod nu toegepast?
Als het gaat om de straffen die worden geëist en de straffen die daadwerkelijk worden opgelegd, is het mij bekend dat het veld bezig is om de oriëntatiepunten nog sterker, strikter en zwaarder te maken. Wij kunnen hier zeggen dat straffen moeten worden verhoogd, maar als die niet worden geëist of opgelegd door de rechters blijft het bij praten alleen. Ik zeg dit vooral omdat het CDA het signaal heeft afgegeven dat als wij merken dat de vonnissen in dit soort zaken structureel te laag is, wij willen bekijken of we de wet niet moeten aanpassen en de minimum- en/of maximumstraffen niet moeten worden verhoogd, waarbij ik bijvoorbeeld denk aan de kwalitatieve delictsomschrijving.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Op eerste kerstdag kreeg een agent in Hoogeveen een kopstoot en werd met de dood bedreigd, omdat hij een man had aangesproken die tegen een winkelpui stond te plassen. In Nijmegen werden onlangs twee hulpverleners bedreigd die nota bene een man wilden helpen die door twee jongeren was aangereden. In Arnhem zijn tijdens de jaarwisseling weer brandweermannen bedreigd die waren uitgerukt om vuren te blussen. Voor sommige mensen lijkt te gelden dat het geen feest is als zij niet agressief zijn geweest. Daar moeten wij een einde aan maken.
Na de jaarwisseling is weer snelrecht toegepast. Ik vond het aantal aangedragen zaken wel wat tegenvallen, zeker als je kijkt naar het grote aantal incidenten. De verschillen tussen steden waren heel groot en het waren wel weer heel vaak kleine taakstraffen die ik voorbij zag komen. Te vaak hoor ik ook dat nog steeds geen dubbele straf wordt geëist. Daar hebben we het vaak over gehad met de ministers. Soms gaan daders zelfs vrijuit, zoals onlangs in Den Haag waar een ambulancebroeder vlak voor kerst werd gebeten door een drugsverslaafde. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak geseponeerd, omdat de junk volgens de officier van justitie ontoerekeningsvatbaar was. Dat kan wel zo wezen, maar daar heeft die ambulancebroeder niets aan. De Haagse ambulancebroeders zijn hier terecht heel erg boos over. Wij hebben in deze Kamer regels gemaakt om deze mensen, onze mensen, beter te beschermen. Er is zelfs een hele campagne geweest om toch vooral aangifte te doen. Nu doen die ambulancebroeders dat en vervolgens wordt de junk gewoon weer vrijgelaten. Wat gaat de minister doen om te voorkomen dat daders op vrije voeten komen en onze hulpverleners achterblijven met de frustraties?
In een onderzoek van de SP geven agenten aan dat minder blauw op straat een van de redenen is dat de agressie tegen de politie is toegenomen. De politie is haar gezag op straat kwijt en moet dat weer terugwinnen. Ik was blij te lezen dat de minister dat ook vindt. In een interview gaf zij aan dat ook zij van mening is dat de politie meer gezag moet krijgen en dat we weer wat meer moeten vertrouwen op de beroepseer van de dienders. Wat heeft zij ondertussen gedaan om de politie meer gezag te geven, behalve nieuwe broeken? Hoe denkt zij dit te doen als zij tegelijkertijd honderden miljoenen euro’s gaat bezuinigen?
Uit hetzelfde onderzoek van de SP blijkt ook dat zwaardere straffen, vooral consequent straffen en vooral ook begrip en steun van de rechter van groot belang zijn voor agenten. Een agent schreef ons: als je naar een zitting gaat, kun je wel janken en voel je je in de steek gelaten als je hoort dat je er als agent maar aan moeten wennen, omdat het bij je werk hoort. Wat te denken van de zaak van de Haagse drugsverslaafde die ik net noemde? Daar werd gezegd dat je dergelijk gedrag nu eenmaal kunt verwachten van een verslaafde. Dus je oor mag er wel af? Hoe kunnen we bereiken dat afspraken die wij hier maken ook bij de rechters tussen de oren komen? Dat vraag ik in het bijzonder aan de minister van Justitie.
De SP kwam het afgelopen jaar samen met de FNV met plannen om de veiligheid in het openbaar vervoer te vergroten. Agressie en geweld jagen mensen uit het openbaar vervoer en zorgen voor grote onrust onder het personeel. Daarom ook kwam de SP met haar plannen voor een ov-veiligheidsoffensief. Personeel in de tram, de bus en de metro moet gewoon veilig zijn werk kunnen doen. Het is goed dat ook de regering aandacht heeft voor deze problemen en met een eigen rapport komt. Daarin staat wel een aantal goede ideeën, maar allemaal met de handrem erop en met open deuren. Een voorbeeld: geld dat aan vervoersregio’s wordt gegeven voor sociale veiligheid, moet worden besteed aan sociale veiligheid. Ja, wat dacht je anders? Zo kan ook ik wel plannen maken. De vraag is natuurlijk waarom het geld voor sociale veiligheid voor andere dingen wordt gebruikt. De veiligheidsregio’s geven de vervoersbedrijven geld voor veiligheid in het openbaar vervoer, maar die doen er heel andere dingen mee. Wat gaan wij daaraan doen en waar is dat geld dan gebleven? Waar is het dan wel aan uitgegeven? Aan bonussen? Wordt dit geld voor sociale veiligheid vanaf nu wel goed besteed? En hoe verzekeren we dat? Laten de ministers alsjeblieft niet zeggen dat zij er niet over gaan, want dan hadden zij de minister van Verkeer en Waterstaat maar moeten meenemen. We spreken hier met de regering, ook over deze plannen. De SP is van mening dat er landelijke eisen moeten worden gesteld aan veiligheid. Daarmee voorkomen we veel overbodig werk bij het opstellen van bijvoorbeeld de bestekken in de achttien verschillende regio’s en krijgen we ook een betere afstemming tussen de regio’s. De regering laat iedere vervoersregio de verantwoordelijkheid om dit zelf uit te zoeken: veel extra werk, veel kansen op problemen. Er komt wel een gezamenlijke streefwaarde voor het gevoel van veiligheid in de regio. Die moet minimaal 7,5 zijn. Ja, daar hebben we de regering weer. We laten veiligheid over aan al die anderen, aan de veiligheidsregio’s, aan de vervoersbedrijven en geven er nog wat geld voor. Wij vinden het helemaal niet erg dat het aan andere dingen wordt besteed, maar we vinden wel dat mensen het gevoel moeten hebben voor veiligheid met een streefwaarde van 7,5! Wat zijn we toch weer stoer bezig! Hoe kun je je verantwoordelijkheid ontlopen?
Ik ga een aantal van de voorstellen van de SP langs en wat de regering daarmee wil doen. Wij stellen voor dat de conducteur terugkomt op iedere tram, metro en trein. De regering vindt dat een heel goed idee, waar wat dat doet zij? Zij zegt te zullen gaan overleggen met de vervoersregio’s of zij dat willen doen. Ik kan wel voorspellen dat dit niet gebeurt. De meeste vervoersbedrijven willen zo goedkoop mogelijk rijden en dat is ook zo in de aanbestedingen verwerkt. Als we het aan de vervoersbedrijven overlaten, zal er geen dure conducteur op de tram, de metro en de trein worden gezet. Als dat moet gebeuren, zal de regering dat moeten regelen. Dat kun je niet alleen maar vragen.
Een beter contact tussen de chauffeurs onderling. Daar doet de regering niets mee, terwijl ik van heel veel chauffeurs, vooral op de bus, hoor dat zij het heel erg belangrijk vinden om contact met elkaar te kunnen hebben, zodat als er iemand is die niet deugt en zij hem uit de bus hebben gezet, zij even de volgende bus kunnen waarschuwen om die mijnheer of mevrouw niet mee te nemen.
Ik heb al gesproken over het verplicht investeren in veiligheid. De regering vindt het een slechte zaak dat daarvoor geld wordt gegeven dat niet goed wordt besteed. Wat gaat zij daaraan doen?
De regering zegt dat het heel belangrijk is dat er voldoende personeel en voldoende materieel is. Wat gaat zij eraan doen om dat te bevorderen? Daarvoor is het belangrijk dat er een buffer is, dat er voldoende materieel en voldoende personeel in reserve is als bussen of treinen uitvallen. Het gebrek daaraan is vaak een reden voor agressie, zoals ook blijkt uit alle onderzoeken. Het kan ertoe leiden dat bussen te laat komen of dat personeel gestrest raakt en dat leidt weer tot meer agressie. Er moet dus voldoende materieel en personeel zijn, want ook dat heeft te maken met veiligheid.
Inspraak van personeel, bijvoorbeeld op de dienstregeling. Ze mogen nu wel meepraten, maar ze hebben al met al toch weinig te vertellen.
Een betere bescherming van slachtoffers van geweld in het openbaar vervoer, van chauffeurs, conducteurs. Is er nu al een verplichte aangifte voor de werkgevers? Waarom worden er geen minimale veiligheidseisen gesteld voor Nederland, waarom is er niet meer toezicht op de concessies? Waarom wordt niet scherper gecontroleerd op kwaliteit? Dat heeft natuurlijk ook weer met de aanbesteding te maken. Het moet allemaal zo goedkoop mogelijk. Als je een fijne bus hebt met een relaxte buschauffeur en een goede conducteur, gaat het allemaal veel relaxter dan dat je met een oude vieze bus komt met een gestreste chauffeur die te laat is. Daar is een groot verschil tussen. Is de regering bereid om ook daar eens over na te denken? Moeten we wel doorgaan met die aanbestedingen? Is dat ook niet een reden waarom het allemaal minder leuk is geworden in het openbaar vervoer?
Mevrouw Griffith (VVD): Voorzitter. Agressie en geweld tegen onze helpers is voor de VVD-fractie onacceptabel. Het slaan, schoppen, bespugen, beledigen en bedreigen van onze helpers is niet normaal en we mogen dat ook niet normaal gaan vinden. Sinds de start van het programma Veilige publieke taak in 2007 zijn veel maatregelen aangekondigd en genomen. De ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie, Sociale Zaken, Verkeer en Waterstaat zijn allemaal aan de slag gegaan. Ook in de media kom je ze de laatste tijd veel tegen. Veel inspanningen zijn verricht en dat ziet mijn fractie ook, maar ondanks de verhoogde aandacht is het aantal slachtoffers niet gedaald. In 2007 was het aantal geweldmeldingen tegen gezagsdragers 66% en in 2009 65%. Dat is een te verwaarlozen daling van 1%. In twee jaar tijd is het aantal slachtoffers met 1% gedaald!
De ambitie van dit kabinet is om in 2011 het percentage op 51 te brengen. We zitten nu op 65%. Volgens mij is het helder dat het kabinet die doelstelling niet zal halen. Ik zou graag van beide ministers willen vernemen of het klopt dat die doelstelling niet gehaald zal worden. Als zij vinden dat die wel gehaald moet worden, wat gaan zij dan doen om die wel te halen? Het is opmerkelijk dat het kabinet de strategie binnen het programma Veilige publieke taak gaat wijzigen. Er zal meer focus zijn op de regierol in plaats van het zelf uitvoeren. Voor mijn fractie is onduidelijk wat dat betekent voor de doelstelling. Gaan de bewindslieden nu meer achterover leunen en tegen de werkgevers zeggen dat zij het maar zelf moeten doen? Ik zou hierover graag meer duidelijkheid willen hebben. Er is of komt een kennis- en expertisecentrum, er komt een programmaraad, allemaal veel verder van die directe coördinerende rol afgeschoven. De ministers zijn er dus niet direct verantwoordelijk voor, de ambitie wordt niet gehaald, de strategie wordt gewijzigd en dan vraag ik mij af wat dat alles betekent. Waar kunnen wij elkaar in 2011 op aanspreken?
Het gezag en het respect voor de politie worden hersteld. De minister geeft aan dat dit ook de doelstelling is van de politietop. Korpsbeheerders, korpschefs en politievakbonden zouden werken aan een gemeenschappelijk gedeelde opvatting. Op basis daarvan zouden zij maatregelen formuleren. Ik zou graag willen weten hoe het daarmee staat. Is die gemeenschappelijke opvatting er al? Wat is de stand van zaken en wanneer kunnen wij iets verwachten?
Dan de sanctie bij geweld tegen gezagsdragers. Klopt het dat de geldboete voor mensen die geweld plegen tegen gezagsdragers lager is dan die bijvoorbeeld voor bumperkleven? De minister van Binnenlandse Zaken zou met de minister van Justitie overleggen over de vraag of het wenselijk en haalbaar is om die geldboete te verhogen. Het kan natuurlijk niet dat je even een klein bedrag betaalt, maar dat de ernst van het feit eigenlijk veel groter is dan bijvoorbeeld dat bumperkleven.
De polarisrichtlijn over de dubbele strafeis is breder bekendgemaakt binnen het Openbaar Ministerie. 86% van het OM is bekend met de richtlijn en dan hebben we het volgens mij alleen over de officieren van justitie. Waarom wordt de richtlijn in de overige 14% van de gevallen niet gevolgd? Mijn fractie vindt het belangrijk dat niet alleen de officieren van justitie bekend zijn met de richtlijn, maar ook de parketsecretarissen. Zij doen namelijk vaak ook zaken af en bereiden voor de officier van justitie ook vaak zaken voor. Is de rol van de parketsecretaris hierin meegenomen?
Het is ook van belang om te weten in hoeverre de rechter de eis van het Openbaar Ministerie volgt. Wij hebben daar vragen over gesteld en de minister van Justitie heeft aangegeven dat de op dit moment bij het OM beschikbare cijfers niet betrouwbaar zijn. Er zou een nader onderzoek worden verricht. Ik ben natuurlijk benieuwd wat de resultaten van dat nader onderzoek zijn.
Er blijkt bij de strafeis ook een onderscheid te worden gemaakt tussen het beledigen in aanwezigheid van publiek en het beledigen zonder aanwezigheid van publiek. Er zouden verschillende sanctiepunten worden gegeven. De minister van Binnenlandse Zaken zou bekijken of dit onderscheid uit het systeem zou kunnen worden gehaald en dat dus ook bij belediging zonder aanwezigheid van publiek dezelfde sanctiepunten worden opgelegd. Ik ben benieuwd of dat overleg al heeft plaatsgevonden en, zo ja, wat de uitkomst daarvan is.
Enige tijd geleden heb ik al gesproken over een grotere betrokkenheid van rechters bij het werk dat agenten moeten verrichten. Zij verkeren vaak in lastige en bedreigende situaties. Rechters werken natuurlijk wel mee in het kader van snelrechtzittingen. Wij hebben ook themazittingen gehad in Amsterdam, maar het is natuurlijk wel fijn als rechters zich kunnen verplaatsen in de belevingswereld van agenten, ambulancebroeders en andere gezagsdragers. Beide ministers zouden ook overleggen om te kijken op welke manier de rechters daar beter bij kunnen worden betrokken. Wat heeft dat overleg opgeleverd?
Er zijn extra middelen vrijgemaakt om agressie en geweld aan te pakken, voor stimuleringsmaatregelen. Ik dank de minister voor het toezenden van het overzicht. De spreiding komt daar goed in naar voren, ook wat betreft de politie. Het zijn maar drie voorstellen en dat is nog een beetje mager, maar de politie dient toch wel verzoeken in. Is er voor 2010 ook geld gereserveerd voor die stimuleringsmaatregelen?
Er is een registratiesystemen voor personen die geweld plegen tegen ambtenaren. In het verleden heb ik dit wel het zogenaamde zwartboek genoemd. Wij hebben een digitale gemeentelijke incidentenregistratie, maar het schijnt dat maar veertien van de ruim 400 gemeenten daaraan meedoen en dat is natuurlijk bar weinig. Wat is de reden hiervan en wat gaat de minister van Binnenlandse Zaken doen om deelname van de andere gemeenten te stimuleren? We hebben ook nog een ander registratiesysteem en ik weet niet precies wat het verschil is. Dat heet het regionale agressie-incidenten waarschuwingssysteem. Ik zou graag het verschil tussen deze twee registratiesystemen willen weten. Met het laatste registratiesysteem informeren werkgevers elkaar en wisselen zij informatie uit. Wat is het verschil met het registratiesysteem dat op dit moment bij de gemeenten loopt? Ik begrijp dat er in 2010 pilots zullen worden gestart. Kan daar al iets meer over worden gezegd? Wanneer lopen die af en wanneer kunnen wij de resultaten ontvangen zodat wij kunnen weten of er een vervolg moet plaatsvinden?
Er blijkt geen landelijke registratie te zijn van klachten tegen de politie. Dat is natuurlijk zorgelijk, want bij het gebruik van geweld tegen de politie is het wel van belang dat wij weten welke klachten en hoeveel klachten er zijn. Is de minister bereid te komen tot een landelijke registratie van klachten tegen de politie, zodat elk korps registreert wat er aan klachten binnenkomt?
De heer Brinkman (PVV): Is mevrouw Griffith het dan ook met mij eens dat er eigenlijk dan ook maar een balie moet zijn waar je een klacht kunt indienen en dat er niet, zoals nu, verschillende klachteninstanties voor de burgers zijn om klachten te doen over de politie en ze dus kunnen shoppen van de ene instantie naar de andere?
Mevrouw Griffith (VVD): In mijn beleving kan er niet geshopt worden. Als je een klacht hebt, moet je als eerste naar de korpsbeheerder. Dat heet het kenbaarheidsvereiste; je moet je klacht eerst kenbaar maken bij degene die hiërarchisch verantwoordelijk is voor degene over wie de melding wordt gedaan. Dat vind ik zuiver. Als ik een klacht over de heer Brinkman zou hebben, is het natuurlijk fijn als ik natuurlijk eerst naar de heer Wilders ga in plaats van meteen naar de rechter te stappen. Een onafhankelijke klachtencommissie per regio is een vereiste in de wet en dat stimuleert de objectiviteit. Pas als je klachten zijn afgehandeld – zo’n klachtencommissie wordt vaak ingehuurd door een korps – kun je naar de Nationale ombudsman. In mijn beleving kunnen mensen niet shoppen en zijn er niet verschillende mogelijkheden om een klacht in te dienen. Als mensen eerst naar de ombudsman toe gaan, zal hij ze ongetwijfeld terugverwijzen.
De heer Brinkman (PVV): Als mevrouw Griffith een klacht heeft over mij, hoop ik dat ze eerst naar mij komt. Als het gaat over mijn politieke werk hier in de Tweede Kamer verwacht ik dat ze naar de voorzitter van de Tweede Kamer gaat. Als men naar de gemeente gaat met een klacht over de politie, wil men daarna evengoed nog een klacht kunnen indienen bij een instantie die bijvoorbeeld discriminatie wil tegengaan. Die zogenaamde thema-instanties hebben ook klachtinstituten en daar kunnen mensen wel terecht. Met andere woorden, men kan wel degelijk shoppen en dat zou ik niet willen. Maar volgens mij wil mevrouw Griffith dat ook niet.
Mevrouw Griffith (VVD): Nee, maar als het gaat om de uitoefening van de functie, bijvoorbeeld het gebruiken van geweld, is het logisch dat je een klacht eerst bij de politie zelf indient. Als je voelt dat je gediscrimineerd wordt, mag je natuurlijk best naar een antidiscriminatiebureau. Daar is helemaal niets op tegen. Als de heer Brinkman bedoelt dat alle klachten over de politie of brandweer bij een loket zouden moeten worden ingediend, zouden we al die andere instanties wel kunnen sluiten en daar voel ik op dit moment weinig voor.
De heer Çörüz (CDA): Mevrouw Griffith sprak over beledigen in het openbaar. Doelde zij daarbij op de belediging van een agent, wat geen klachtdelict is en dus sowieso vervolgd kan worden, of de belediging die wel een klachtdelict is? Ik lees namelijk «hetzij in het openbaar mondeling» maar dat is volgens mij geen vereiste. Daar is het niet van afhankelijk of heb ik haar verkeerd begrepen?
Mevrouw Griffith (VVD): Volgens mij heeft de heer Çörüz mij inderdaad verkeerd begrepen. In het polarissysteem worden andere strafpunten toegekend als je een politieagent beledigt waar mensen bij zijn, bijvoorbeeld hier in deze zaal. Maar als de politie bij iemand in huis gaat, bijvoorbeeld omdat er sprake is van huiselijk geweld, is er geen ander publiek bij. Dat is wat ik bedoel en daar schijnen de strafpunten in te verschillen, omdat er geen anderen bij aanwezig zijn geweest, waardoor de belediging minder ernstig of minder groot zou zijn. Daar zit een verschil in.
Mevrouw Laaper (PvdA): Voorzitter. Werknemers in de publieke sector, zoals brandweermannen, ambulancepersoneel en politie, maar ook medewerkers van sociale diensten en gemeenten, worden steeds vaker geconfronteerd met agressie en geweld. Dat vindt de Partij van de Arbeid onacceptabel. Handen af van onze helpers, zo is het en niet anders, te meer omdat zij cruciale taken vervullen in onze samenleving. Sinds 2006 staat dit probleem hoog op de agenda en voorlopig kan het daar helaas nog niet van af. De jaarwisseling heeft laten zien dat alleen ten koste van heel veel maatregelen het geweld enigszins beteugeld kan worden. De jaarwisseling is een piekmoment, maar daarom ook de lakmoesproef. Wat is de ernst van het geweld en kunnen we het handelen? Dit jaar toont aan dat de overheid er steeds beter in slaagt om met gerichte maatregelen het geweld te bestrijden. Het aantal meldingen rond de jaarwisseling nam af van ruim 22 000 tot minder dan 16 000 en het aantal aanhoudingen steeg van ruim 1100 naar ruim 1500. De politie treedt dus eerder op.
Het programma Veilige publieke taak is een marsroute om het uiteindelijke doel van 15% minder geweld en agressie te realiseren. Uit de evaluatie blijkt dat we ons in de goede richting bewegen, maar het gaat nog niet snel genoeg. Uit de cijfers blijkt helaas dat er in 2009 slechts een heel kleine vermindering te zien was van het aantal voorvallen. Het is slechts 1% gedaald in verhouding tot 2007. Dat betekent dat wij er nog lang niet zijn, sterker nog, dat we met de huidige inspanningen de gestelde doelen niet zullen halen. Ik sluit mij aan bij mijn collega Griffith met de vraag wat het kabinet kan doen om deze doelen wel te gaan halen.
We zitten in een cultuuromslag. Het begint bij een heldere normstelling: handen af van onze hulpverleners. Maar als normen zijn geërodeerd, is het des te moeilijker om ze weer terug te krijgen. Wij zijn van preventie als het even kan, maar wie niet luistert, moet voelen.
Het kabinet doet al veel en onze minister zit er bovenop. Er zijn heel veel investeringen gedaan. Ik heb het bij elkaar opgeteld en ik kom op een bedrag van 66 mln., 4 mln. in camerabewaking op ambulances, 1 mln. voor camera’s op politievoertuigen van de noodhulp en er is een stimuleringsregeling Veilige publieke taak van 6 mln., waarvoor tal van bedrijven en gemeenten zich aanmelden. Er is 24 mln. in de brede doeluitkering verkeer en vervoer voor sociale veiligheid, 27 mln. voor extra toezicht in tram en metro in de vier grote steden, 4 mln. voor innovatieve experimenten in het spoorvervoer. In april is een landelijke actiedag gehouden, waarop vakbonden, werkgevers en overheid gezamenlijk actie hebben gevoerd om een einde te maken aan dit geweld. Iedereen heeft recht op een veilige werkplek. Evenzo doen onze lokale bestuurders wat zij kunnen. Er zijn al mogelijkheden tot preventief fouilleren en in verschillende steden wordt gewerkt met gebiedsverboden en met een weekendje weg, dat wil zeggen: wie in het weekend wordt aangehouden, staat niet meer na zes uur weer op straat, maar mag een heel weekend in de cel brommen. Hoe staat de minister tegenover de landelijke uitrol van dat weekendje weg?
Uitgangspunt is dat iedereen aangifte durft te doen en zich beschermd weet door een goed functionerende rechtsstaat. Politie, Openbaar Ministerie en rechters moeten achter je staan en dat gebeurt ook.
Het onderzoek anonimiteit in het strafproces biedt veel aanknopingspunten voor verbeteringen op dit vlak. Dit onderzoek dateert van 2008. Maar hoe ver is de minister met de implementatie daarvan? Anoniem aangifte doen zou helemaal niet nodig moeten zijn, maar wat wel nodig is, is de mogelijkheid om domicilie te kunnen kiezen, zowel voor werknemers als voor de burgers. Daarnaast kan het burgerservicenummer volgens het rapport ook helpen bij een vorm van anonimiteit. Er zijn ook tal van persoonlijke gegevens die niet per se nodig zijn voor de getuigenverklaring. Wat is de voortgang hiervan?
Ik kom op de registratie. De registratie gebeurt al door de politie. Etnische registratie gebeurt ook al op diverse plaatsen, maar toch zijn er in het werkveld echt vragen hierover. Ik wil van de minister weten wanneer het is toegestaan. Wanneer is de etnische registratie nu nodig om daders beter te kunnen aanpakken? We hebben het hier natuurlijk over de doelbinding: heiligt het doel de middelen? Wij zijn er niet principieel op tegen, maar wij willen graag eerst een brief van dit kabinet hierover.
De veiligheidshuizen spelen een grote rol op dit vlak, want geweld tegen hulpverleners is vaak een teken aan de wand dat het ook op andere fronten mis is. Dus stellen wij scenario’s op voor de combinatie van straf met drang en dwang naar zorg. Dat is de mix van de veiligheidshuizen die ook werkt. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
Bij overtredingen nemen wij harde repressieve maatregelen; de polarisrichtlijn. Mijn beeld is dat het Openbaar Ministerie zich daar steeds meer aan houdt. De dubbele strafeis en de speciale zittingen beginnen te werken en ik vraag het kabinet om goed te blijven monitoren dat de richtlijn waar mogelijk daadwerkelijk wordt gevolgd. Ook zou ik graag willen weten hoe de rechterlijke macht hierop reageert.
Dan ligt er een heel belangrijke rol voor de werkgevers. Daarom heeft de minister met hen afspraken gemaakt en is onderzoek gedaan naar de succes- en faalfactoren. In mijn ogen is dat ook cruciaal. De veiligheid van personeel maakt integraal onderdeel uit van de Arbo-wet, maar er moet veel meer gebeuren op het vlak van risico-inventarisaties en evaluaties. De norm is altijd aangifte doen en schade verhalen, hoe klein de zaak ook is. Iedere zaak zonder aangifte is een gemiste kans. Op welke manier kan het kabinet stimuleren dat lokaal afspraken worden gemaakt tussen partners dat instellingen altijd aangifte doen en dat door het Openbaar Ministerie altijd strafvervolging wordt ingesteld, zodat de cirkel wat dat betreft lokaal rond is?
Werkgevers moeten ervoor zorgen dat hun registratiesystemen op orde zijn, zodat met minimale inspanningen gebruik kan worden gemaakt van gegevens. Wat doet het kabinet op dit moment nog daaraan?
Wat gaat het OM doen als er sprake is van vergelding? Is het kabinet bekend met de cijfers omtrent vergelding? Hoe groot is dit probleem nu?
Is in de Wet personenvervoer al een strafbaarstelling voor overtreding van de reisverboden opgenomen? Zo nee, hoe ver is het kabinet daarmee?
De heer Van Raak (SP): Ik heb een vraag over de dubbele straffen die geëist worden. Mevrouw Laaper zegt dat dit steeds beter gaat, maar hoe weet zij dat? De minister weet dat blijkbaar nog niet, want hij gaat dat nog onderzoeken, zoals ik begrijp uit de antwoorden op vragen van mevrouw Griffith. Ik krijg allerlei aanwijzingen dat dubbele straffen helemaal of in ieder geval lang niet altijd worden geëist en dat men vaak hoort dat als men met een junk te maken heeft, je er maar rekening mee moet houden dat je gebeten wordt en die junk vervolgens weer op vrije voeten gaat. Volgens mij zit dit dus juist nog helemaal niet tussen de oren van de rechters.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik begrijp in ieder geval dat het al bij veel officieren van justitie bekend is. Mevrouw Griffith heeft daar zelfs ook cijfers van genoemd. Maar ik vroeg ook niet voor niets aan het kabinet om na te gaan hoe dit nu precies zit.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik begin deze keer dichtbij huis: in mijn vredige dorp Benthuizen, dichtbij Zoetermeer, was het tijdens de jaarwisseling op een bepaald moment toch ook wat onrustig. Een 22-jarige jongeman uit Zoetermeer schoot een vuurpijl in de richting van agenten af toen deze hem probeerden tot de orde te roepen. De vraag is wat er dan met zo’n 22-jarige jongeman uit Zoetermeer gebeurt die een vuurpijl in de richting van agenten stuurt. Ik kom nu eens niet met een verhaal van wat er allemaal misging, maar toen ik later in de weekbladen las wat er over was geschreven, had ik wel een tevreden gevoel. Ik zag dat hij op 4 januari bij de supersnelrechter was geweest, dat er twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf was opgelegd, twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en dat vervolgens aan beide agenten die het betrof € 250 moest worden betaald en dat er een huisarrest is opgelegd tijdens de volgende jaarwisseling. Dit lijkt mij een goed voorbeeld waarvan breed wordt gezegd dat daarmee zichtbaar wordt gemaakt dat wij geweld tegen gezagsdragers niet accepteren. We moeten er trouwens wel voor zorgen dat het bewijs geleverd kan worden. Er was in dit geval ook een camera op de helm van een van de agenten geplaatst, wat het ook wel erg makkelijk maakte om overtuigend te bewijzen wat er gebeurd was. Voordat ik nu ga zeggen dat het allemaal zo geweldig is, gaat het ook om het vervolg. Dit liep dus heel goed, maar wordt de straf dan ook zo snel ten uitvoer gelegd? Dat las ik niet in de nieuwsbladen, maar wellicht kunnen de bewindslieden daar iets over zeggen. Of kunnen dan weer nieuwe hobbels ontstaan waardoor het wel wordt opgelegd maar niet waargemaakt? Worden die boetes ook echt geïncasseerd? Dat is uiteindelijk ook weer belangrijk voor de geloofwaardigheid. Ik noemde dit voorbeeld ook in het licht van de motie-Van der Vlies bij de algemene beschouwingen van 2008, waarin hij de regering vroeg te bevorderen dat aansprekende en concrete voorbeelden van lik-op-stukbeleid duidelijk met de burgers worden gecommuniceerd. Dit is een goed voorbeeld, waaraan in de regionale pers aandacht werd besteed. Uit de voortgangsrapportages blijkt dat er heel wat goede dingen gebeuren. Ik zou zeggen dat als er zichtbare resultaten zijn, laat die dan ook heel duidelijk zien aan burgers en natuurlijk ook aan potentiële overtreders, zodat duidelijk blijkt dat het niet geaccepteerd wordt. Zo kan ook aan het rechtsgevoel van de mensen recht worden gedaan.
Er gebeuren dus goede dingen, maar nu kom ik toch aan het sombere deel van mijn verhaal, want het gaat natuurlijk nog niet goed genoeg. Dat zegt de minister ook duidelijk en ik vind dat ook helemaal niet in tegenspraak. Het is niet het een of het ander; er gebeuren goede dingen, maar het resultaat is absoluut nog niet voldoende. In de stukken wordt zo netjes gesteld dat de inspanningen nog niet helemaal in verhouding staan tot het resultaat dat is bereikt. Er moet een intensivering komen van de huidige activiteiten, zo zegt de minister. Wat is dat precies, kan zij dat nader toelichten? Is dat doen wat er beloofd is of moet er nog een schepje bovenop? Wat betekent die versterkte regie, waarover in een van de brieven wordt gesproken? Juist omdat het om een taai probleem gaat, geweld tegen gezagsdragers, zijn wij het er helemaal mee eens dat die taaiheid ook beantwoord moet worden met een taaie en stevige aanpak, met consequent en streng optreden. Daar gaat het hier in belangrijke mate om in het belang van de geloofwaardigheid van het optreden. Als de bewindslieden nu ook zeggen dat het probleem toch nog taaier is dan was verondersteld, zo begrijp ik het althans, is er dan ook meer inzicht in wat bijvoorbeeld de invloed is van drugs en alcohol in het geheel? Wordt dat ook bijgehouden? In hoeverre is er ook een duidelijk beeld van recidivisten? Graag krijg ik op dat punt ook meer duidelijkheid.
Wat betreft de informatievoorziening aan de betrokken gezagsdragers en werknemers voor de publieke zaak, neem ik even het voorbeeld van een conducteur die een stomp in het gezicht had gehad en zei het zo frustrerend te vinden dat die persoon toch niet aangehouden zou kunnen worden als hij hem later zou herkennen, omdat het hier om een eenvoudige mishandeling gaat. De dader zou alleen bij heterdaad kunnen worden aangehouden. Is dat inderdaad zo? Ik kan me toch moeilijk voorstellen dat je dan iemand die je toch herkent zomaar zou moeten laten lopen. Ook op dat punt krijg ik graag een reactie.
Ik kan mij aansluiten bij de vraag of een hogere strafeis ook een hogere strafoplegging betekent. Wanneer wordt dat duidelijk?
In een van de brieven staat dat de minister van Binnenlandse Zaken zal overleggen met de minister van Justitie over de vraag of het gewenst is om de boete voor geweld tegen gezagsdragers te verhogen. Wat is er uit dit overleg gekomen?
Hoe staat het met het schadeverhaal, waarover wordt gesproken op bladzijde 5 in de brief onder nr. 161? We zien in de voortgangsrapportage dat de meeste instellingen juist het verhalen van schade nog niet op orde hebben. Een goede schadeafwikkeling is belangrijk. Wat gebeurt er concreet om meer bekendheid te krijgen over de mogelijkheden om schade te verhalen op de dader? Dat moet natuurlijk ook zo gebeuren dat het slachtoffer er zelf zo min mogelijk omkijken naar heeft.
Hoe staat het ten slotte met de reactie op de aanbevelingen van de Taskforce Veilig openbaar vervoer, in het bijzonder de aanbevelingen 5.4 en 5.3, het versterken van de bevoegdheden van de boa’s, de buitengewoon opsporingsambtenaren, en de problemen bij de handhaving van reis- en verblijfsverboden.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Veel burgers in Nederland worden geterroriseerd door met name Marokkaanse snotapen, die trappen tegen elk instituut dat de Nederlandse overheid vertegenwoordigt, of dit nu de vrouwen of de mannen van het gezag van de politie zijn of de vrouwen en mannen van de hulpverlening, van de ambulance, het maakt ze niet uit. Ze hebben er gewoon maling aan en laten dit ook duidelijk blijken: Zaltbommel, Bergen op Zoom, Nijmegen, het Nijmeegse Radboud ziekenhuis, allemaal voorbeelden van de afgelopen periode. De Nederlandse samenleving is zo afgegleden dat twee derde van het zorgpersoneel te maken krijgt met bedreigingen en geweld tijdens het behandelen van patiënten. Het is onvoorstelbaar! En wat zijn nu na drie jaar de grootste verrichtingen van deze ministers op dit gebied? Landelijke afspraken zijn zo goed als afgerond. Whow! Camerabeelden worden gebruikt als bewijs. Oké. Er is een plan van aanpak gereedgekomen. Daar zullen ze van schrikken? Er is een systematiek ontwikkeld! Er worden verhoogde strafeisen door het OM gesteld. Nu is het maar de vraag of de rechters daarin meegaan. Overigens, ook die eisen vindt de PVV allemaal nog veel te slap. Slap gebazel na drie jaar een megaprobleem te hebben gezien, een probleem dat de veiligheid van de medewerkers aan de publieke taak betreft en die door deze ministers gewoon in de kou worden gezet. Het beleid van de minister, samengesteld in het programma Veilige publieke taken, werkt ook volgens haar eigen cijfers niet. We komen niet eens in de buurt van de doelstellingen. Om maar niet te spreken van de onzichtbare cijfers, namelijk geweld, bedreiging en belediging die gewoonweg niet worden gemeld. Is er enig betrouwbaar zicht op om hoeveel van dat soort gevallen het zou moeten gaan? Het is natuurlijk moeilijk, want ze worden niet gemeld, maar als je met de praktijk praat, kom je de gevallen elke dag tegen. Er moet veel meer nadruk worden gelegd op repressie. Ook de respondenten van de verschillende onderzoeken geven dat aan. Volgens hen zijn belangrijke aanknopingspunten voor toekomstig beleid en de meest effectieve maatregelen het uitdragen van zero tolerance waar het gaat ongewenst gedrag en een lik-op-stukreactie richting de daders. Werknemers, de mensen die de problemen in de praktijk daadwerkelijk ondervinden, schreeuwen om een hardere aanpak onder het motto: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Ik weet dat het Openbaar Ministerie hogere strafeisen stelt, overigens voor gekwalificeerde delicten, maar afgezien van het feit dat het nog maar de vraag is of de rechter deze eisen honoreert, dat zeker niet altijd wordt gedaan, is het ook van belang dat deze strafeisen ook voor de niet gekwalificeerde delicten moeten gaan gelden. Wat betreft de eenvoudige belediging mag het gewoon niet uitmaken of die in het openbaar, met publiek of zonder publiek, is gebeurd. Er moet in die gevallen altijd tot aanhouding worden overgegaan en het moet ook niet uitmaken of bij aanhouding wel of niet escalatie een gevolg zou kunnen zijn. Als dat namelijk gebeurt, betekent dit dat andere mensen denken dat dit een grens is waar zij weer overheen kunnen gaan en dat nodigt uit tot weer opnieuw een belediging, uiteindelijk vaak gevolgd door bedreiging.
Ook het uitvoeren van supersnelrecht is hierbij een absolute noodzaak. Geweldplegers in het algemeen en tegen burgers met een publieke taak in het bijzonder moeten niet pas twee jaar na hun daad voor de rechter verschijnen, maar het liefst binnen een week. Wanneer regelen we dat niet eens voor eeuwig en altijd?
In dit verband wil ik ook de aandacht vestigen op geweld op het internet richting mensen met een publieke taak. Ik heb vandaag weer een stukje op youtube gezien van de lijsttrekker van Leefbaar Almere die iemand aansprak die in het Openbaar aan het urineren was, iets wat eigenlijk elke burger zou moeten doen maar waarvan ik wel begrijp dat de meesten dat niet doen. Deze lijsttrekker deed het wel. Of hij dat op een handige manier deed, is een tweede maar hij deed het wel en vervolgens werd hij in het gezicht gespuugd. Als een dergelijk filmpje op internet verschijnt, zouden politie en justitie meteen een onderzoek moeten instellen en ten spoedigste de dader moeten aanhouden. Er moet snelrecht worden toegepast en de veroordeling binnen een week ook op internet kenbaar worden gemaakt. Dat is pas lik-op-stukbeleid. Dat ziet de burger en dat stelt grenzen.
De PVV vindt net als de taskforce dat de aangiftebereidheid van werkgevers in veel hogere mate moet worden gestimuleerd. Erg specifiek zijn de voorstellen echter niet. Wat wil de minister nu eigenlijk en welke duidelijke maatregelen wil zij nemen? Hoe wil zij er in de toekomst voor zorgen dat de ziekenhuizen en hun medewerkers bijvoorbeeld in Bergen op Zoom gewoon aangifte willen doen? Het ziekenhuispersoneel durft geen aangifte te doen uit angst voor represailles. Hoe wil de minister opkomen voor deze groep? De PVV wil dat slachtoffers van geweld anoniem aangifte kunnen doen, gewoon altijd, en pleit ervoor dat werkgevers namen het personeel ook aangifte in gang kunnen zetten. Nogmaals, voor ambtelijk vervolgbare delicten moet wat mij betreft het Openbaar Ministerie niet eens wachten op aangifte maar meteen een onderzoek instellen en daders aanhouden. Van dat soort delicten zijn de slachtoffers niet de enige slachtoffers; alle werknemers in de publieke sector zijn daarvan het slachtoffer.
De PVV steunt de meeste aanbevelingen van de Taskforce Veilig Openbaar Vervoer, maar het kan allemaal wel wat strakker en wat dringender, meer repressieve maatregelen en ook hogere straffen. De mishandeling van het RET-personeel in Rotterdam in de afgelopen week laat dit wederom zien. Onze fractie vindt de voorgestelde maatregelen om buschauffeurs op te leiden in gastheerschap en het de-escaleren van de agressie echt weer een voorbeeld van een totaal verkeerd signaal. Niet de buschauffeur moet zich aan de agressiesituatie aanpassen, maar deze situatie moet juist worden voorkomen door de daders keihard aan te pakken. Het legt andermaal de oplossing van het probleem bij het slachtoffer en dat zou niet moeten.
Ik heb een aantal werkbezoeken afgelegd aan busmaatschappijen en daarbij bleek dat het buschauffeurs niet is toegestaan om de bus aan de kant te zetten bij een eenvoudige belediging of bedreiging en de politie te bellen, teneinde de dader aan te houden. Die belediging is belangrijk, maar die buschauffeurs mogen dat niet omdat gemeenten en provincies als opdrachtgever dichtgetimmerde vervoersafspraken hebben met busmaatschappijen, waarbij deze gehouden zijn aan het op tijd rijden van ritten. Kan de minister nu niet eens met de VNG en IPO gaan praten om deze vervoersafspraken open te breken en daar die eisen niet zo bikkelhard te stellen? In het kader van de regierol zou dat wel heel mooi zijn en zou zij eindelijk eens wat kunnen bereiken. Dergelijke etters kunnen toch niet telkens de dans ontspringen en dagelijks chauffeurs bedreigen en beledigen, terwijl de buschauffeurs daar niets aan kunnen doen omdat ze van hen op tijd moeten rijden?
Ik ben er absoluut op tegen dat het een burger mogelijk is of wordt om meerdere keren een klacht in te dienen tegen de politie. In de eerste plaats wordt de politie afgerekend op het aantal klachten. Dat is wel heel erg, want dat betekent dat de bazen zullen sturen op het platpraten van klachten. Met andere woorden, de politieman moet met hangende pootjes naar diezelfde dader toe en zijn verontschuldigingen aanbieden in de hoop dat hij niet die klacht indient. Natuurlijk moet er een klacht kunnen worden ingediend over de politie, maar daarna kan men vaak ook nog naar de gemeente te gaan en voor specifieke klachten ook nog eens naar allerlei andere bureaus. Ik pleit ervoor om de burger buiten de politie een mogelijkheid te geven tot het indienen van klachten en daarna gewoon niet meer. Als hij zijn gram niet heeft gehaald, is het jammer maar helaas. Ik krijg hierop graag een reactie.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Ik ben blij dat de verschillende sprekers duidelijk hebben aangegeven dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak onacceptabel is. Dat is ook precies de inzet van dit kabinet en ik ben dan ook blij dat een aantal leden heeft aangegeven ook te zien wat de inzet is en dat het kabinet veel energie steekt in het terugdringen van agressie tegen werknemers met een publieke taak. We moeten ook constateren dat het een taai maatschappelijk probleem is dat niet overnight is ontstaan en dat ook niet overnight zal zijn opgelost. Ik verwacht dat wij zeker nog jaren nodig zullen hebben om daar greep op te krijgen. Met alle maatschappelijke fenomenen is dat het geval. Er is geen pilletje om agressie tegen werknemers met een publieke taak tegen te gaan, maar nogmaals, alle inzet van het kabinet, en gelukkig niet alleen van het kabinet, is erop gericht, want wij kunnen het natuurlijk niet alleen doen.
De kern van onze aanpak is dat de daders moeten worden aangepakt, dat duidelijker geformuleerd moet worden hoe wij met elkaar om horen te gaan en wat acceptabel gedrag is en wat niet. Met «wij» bedoel ik niet zozeer wij hier in de Kamer. Ik doel op de samenleving als geheel, met name binnen de organisaties, dus de sociale dienst, het openbaar vervoer en in de openbare ruimte doel ik op de politie en mensen van de ambulancediensten. Het derde speerpunt is om het achterstallig onderhoud in de Arbo-wetgeving te repareren. Het valt ons namelijk op dat in te weinig gevallen werkgevers en werknemers bijvoorbeeld trainingen geven in het omgaan met agressie, terwijl je toch zou mogen verwachten dat als je weet dat er in je organisatie sprake kan zijn van agressie je je medewerkers ook leert om daarmee om te gaan. Bij ambulancemedewerkers gebeurt dat op grote schaal en dat blijkt buitengewoon effectief. Werkgevers moeten ook de verantwoordelijkheid nemen voor hun werknemers. Met de bonden is overeenstemming bereikt dat in de cao’s ook veiligheid niet alleen van passagiers maar ook van werknemers wordt opgenomen en dat werkgevers en werknemers dat als een frequent onderwerp van gesprek kennen.
Ik constateer dat het kabinet, gezien de afspraken met de Kamer over de uitvoering van het programma Veilige publieke taak 2007–2011, heel goed op koers ligt. Het grootste deel van de activiteiten, zo’n 60%, is al gerealiseerd en aan zo’n 30% van de in dat programma genoemde activiteiten wordt nu gewerkt. Dat mag ook, want wij hebben nog even tot 2011. Bij elkaar opgeteld, ontbreekt nog 10% en dat zijn maatregelen waarvan wij met de kennis van nu zeggen dat die geschrapt kunnen worden en dat wij onze energie op de andere zaken gaan richten.
Naar mijn mening heeft het kabinet in die zin goede vorderingen gemaakt dat agressie tegen werknemers met een publieke taak ook een begrip is geworden. Misschien is het wel iets symbolisch, maar het is nu in ieder geval een begrip. Mevrouw Laaper – in feite net onder ons als ik dat zo mag zeggen – sprak over handen af van onze helpers. Kennelijk leeft het niet alleen in de Kamer. Een paar dagen geleden was ik aanwezig bij de actie ten behoeve van de politieagent Rob Oostrom. U zult weten wat daarmee gebeurd is. Die actie ging om hem maar ook om duidelijk te maken dat de politie dit soort agressie niet meer pikt. Het is echt een onderwerp dat ontzettend leeft, niet alleen bij die organisatie maar ook elders. Wij merken dat er meer aandacht is van werkgevers, werknemers, politie en Openbaar Ministerie voor het onderwerp veilige publieke taak. Als het gaat om veilig openbaar vervoer is de taskforce van start gegaan. Ik zal er straks nog iets meer over zeggen, maar het geeft aan dat degenen die daarbij betrokken zijn – de vakbonden, de werkgevers, in dit geval drie ministeries, het Openbaar Ministerie en de politie – aan tafel zitten om de veiligheid in het openbaar vervoer te verbeteren.
Wij constateren ook dat het schadeverhaal op daders echt is verbeterd. Het gebeurt vaker. Wij merken ook dat vaker aangifte wordt gedaan, hetgeen wel betekent dat wij niet zo veel vorderingen zien als je alleen maar naar die koude cijfers kijkt. Mevrouw Griffith zei terecht dat in 2007 66% van de 5000 geïnterviewden met agressie was geconfronteerd en dat dit nu 65% is. Je zou zeggen dat dit niet opschiet. Naar mijn mening heeft dit er in de eerste plaats mee te maken dat er meer agressie is gekomen en dat heeft te maken met de ontwikkelingen in onze samenleving en in de tweede plaats dat mensen zich er vaker van bewust zijn en het ook serieuzer zijn gaan nemen. Ik zal nooit vergeten dat toen ik net een week minister was, ik heb gesproken met enkele mensen die geconfronteerd waren met agressie tegen hen. Ik sprak toen ook met een parkeerwachter die mij vertelde dat hij eigenlijk vanaf het moment dat hij de deur uitgaat tot hij ’s avonds weer thuiskomt voortdurend wordt uitgescholden, maar dat, als hij daar een punt van zou maken, hij helemaal niet zou kunnen werken. Ik heb best begrip voor die opvatting, maar volgens mij zijn wij stap voor stap op weg naar een situatie waarin mensen het niet meer accepteren dat ze worden uitgescholden. Ik doe gewoon mijn werk en dat betekent dat u, Nederlanders, mij met respect heeft te bejegenen en mij niet moet uitschelden, laat staan ernstiger dingen aandoen. Het uitgescholden worden, het beschimpt worden, hoort niet bij een normale taakuitvoering door onze hulpverleners en we moeten ons daar ook gezamenlijk tegen verzetten.
De cijfers tonen aan dat wij nog niet zijn waar we willen zijn en dat betekent ook dat wij ons de komende tijd nog meer dan in de afgelopen periode in de richting van werkgevers gaan bewegen om ervoor te zorgen dat zij ook de maatregelen gaan nemen die zij moeten nemen. Op bladzijde 24 van het onderzoek is te lezen wat de top vijf is van werkgevers en waar deze problematiek voorkomt. We hebben de gerechtsdeurwaarders nu wel meegenomen en twee jaar geleden niet. Dan blijkt dat 97% van de gerechtsdeurwaarders met agressie wordt geconfronteerd. Dat heeft natuurlijk ook met de aard van het vak te maken, maar ook daar geldt dat mensen die gewoon hun werk doen niet met agressie behoren te worden bejegend. Er is dus een top vijf van werkgevers waar agressie voorkomt. Wij zullen ons de komende tijd daarop richten en afspraken gaan maken met die top vijf van werkgevers om dadergerichte maatregelen uit te voeren. Als iemand agressief is, mag hij bijvoorbeeld het pand niet meer betreden. Als iemand in het openbaar vervoer agressief is, kan hij een vervoersverbod krijgen en als iemand schade heeft berokkend, wordt de schade verhaald. Als er iets gebeurt, wordt onmiddellijk aangifte gedaan. Dat zijn de directe maatregelen die op de daders zijn gericht en die in 2010 in gang worden gezet. Daarnaast zullen wij ons op de bijna 5000 werkgevers richten om aandacht te vragen voor deze problematiek, duidelijk te maken wat er concreet kan en de werkgevers duidelijk maken wat hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de eigen werknemers is. Ik begrijp dat de Kamer het kabinet aanspreekt op deze problematiek. Wij lopen niet weg voor die verantwoordelijkheid, maar we moeten wel constateren dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij werkgevers om ervoor te zorgen dat hun werknemers hun werk in veiligheid kunnen doen.
De heer Çörüz heeft gevraagd hoe het nu zit bij het onderwijs. Is er wel aandacht voor agressie en geweld binnen het onderwijs? Uiteraard houden wij dat bij. Er zijn veel incidenten in het onderwijs. In het primair onderwijs was dat in 2007 59% en twee jaar later was dat 60%. Wij hebben ook nog een aparte meting gedaan in het najaar van 2009. Toen was het 41%. Met enig optimisme zou je dus kunnen zeggen dat het terugloopt. Dat zien wij overigens in andere sectoren ook, maar ik vind de tijd eigenlijk nog te kort om daar enthousiast over te zijn. Er zijn veel initiatieven binnen het onderwijs. OCW – de werkgever voor de werknemers in het onderwijs – voert op dit moment een campagne in het primair en voortgezet onderwijs. Het doel daar is ook weer bewustwording van het feit dat leraren niet mogen en kunnen accepteren dat zij met agressie worden bejegend door leerlingen en dat in alle gevallen weer de trits moet worden gevolgd van aangifte doen, proces-verbaal opgesteld door de politie. Het gaat naar Justitie, die eist een dubbele straf, et cetera. Die keten kent u zo langzamerhand wel. In het onderwijs is het van groot belang om duidelijk te maken dat schoolhoofden en leraren dat soort gedrag niet mogen accepteren.
De heer Çörüz heeft gevraagd naar de aangifte door ziekenhuizen. In artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat de wetgever een algehele zorgplicht heeft ter bescherming van hulpverleners. Daar hoort ook bij het doen van aangifte door de werkgever. Onze boodschap aan de werkgevers is dus om als er sprake is van agressie tegen werknemers, dit de werknemer uit handen te nemen en ervoor te zorgen dat de werkgever aangifte doet. Daar kan nog beter gebruik van worden gemaakt dan nu het geval is. Ik zag zojuist de cijfers als het gaat om burgemeesters en wethouders en dan blijkt dat in zo ongeveer 30% van de gevallen aangifte wordt gedaan. Dus ook in die beroepsgroep is het adagium dat aangifte moet worden gedaan.
De vorige week speelde die kwestie in Nijmegen. Daar was sprake van dat men geen aangifte durfde te doen. Ik ben blij dat uiteindelijk wel aangifte is gedaan. Wij hebben er ook voor gezorgd dat er overleg was tussen het ziekenhuis en politie en justitie om duidelijk te maken hoe je dat op de beste manier kunt doen. De minister van Justitie en ik hebben de Kamer een tijdje geleden laten zien via speciaal onderzoek tot waar de afgeschermde aangifte kan geschieden, omdat ook wij van mening zijn dat de mogelijkheden die er daarvoor zijn maximaal moeten worden benut. Ook is ervoor gezorgd dat met name de politie goed weet wat de mogelijkheden zijn van afgeschermde aangifte doen. Er is een grens aan en ik heb ook geprobeerd dat uit te leggen, omdat je moet voorkomen dat er sprake is van een valse aangifte. In feite heeft de dader er recht op om te weten wie er aangifte tegen hem heeft gedaan. Er moet een moment zijn in de procesgang waarop duidelijk wordt wie aangifte heeft gedaan.
De heer Çörüz (CDA): Maar daar wringt nu precies de schoen. Als de cirkel begint met het oproepen van werkgevers en we beginnen met een personeelsnummer en domicilie kiezen in het ziekenhuis is het verhaal uiteindelijk toch dat het slachtoffer op de zitting openbaar wordt geconfronteerd met de dader. Dan denkt de arts ook: ik ben al een keer geslagen en ga dat een tweede keer zeker niet riskeren. Waarom kan het anonieme horen van bedreigde criminelen of CIE-informanten wel geregeld worden en kunnen wij in dit soort gevallen bijvoorbeeld die terecht in angst levende arts niet in beslotenheid bij de rechter-commissaris horen, ook om te achterhalen dat het om een valide aangifte gaat en niet om een valse? Dat doen we ook met die criminelen in heel grote zaken. Dat gaat misschien wel heel erg ver, met een schermpje en het vervormen van geluid, maar waarom gaan we nu als het ware achter die daders staan. Ik vind dat heel moeilijk te verkroppen. Ik vind het heel vreemd dat dan wordt gezegd dat wij die cirkel niet rond kunnen maken en zeggen dat dit zal worden voorkomen en dat ervoor zal worden gezorgd dat de rechter-commissaris goed op de hoogte is en zich ervan vergewist dat het om die persoon gaat. Volgens mij moet dat niet zo ingewikkeld zijn, want dat doen we in die andere zaken ook.
Minister Ter Horst: Ik begrijp waar de heer Çörüz naar verwijst. In sommige zaken gebeurt dat ook. Of die mogelijkheid hier ook openstaat, zou ik mijn collega van Justitie willen vragen om dat in zijn termijn mee te nemen.
De heer Van Raak (SP): Ik vind het toch een heel slechte zaak als wij enerzijds de deur dichtdoen en zeggen dat mensen anoniem aangifte kunnen doen en anderzijds de deur weer openzetten en mensen toch open en bloot moeten verschijnen, in confrontatie met de dader. Dat lijkt mij een heel slechte zaak en we moeten dat in ieder geval voorkomen, want anders doen wij beloftes aan mensen die wij niet kunnen waarmaken. Het voorstel van het CDA lijkt mij een optie, maar kan ook niet hier bijvoorbeeld de werkgever het voortouw nemen door in het openbaar te verschijnen, of een advocaat, wel of niet afgeschermd? Daar moet toch een oplossing voor te vinden zijn?
Minister Ter Horst: De werkgever kan aangifte doen. In sommige aandachtsgebieden wordt met een personeelsnummer gewerkt in plaats van met de naam. Je kunt domicilie kiezen op het politiebureau. Dat zijn allemaal stappen om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zo veel als mogelijk wordt afgeschermd. Het antwoord op de vraag of iemand het absoluut anoniem kan doen – dat kan op dit moment nog niet – laat ik aan mijn collega van Justitie. Ik wil wel naar voren brengen dat wij mensen niet op het verkeerde been zetten, ook de Kamer niet. De minister van Justitie en ik hebben een jaar geleden de Kamer precies geïnformeerd over waar de grenzen lagen van anoniem/afgeschermd aangifte doen. Ook de mensen in het land en de organisaties leggen wij uit wat wel en niet kan. Op niet alle politiebureaus werden de mogelijkheden maximaal gebruikt en ik zie het dan ook als mijn verantwoordelijkheid om samen met mijn collega ervoor te zorgen om alle mogelijkheden op de politiebureaus die er nu zijn ook daadwerkelijk te gebruiken.
De heer Van Raak (SP): Dat is maar net wie wij probleemeigenaar maken. Is dat de politieagent of de brandweerman, de hulpverlener? Heeft die een probleem en moet die dus verschijnen? Of zeggen we: wij beschermen onze mensen? Dat betekent dan dat de werkgevers de probleemdragers worden en verdergaan met de procedures. Zij verschijnen dan ook in de rechtbank, zodat degene die slachtoffer is helemaal uit beeld kan verdwijnen en er ook geen verantwoordelijkheid meer voor heeft.
Minister Ter Horst: Ik had die vraag zo ook begrepen en daarom vroeg ik de voorzitter ook om dit punt voor te leggen aan de minister van Justitie.
De heer Brinkman (PVV): De minister zei dat de dader er natuurlijk recht op heeft om te weten wie aangifte tegen hem of haar doet. Waarom, als blijkt dat die aangifte correct is en er genoeg bewijsmiddelen zijn om die aangifte te staven? Waarom zou de verdachte daar dan nog meer recht op hebben?
Minister Ter Horst: Als ik aangifte tegen u zou doen en ik zou zeggen dat u iets heeft gedaan en u zegt dat u dat helemaal niet hebt gedaan, dan is het toch wel prettig als bekend wordt wie die aangifte heeft gedaan? Op de een of andere manier moet dat toch naar voren komen?
De heer Brinkman (PVV): U gooit daar maar weer een onderzoek tegenaan, maar nu even concreet: als de verdachte zich moet verdedigen, is er toch niets aan de hand als blijkt dat de aangifte gewoon klopt? Dan kan hij zich toch evengoed verdedigen? Hij wordt toch niet in zijn verdediging geschaad?
Minister Ter Horst: Nee, maar om te kunnen beoordelen of een aangifte klopt, moet je degene die de aangifte heeft gedaan ook kunnen spreken. Iemand moet dat kunnen toetsen. In de zaak waar de heer Brinkman naar verwijst, doet de rechter-commissaris dat. De vraag is nu of, waar dat in zware gevallen wel kan, dat in deze gevallen ook zou kunnen.
De heer Çörüz heeft gevraagd naar het vervoersverbod. Ik kom straks nog terug op de andere punten die het openbaar vervoer betreffen. Voor zover wij weten, is het vervoersverbod dertien keer tot uitvoering gebracht op lijn 2 van de RET in Rotterdam. Dat heeft een duidelijke preventieve werking. Het helpt natuurlijk wel als mensen weten dat zij niet meer op de tram mogen komen als zij zich agressief gedragen.
De heer Çörüz heeft ook gevraagd naar de motie die hierover is ingediend. Wij zullen dat opzoeken en dan zal ik daarop een schriftelijke reactie geven.
Gevraagd is of de landelijke afspraken over dubbele strafeisen en dergelijke alleen gelden voor de politie. Nee, er zijn eenduidige landelijke afspraken voor de politie en Openbaar Ministerie, maar die zijn van toepassing op alle sectoren.
De heer Çörüz heeft gevraagd naar de landelijke registratie van geweld tegen ambtsdragers. Ik zal de Kamer binnenkort informeren over agressie tegen ambtsdragers. Er staat nog een verzoek van de Kamer uit oktober vorig jaar om dat nu eens in beeld te brengen. Dat blijkt niet zo heel gemakkelijk te gaan, omdat wij daarvoor alle gemeenten langs moeten. Dat doen wij ook, maar nu zorgen wij er in ieder geval voor dat gemeenten zo veel mogelijk registreren. Er waren veertien gemeenten en dat zijn er nu 40 die een dergelijk registratiesysteem hebben. Wij willen ervoor zorgen dat ook bovengemeentelijk informatie kan worden uitgewisseld, dus regionaal. Je moet echter niet registreren om het registreren. Als iemand bijvoorbeeld geregistreerd staat bij een gemeente omdat hij al vier keer problemen heeft veroorzaakt op het stadhuis en hij daarna in dezelfde of een andere gemeente naar de sociale dienst gaat en daar weer agressief is, kun je ervan uitgaan dat hij opnieuw agressief zal worden. Daarom willen wij die gegevensuitwisseling. Wij zitten de VNG daarom ook absoluut op de huid. Naar aanleiding van een vorige bespreking heb ik meteen contact gezocht met de voorzitter van de VNG. Daar bestond dat beeld nog niet, maar het is in het bestuur aan de orde gesteld en er is ook een brief uitgegaan naar gemeenten om ze op deze afspraak te wijzen. Wij zijn er dus mee bezig, zowel lokaal als regionaal. Dat is op dit moment ook het belangrijkste. Ik hoef niet te weten dat iemand agressief is geweest in gemeente A. Dat is irrelevant, omdat ik niet degene ben die verdere maatregelen tegen zo’n persoon zou moeten nemen.
De heer Çörüz (CDA): Ik heb het niet alleen over de gemeenten, maar elke sector zoals UWV, brandweer, ziekenhuis heeft zijn eigen tokoregistratie. Gaan wij dat nu eens eindelijk landelijk uniform regelen? Mijn verzoek aan de minister is om dat nu eens echt mee te nemen.
Minister Ter Horst: Ik ben in ieder geval van mening dat al die organisaties moeten registreren. Of je voor alle organisaties in Nederland een systeem moet maken? Het lukt ons al niet om voor 26 politiekorpsen een systeem te maken, dus mijn ambitie op dat punt is buitengewoon klein. Ik ben al blij als al die organisaties zelf registreren en als Binnenlandse Zaken als coördinator van het geheel in staat is om die registraties daadwerkelijk te bundelen – ik zie dat als mijn verantwoordelijkheid – en de Kamer daarover te informeren, zoals overigens in oktober vorig jaar is gedaan. Als steeds meer organisaties registreren, wordt onze registratie die wij de Kamer kunnen aanbieden steeds vollediger. Het is dus echt een groeiend geheel.
De heer Van Raak heeft gesproken over het gezag van de politie. Hij heeft mij ook geciteerd voor wat betreft het belang dat ik daaraan hecht en het vertrouwen in de beroepseer. Ik vond wat hij over het uniform stelde een beetje flauw. Kleding is heel belangrijk, ook voor de uitstraling van gezag, maar ik begrijp dat het niet cynisch was bedoeld. Dit neemt niet weg dat ook houding en gedrag van belang zijn. Je kunt veel praten over het gezag van de politie, maar ik denk dat als alle politieagenten – wij hebben er op dit moment zo’n 50 000 – uitstralen dat zij het in Nederland voor het zeggen hebben als het om de veiligheid gaat, wij al die discussies over gezag niet meer hoeven te voeren. Daarmee zijn wij intern bij de politie bezig en op de politietop is dat ook een van de onderwerpen. Je kunt er wel veel over zeggen, maar ze moeten het gewoon laten zien. Als ik politiekorpsen bezoek, spreek ik veel mensen die zeggen dat zij zich dat heel wel realiseren, dat zij zeker gezag willen uitstralen, maar dat zij het gevoel hebben dat het lang niet altijd gewaardeerd wordt als zij dat doen en daarbij veel geweld gebruiken, niet alleen door degene die daar het slachtoffer van is, maar ook niet door de organisatie zelf. Dat betekent een cultuurpunt uit de jaren zestig toen autoriteiten zich niet als autoriteit mochten manifesteren. Er was een overlegcultuur; polderen in Nederland. De slinger gaat nu de andere kant op, namelijk: het gezag is het gezag en moet dat ook kunnen laten zien.
De heer Van Raak (SP): Ik ben blij dat de minister dat zo zegt, want ik bedoelde dat zeker niet ironisch. De broek is wel degelijk belangrijk en ook de pet en de lange wapenstok. Er is op dat terrein nog veel te doen om het gezag terug te winnen. Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik zal niet flauw doen – dat was wel ironisch en zelfs sarcastisch bedoeld – en vragen hoe de minister dat wil doen als zij honderden miljoenen wil bezuinigen, want daar komen wij nog wel over te spreken. Agenten vertellen mij dat een deel van de agressie bijvoorbeeld ontstaat als zij op pad worden gestuurd om bonnen uit te schrijven, de verplichte bonnenquota. Dat is een oude plaat, maar wij zijn nog niet tot het gaatje. Wat gaat de minister daaraan doen, want dat is toch zeker ook een reden voor agressie?
Minister Ter Horst: Ik denk dat dit de komende tijd wel onderwerp van gesprek tussen ons zal blijven. Ik weet dat mevrouw Griffith hier ook grote belangstelling voor heeft. Mijn stelling is dat de politie gezag terugwint door bonnen uit te schrijven. Er is niets fnuikender voor het gezag van de politie als zij ziet dat iemand een overtreding begaat en niet optreedt. Mijn standpunt wat dit betreft, staat dus diametraal tegenover dat van de heer Van Raak.
De heer Van Raak (SP): Dat is niet waar, want de minister wil het al sinds 2007 niet begrijpen als het hierom gaat. Zij zegt iedere keer dat er een bon moet worden gegeven als er een overtreding wordt begaan. Ja, een bon is inderdaad een middel voor een politieagent om op te treden, om gezag uit te stralen. Waar het mij om gaat, maar wat maar niet tussen de oren van de minister komt en agenten toch verschrikkelijk frustreert, zijn de verplichte bonnenquota, dat ze op de hoek moeten staan om mensen bonnen te geven, dat men ernaar gaat zoeken. Agenten voelen zich daardoor een veredelde belastinginner omdat de minister van Justitie elk jaar 861 mln. nodig heeft. Dat is niet alleen een frustratie van agenten, maar ook van burgers en dat is dus niet goed voor de band tussen politiemensen en de bevolking en al helemaal niet goed voor het gezag van de agenten. Wij hebben hier in de Tweede Kamer afgesproken om een einde te maken aan die bonnenquota. Wanneer doet de minister dat nu eens? Ook dat is belangrijk voor het gezag van de politieagenten! Dat zeg ik niet, dat zeggen de agenten zelf!
Minister Ter Horst: Ik geloof niet dat wij het hier ooit over eens worden. De Kamer heeft inderdaad uitgesproken dat die bonnenquota niet in de landelijke afspraken mochten worden opgenomen en dat zijn ze dan ook niet. Die quota zitten dus niet meer in de landelijke doelstellingen die de minister van Justitie en ik hebben geformuleerd. De heer Van Raak zei dat er nog korpsen zijn die in het kader van hun bedrijfsvoering op dat punt nog eisen stellen aan politieagenten, maar ik vind dat dit moet kunnen en ben dan ook niet bereid om daarin in te grijpen. Daartoe zou ik wellicht nog wel bereid zijn als ik het inhoudelijk met hem eens was, maar dat ben ik dus niet. Bij sommige korpsen gaat het om een bon per dag en dan zegt de heer Van Raak dat de burger niet begrijpt dat een politieagent een bon uitdeelt? Alsof ze bonnen uitdelen als er geen sprake is van een overtreding! Alle bonnen worden uitgedeeld als er sprake is van een overtreding. Dat kan het gezag van een politieagent toch alleen maar ten goede komen? Ik begrijp natuurlijk ook wel dat mensen het niet altijd leuk vinden om een bon te krijgen, maar ze worden wel terecht gegeven. En, mijnheer Van Raak, één per dag!
De heer Van Raak (SP): Hier zit nu precies de kloof tussen de papieren werkelijkheid van het ministerie en de echte werkelijkheid van de straat. Vraag die agenten nu eens of zij hun werk goed kunnen doen. Dan zult u horen: nee. Vraag die agenten dan eens hoe zij hun werk dan beter zouden kunnen doen. Dan komt die verplichte bonnenschrijverij in elk antwoord terug! Alle bureaucratie die daaraan vastzit, het verplicht op pad gestuurd worden om bonnen te schrijven. Dat is fnuikend voor de beroepseer. Ga nu eens met die mensen praten, dan komt u er wel achter!
Minister Ter Horst: Ik geloof niet dat wij eruit komen. Het bonnen schrijven is gewoon een deel van het werk van een politieagent. Die kan dan toch niet zeggen dat hij daardoor niet aan zijn werk toe komt? Een deel van de taak van de politieagenten is een bon uitschrijven als ze met een overtreding worden geconfronteerd. De heer Van Raak kan wel zeggen dat hij van de straat is en ik van de papieren werkelijkheid, maar ik ben ook van de straat. Hoe vaak ik niet een overtreding zie en het jammer vind dat er net geen politieagent is!
De heer Brinkman (PVV): Als er een van de straat is, ben ik het wel na 22 jaar. Ik kan u zeggen dat er binnen de politie precies zo gedacht wordt als de heer Van Raak aangeeft en dat de minister het in dit geval totaal mis heeft. Wij hebben het hier al zo’n honderdduizend keer over gehad, maar ik krijg steeds meer het gevoel dat het echt om de centjes gaat en dat is jammer.
Voorzitter. De minister zei dat beledigen en beschimpen door de politie bij de bron moeten worden aangepakt en dat zij daartegen moet optreden. Dat betekent in mijn beleving dan ook dat de politie niet maar even een oogje mag dichtknijpen om escalatie te voorkomen.
Minister Ter Horst: U bedoelt dat in algemene zin?
De heer Brinkman (PVV): Ja!
Minister Ter Horst: Volgens mij hebben wij deze discussie ook al eens gehad. Ik ben dat met u eens en weet ook op welke situatie u duidt. Die speelde trouwens al een tijdje geleden. Als er iets aan de hand is, moet de politie vanuit haar professionaliteit beoordelen of zij moet terugtreden dan wel ingrijpen. Het kan voorkomen dat eerst versterking moet worden gevraagd als er onvoldoende mensen aanwezig zijn om de situatie aan te kunnen. De heer Brinkman komt bij de politie vandaan en zal dan ook weten dat dit een reële overweging is. Misschien begrijp ik de redeneringen van de heer Van Raak over die bonnen wel, maar van een vertegenwoordiger van de PVV die voor handhaving is, begrijp ik ze echt helemaal niet, maar nu zit ik hier ook niet om de heer Brinkman te begrijpen.
De heer Brinkman (PVV): De minister heeft commissies in het leven geroepen om daarover rapporten te schrijven, zo heb ik begrepen. Dan begrijpt zij het kennelijk allemaal veel beter. Maar even voor de duidelijkheid: de minister praat over twee uitersten. Natuurlijk heeft zij gelijk, natuurlijk moet een politieman op straat overtredingen niet alleen met de mond bestrijden, maar ook met het bonnenboekje. Natuurlijk leeft de minister in haar eigen wereld met haar beleving dat 80% van de politie op straat loopt en dat de bezuinigingen geen blauw op straat gaan kosten. Dan kan zij terecht denken dat de politiemensen gemakkelijk 300 bonnen per jaar kunnen schrijven, maar de werkelijkheid is anders. De werkelijkheid is dat politiemensen die eigenlijk het blauw op straat moeten zijn, niet de tijd krijgen om de straat op te gaan omdat zij tijdelijk in een rechercheproject zitten omdat de rechercheafdeling op de bureaus helemaal vollopen met zaken. Met andere woorden, zij komen tien tot twintig dagen niet op straat en als zij na die periode ineens weer op straat zijn, moeten ze in een keer twintig bonnen schrijven, omdat zij de bonnen van die andere dagen moeten inhalen. Dat zijn dan de momenten waarop zij achter een boom gaan staan om op vier, vijf kilometer te hard te «radaren». Dat is nu precies waar de burger zich ongelofelijk aan ergert en wat het gezag van de politie ondermijnt.
Wat het andere punt betreft, ben ik het absoluut niet eens met de minister dat de politie een moment moet inlassen om voor zichzelf na te gaan of het wel verstandig is om op te treden zodra iets kan escaleren en dat zij misschien maar even moet wachten op de hoek van de straat tot er collega’s komen die er gewoon niet meer zijn, want de minister gaat lekker bezuinigen. Zo ontspringen de daders weer de dans. Dat is de realiteit. Als de minister echt meent wat zij zegt, dan moeten beledigingen koste wat het kost niet worden geaccepteerd, al moet je daarvoor bij wijze van spreken door roeien en ruiten. Zo’n verdachte moet worden aangehouden! Dan pas geeft zij het goede signaal af.
Minister Ter Horst: U kunt zich wel opwinden, mijnheer Brinkman, maar dat is precies mijn standpunt. Als er sprake is van belediging of anderszins moet er gewoon worden opgetreden, maar als er escalatie dreigt, behoort het ook tot de professionaliteit van de politie om te bedenken of ze de situatie aan kan met de mensen die er zijn of dat het verstandig is om eerst versterking af te wachten. U bent toch politieagent geweest en moet toch erkennen dat dit een heel normale overweging is?
Mevrouw Griffith (VVD): Ik wil nog wel even een duitje in de zak doen. Ook mijn fractie wil natuurlijk dat de bezuinigingen van tafel gaan en er meer blauw op straat komt. Gedurende de laatste koude dagen zagen de agenten inderdaad allemaal blauw. Het was dus ook echt blauw op straat, maar dat kwam omdat ze geen thermokleding hadden. Daarom zagen ze blauw van de kou.
Wat die bonnenquota betreft, is de redenering van de minister eigenlijk zo krom als een banaan. Zij misbruikt argumenten. Zij gebruikt iedere keer het argument dat de politie moet optreden als er strafbare feiten worden gepleegd. Dat zal niemand ook maar durven ontkennen. Iedereen zal het erover eens zijn dat de politie moet optreden als er strafbare feiten worden gepleegd. Ik begrijp haar redenering niet. Zij zegt dat er op nationaal niveau geen prestatieafspraken meer over zijn gemaakt, maar zij keurt het nadrukkelijk goed dat er op lokaal niveau wel concrete afspraken over worden gemaakt.
Minister Ter Horst: Inderdaad zit het niet meer in de landelijke afspraken. Als, zoals hier wordt gezegd, politiemensen vinden dat zij hun werk niet meer goed kunnen doen door die afspraken binnen het korps, dan hebben zij alle mogelijkheden om dat binnen dat korps te bespreken. Elk politiekorps heeft een ondernemingsraad. Laat men deze kwestie daar neerleggen. Men hoeft de minister die dat helemaal niet in de landelijke doelstellingen heeft opgenomen, daar toch niet via Tweede Kamerleden op aan te spreken?
Mevrouw Griffith (VVD): Dat was niet mijn vraag. Ik heb een heel directe en concrete vraag gesteld. De minister zegt dat zij niet meer wil dat er op landelijk niveau afspraken over worden gemaakt.
Minister Ter Horst: Dat zei ik helemaal niet.
Mevrouw Griffith (VVD): Die zijn van tafel, maar dergelijke afspraken op lokaal niveau keurt zij goed. Het ging om de perverse effecten daarvan. Kan de minister mij uitleggen wat het verschil is tussen dergelijke afspraken op landelijk of op lokaal niveau?
Minister Ter Horst: De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken beperken zich tot de dingen die zij met de korpsen afspreken. Wij hebben maar zes of zeven landelijke afspraken. Dat wil toch niet zeggen dat er in de afzonderlijke regiokorpsen niet veel meer afspraken worden gemaakt tussen het management en de medewerkers? Wij hebben in Nederland een regionaal bestel en geen landelijke politie. Sommige dingen spreken beide ministers met de korpsen af en andere dingen worden binnen de korpsen zelf afgesproken. Dat is het verschil.
De voorzitter: Zullen wij het hierbij laten, ook al omdat dit eigenlijk niet op onze agenda staat?
Mevrouw Griffith (VVD): Mijn laatste opmerking hierover is dan ...
De voorzitter: Nee, mevrouw Griffith, wij stoppen ermee, want straks krijgen wij weer lange discussies over punten die niet op de agenda staan en komen wij niet toe aan de behandeling van de punten die wel op de agenda staan. Wij hebben tot 16.00 uur de tijd en dan wil ik graag klaar zijn. Ik vraag de minister dan ook om haar beantwoording af te ronden, zodat de minister van Justitie nog aan het woord kan komen. Ik hoop dat u hier begrip voor hebt.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Ik was bezig met de inbreng van de heer Van Raak. Hij vroeg zich af of er wel door moest worden gegaan met aanbesteding. Er is te weinig geld volgens de afspraken tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers, dus het openbaar bestuur, de gemeenten, provincies en regio’s, en de vervoerbedrijven om iets te doen aan veiligheid. Ik heb al gezegd wie in de Taskforce Veilig Openbaar Vervoer zitten. Mijn ervaring met die taskforce is dat grote werkgevers in het openbaar vervoer bereid zijn om in de cao’s veiligheid voor werknemers mee te nemen. Dat is de ene manier waarop dit kan worden geborgd. De tweede manier kan via de aanbesteding lopen in die zin dat bedrijven in hun offertes de veiligheid van hun werknemers moeten garanderen. Beide wegen worden bewandeld. Als de opdrachtgever – gemeenten, provincies, regio’s en het Rijk – het van belang vindt dat de veiligheid van de werknemers is geborgd, kan zij dit in de aanbestedingsvoorwaarden opnemen en met inachtneming van dat aspect een keuze maken tussen bedrijven. Dat kan dus een rol spelen bij de aanbestedingen. Ik begrijp dat het Kennisplatform Verkeer en Vervoer een handreiking veiligheidsarrangementen heeft gemaakt om het aspect veiligheid bij de aanbestedingen die goede rol te kunnen laten vervullen.
Mevrouw Griffith sprak over aantallen, maar daar heb ik al iets over gezegd. Misschien is het aardig om twee voorbeelden te noemen waar wij echt vooruitgang zien. Medisch centrum VieCurie pakt sinds 2004 agressieve mensen op zo’n manier aan dat het aantal incidenten met zo’n 90% is gedaald. Het vervoersbedrijf van Amsterdam, het GVB, heeft sinds 1999 een bepaalde aanpak van agressieve passagiers, waardoor het aantal incidenten met 63% is gedaald. Het interessante van deze voorbeelden is dat ze langjarig zijn. Ik denk ook dat het terugdringen van agressie een langjarige aanpak vergt.
Er is gevraagd hoe het zit met het verscherpen van de aanpak van mensen die de politie uitschelden. In 2007 was zo’n 73% van de politie daar slachtoffer van. In 2009 was dat 68%. Het aantal incidenten per slachtoffer bedroeg in 2007 34 en in 2009 24. Met andere woorden: het is nog veel, maar het wordt wel minder. Daarom bevraag ik als politiek verantwoordelijke de politie voortdurend over wat zij zelf doet om haar medewerker die veiligheid te kunnen bieden.
Mevrouw Griffith vroeg hoe het zit met de stimuleringsregeling. In de voortgangsrapportage die de Kamer in oktober 2009 heeft gekregen, staat een overzicht van de toegekende subsidies. In de brief van januari staat een aantal aansprekende projecten. Volgende week worden die via een nieuwsbrief verspreid over werkgevers met een publieke taak, zodat die er een voorbeeld aan kunnen nemen en van die kennis gebruik kunnen maken. Op dit moment loopt de evaluatie van de projecten uit 2008, zo’n 31. Eén project is gestaakt en de subsidie daarvoor is teruggestort, maar die andere projecten zijn afgemaakt zoals was afgesproken.
Ook vroeg mevrouw Griffith naar het landelijke registratiesysteem.
Mevrouw Griffith (VVD): De minister leest antwoorden voor op vragen die ik helemaal niet gesteld heb. Ik heb juist complimenten gemaakt voor de spreiding en het overzicht en ik heb gevraagd hoe het zit met 2010.
Minister Ter Horst: Ja, en daar wilde ik net iets over zeggen. Voor 2010 is 1 mln. voor die stimuleringsregeling beschikbaar, hetgeen betekent dat het bedrag met de helft is verhoogd. Omdat de minister, verantwoordelijk voor het openbaar vervoer, en ik dit van groot belang vinden, hebben wij samen 4 mln. vrijgemaakt zodat zowel de bedrijven als de opdrachtgevers de beschikbare kennis en ervaringen, onder andere uit de huidige experimenten, met elkaar kunnen delen en zodat zij informatie kunnen uitwisselen over mensen die zich schuldig maken aan agressie. Iemand die bij de NS als agressief bekend staat, is dan dus ook bij bijvoorbeeld Veolia bekend.
Ik dacht dat ik net zei dat 14 gemeenten met registratie begonnen zijn, maar het zijn er 30. Nogmaals, ik vind dat nog veel te weinig. Wij zitten de VNG dan ook op de nek om dat aantal te vergroten.
Mevrouw Griffith vroeg of er bij BZK sprake is van een beleidswijziging als het gaat om de rol die BZK heeft. Ook vroeg zij waarom er meer nadruk komt op de regierol. Een aantal jaren geleden heeft BZK dit probleem opgepakt. Mevrouw Griffith zal weten dat mijn voorganger daar al mee bezig was. Ik heb gemerkt dat mijn departement daardoor heel snel de uitvoering werd ingetrokken, terwijl BZK geen departement van uitvoering is. Dat kan niet alle problemen van Nederland op dit terrein oplossen. Ik zie mijn rol dan ook in die zin dat ik kennis heb vergaard van de aanpak van agressie tegen hulpverleners met een publieke taak en dat ik van de werkgevers in Nederland niet alleen aandacht voor dit probleem heb gevraagd maar hun ook handreikingen heb gegeven over wat zij op dit punt allemaal kunnen doen. Ik kan ze al dromen, dus ik hoop dat zij ze ook kunnen dromen. Ik ga ervan uit dat zij dat nu oppakken. De rol van BZK is voornamelijk om dat te blijven stimuleren, om te signaleren waar het goed gaat en waar het fout gaat. Als het fout gaat of als er te weinig gebeurt, grijpt BZK in. Als werkgevers met beletselen komen of waar mensen met agressie geconfronteerd worden en ons dat voorleggen, zal mijn ministerie proberen daarvoor oplossingen te vinden. Dat is toch vooral de rol die ik voor mijn ministerie zie. Mevrouw Griffith vroeg of dat achteroverleunen betekent. Nee, absoluut niet, in 2010 gaan wij zeker met vereende krachten met dit onderwerp verder.
Mevrouw Laaper vroeg of de overtreding van een reisverbod openbaar vervoer al kan worden bestraft. Dit is al in procedure gezet. De wijziging van de wet Personenvervoer op dat punt ligt nu bij de Raad van State. Wij hopen dat die voor eind 2010 in werking kan treden.
Mevrouw Laaper vroeg of bij agressie en geweld ook de etniciteit geregistreerd moet worden. Wij hebben een daderprofiel vastgesteld en dat is gebaseerd op 19 wetenschappelijke onderzoeken. Het daderprofiel van mensen die agressie plegen tegen hulpverleners ziet er als volgt uit. In de eerste plaats zijn het mannen, maar wat wij daaraan moeten doen, zou ik ook niet weten. In de tweede plaats zijn het jonge mannen, tussen de 18 en de 34 jaar. In de derde plaats zijn het mannen van Nederlandse afkomst. Bij het ene onderzoek is dat 59% en bij het andere 75%. Dat zijn de uitersten. Het zijn mensen met een lagere opleiding en ze doen het vaak alleen. Het zijn actieve veelplegers, dus mensen die het vaker doen. Dat klinkt misschien erg, maar voor de aanpak is het gelukkig weer wat gemakkelijker. En 30 tot 50% is onder invloed van gedragsbeïnvloedende middelen, dus onder invloed van alcohol of drugs. Ik weet niet of mijn collega van Justitie daar nog iets over zal zeggen, maar als er sprake is van geweld onder invloed van alcohol of drugs, dan leidt dat ook tot een andere strafmaat.
De heer Brinkman (PVV): Dat 59% van Nederlandse afkomst is, heeft niets met etniciteit te maken, maar alles met nationaliteit. Binnen die 59% kan een groot deel best van een andere etnische afkomst zijn. Wat betekent dat overigens voor die andere 41%? Welke etniciteit heeft die 41% dan wel niet?
Minister Ter Horst: Etniciteit is een moeilijk begrip, maar als ik het goed zie, gaat het bij die 59 tot 78% om mensen die geen tweede culturele achtergrond hebben. Bij die andere percentages is sprake van een oververtegenwoordiging van jongeren met een Turkse of Marokkaanse achtergrond.
Mevrouw Laaper en de heer Van der Staaij hebben gesproken over de aangifte. Het lijkt mij dat ik daar al voldoende over heb gezegd. Het is misschien nog wel goed om aan te geven dat in die brief die naar 5000 publieke werkgevers gaat, zal worden uitgelegd wat de mogelijkheden zijn, zodat werkgevers weten welke rol zij daarin kunnen spelen.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik vroeg ook om werkgevers, politie en OM wat dit betreft eens bij elkaar te brengen om die keten beter te sluiten. Als de werkgevers worden geïnformeerd over alle mogelijkheden om anoniem aangifte te doen, kan ik mij voorstellen dat het ook wel degelijk mogelijk is om op lokaal niveau afspraken te maken met politie en OM.
Minister Ter Horst: In april zullen er eenduidige landelijke afspraken worden gemaakt in overleg met het OM en de politie. Het gaat daarbij om een harde aanpak van dit soort criminaliteit. Er zal altijd aangifte moeten worden gedaan. Domicilie kan worden gekozen op het werkadres en er zal vervolging plaatsvinden. Met die landelijke afspraken moet de keten dus gesloten zijn.
De heer Van der Staaij vroeg hoe bekendheid wordt gegeven aan verhaalsmogelijkheden van schade. Ook op dit punt worden er landelijke afspraken gemaakt met het OM en de politie. Een daarvan is dat de politie het slachtoffer altijd zal informeren over de mogelijkheden van schadeverhaal, zodat dit ook gevoegd kan worden in het strafproces. Slachtofferhulp en de helpdesk van Veilige Publieke Taak helpen slachtoffers daarmee. Enkele keren per jaar komt er een klankbordgroep schadeverhaal bijeen waarin werkgevers elkaar informeren over de best practices. Ten slotte is er bij het OM een slachtofferinformatiepunt waar duidelijk wordt gemaakt dat slachtoffers schade kunnen verhalen. In sommige gevallen wordt de schade verhaald door de werkgever en niet door het slachtoffer. De politie heeft er al goede ervaringen mee dat er in geval van agressie ook schade wordt verhaald.
De heer Van der Staaij sprak over de invloed van alcohol, maar ook daarover heb ik al het nodige gezegd. Overigens wordt via een ander programma met een andere samenstelling van bewindslieden overmatig alcohol- en drugsgebruik aangepakt.
De heer Van der Staaij vroeg wat nu precies het intensiveren van de huidige activiteiten betekent. Ik heb al gezegd dat wij met name van werkgevers verwachten dat zij maatregelen nemen tegen daders en dat er landelijke afspraken worden gemaakt met het OM en de politie. Ook heb ik de brief aan 5000 werkgevers genoemd.
Volgens mij ben ik al ingegaan op de meeste punten van de heer Brinkman. Hij heeft nog wel gezegd dat er maar een mogelijkheid zou moeten zijn om klachten in te dienen. Eigenlijk zijn er twee mogelijkheden. Iedereen kan een klacht indienen bij de organisatie waartegen de klacht is gericht. Als het goed is, wordt die klacht op een bevredigende manier door die organisatie afgedaan. Als iemand niet tevreden is, kan hij nog naar de Nationale Ombudsman als tweedelijnsorganisatie. In feite zou de klacht daarmee dus ook afgedaan moeten zijn.
Voorzitter. Ik hoop dat ik hiermee de inbreng van de Kamer recht heb gedaan.
De heer Van Raak (SP): Enkele vragen zijn nog niet of nog niet helemaal beantwoord. De eerste betreft de aanbestedingen in het openbaar vervoer. De minister zei dat bij de aanbestedingen eisen kunnen worden gesteld op het gebied van veiligheid en dat zij ook zou vragen om dat te gaan doen, maar heel veel gemeenten en heel veel veiligheidsregio’s gaan aanbesteden. Wij hebben hier toch de verantwoordelijkheid voor deze mensen? Waarom worden er op dat punt geen minimumeisen gesteld, bijvoorbeeld dat er een conducteur moet komen, dat er voldoende personeel en materieel moet komen, dat het personeel inspraak moet hebben?
De tweede vraag gaat over het geld dat voor sociale veiligheid naar bedrijven gaat, bijvoorbeeld via de aanbesteding, maar dat door die bedrijven aan heel andere dingen wordt besteed.
Minister Ter Horst: Dit zijn belangrijke punten in de Taskforce Veilig Openbaar Vervoer. Ik heb aangegeven dat er ook gewerkt wordt aan formuleringen die in de aanbestedingen veiligheid voor het personeel kunnen borgen. De heer Van Raak vroeg waarom er geen conducteurs worden geëist, maar wij zitten hier als verantwoordelijken voor de opdrachtverlening aan bijvoorbeeld de spoorwegen. Daar gaat uw vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat over. Daar wordt gesproken als opdrachtgever aan de NS en daar hoort de discussie thuis over de vraag of er conducteurs op de trein moeten. Gaat het om gemeenten of regio’s als opdrachtverlener aan een bepaald vervoersbedrijf, dan hoort daar die discussie thuis. Wij moeten toch niet zeggen dat er op alle treinen, bussen en trams conducteurs moeten komen?
De heer Brinkman (PVV): Ook een van mijn vragen is nog niet beantwoord, namelijk over de vervoersafspraken met busmaatschappijen. Ik heb de minister gevraagd of zij met de VNG en het IPO wil overleggen of zij die zo dichtgetimmerde afspraken niet kunnen openbreken, zodat daders tijdens de rit aangehouden kunnen worden.
Minister Ter Horst: De VNG en het IPO zijn vertegenwoordigd in de Taskforce Veilig Openbaar Vervoer en realiseren zich heel wel dat zij daar een rol in moeten spelen. Ik denk niet dat wij moeten praten over het openbreken van lopende contracten, want dat kost over het algemeen veel geld. Elk contract, ook op het gebied van het openbaar vervoer, wordt na een bepaalde tijd toch verlengd. Onze inzet is dat in die nieuwe contracten het element van veiligheid voor het personeel wordt opgenomen.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik ga allereerst in op de toepassing van de BOS-polarisrichtlijn. Mevrouw Griffith sprak daar ook over. Waarom is in 14% van de gevallen niet volgens die richtlijn geëist? Als je het sommetje afmaakt, moet je tot de conclusie komen dat het in maar liefst 86% van de gevallen wel is gedaan. Wij zullen het erover eens zijn dat dit een mooie score is. Omstandigheden kunnen zeer verschillend zijn en bijzondere omstandigheden worden niet allemaal verdisconteerd. Bij afwijking van de richtlijn geldt wel een motiveringsplicht. Voor een jeugdige pleger geldt polaris bijvoorbeeld niet. De richtlijn is uiteraard breed binnen het Openbaar Ministerie bekendgemaakt en ik denk dat wij wel mogen constateren dat de normering werkt.
Dat raakt uiteraard aan de zaak die in Den Haag speelde: de zaak van de bijtende man. Daarover spraken de heren Çörüz en Van Raak en mevrouw Laaper. Inderdaad is dit zware mishandeling. Daar is veel aandacht naar uitgegaan. Onlangs zijn er ook nog Kamervragen over gesteld. Even voor de duidelijkheid: het lijkt mij goed dat het Openbaar Ministerie een dergelijke verdachte niet ontoerekeningsvatbaar verklaart, maar het moet natuurlijk wel nagaan wat er met zo’n verdachte aan de hand is. Volgens de mededelingen die mij zijn gedaan, was er met deze verdachte inderdaad iets bijzonders aan de hand. Bij ontoerekeningsvatbaarheid heeft het geen zin om strafvervolging in te stellen en in dit geval bleek behandeling aangewezen te zijn. Dat moet per geval worden bezien. In dit geval was de medisch-psychische toestand van de betrokkene die kort daarvoor een zelfmoordpoging had gedaan, van dien aard dat er iets anders moest gebeuren.
De heer Van Raak (SP): Ik ben er natuurlijk voor dat zo iemand wordt geholpen, maar bij mijn weten werd betrokkene in dit geval weer de straat op gestuurd.
Minister Hirsch Ballin: Er is gesloten opneming gevolgd.
De heer Van Raak (SP): Oké, dan ben ik tevreden!
Mevrouw Griffith (VVD): Om het percentage omhoog te krijgen, denk ik dat wij ook de parketsecretarissen mee moeten nemen.
Minister Hirsch Ballin: Dat is juist. Het is ook onderkend, maar ik zal daar nogmaals de aandacht voor vragen.
De heer Çörüz vroeg of het protocol voor de aanpak van geweld en agressie tegen politieambtenaren in andere sectoren kan worden gebruikt. Tot nu toe is dat verschillend. Daarom hebben wij samen met de politie en het Openbaar Ministerie eenduidige landelijke afspraken opgesteld. Die zullen voor alle vormen van agressie en geweld in alle sectoren bruikbaar zijn bij opsporing en vervolging. Ze zijn gereed en ik verwacht dat ze zeer binnenkort, zeg over een week of twee, aan de Kamer kunnen worden meegedeeld.
De heren Çörüz en Brinkman spraken over de anonieme aangifte of de aangifte via de werkgever. Een werkgever heeft in overeenstemming met artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering het recht om voor zijn werknemer die slachtoffer is van een strafbaar feit aangifte te doen. De naam en personalia van die werknemer hoeven dan niet in het proces-verbaal te worden vermeld. Daarmee wordt ook voldaan aan de eisen die mijn collega net terecht aangaf uit het oogpunt van toegankelijkheid van de vraag waar een aangifte vandaan komt in het kader van een goed strafproces. Natuurlijk kan er een situatie ontstaan waarin ondervraging van het slachtoffer nodig is in het kader van het strafproces. Dan kunnen al naar gelang van wat er aan de hand is meer of minder vergaande maatregelen van bescherming van de getuige of het slachtoffer aan de orde komen in het kader van een eerlijke procesvoering overeenkomstig artikel 6 EVRM,.Het gaat er dus om dat er in een eerlijk proces geen anonieme, op geen enkele manier traceerbare verklaringen mogen worden gebruikt, maar wel dat er met gradaties die ook in het Wetboek van Strafvordering staan, voorzieningen kunnen worden geboden aan het slachtoffer om te voorkomen dat die niet weer slachtoffer wordt naar aanleiding van zijn getuigenis.
De heer Çörüz (CDA): Het kan dus vanaf het begin tot het einde, maar wil de minister in voorkomend geval het OM de aanwijzing geven dat het te volgen traject een soort bypass zou moeten zijn, dus geen openbare zitting? Ik vraag dit opdat het voor iedereen, ook voor alle publieke werkende mensen, duidelijk is. Uiteraard zou de rechter-commissaris zich ervan moeten vergewissen dat het om dat of dat slachtoffer gaat, maar zo zou de cirkel wel kunnen worden gesloten. Anders blijft er wellicht licht tussen zitten. Juridisch kan het, bijvoorbeeld bij een bedreigde criminele getuige of bij een CIE-informant. Ik hoor graag van de minister dat het bijvoorbeeld ook kan bij artsen en verpleegkundigen, iets in de zin van: wij staan achter u.
Minister Hirsch Ballin: «Wij staan achter u» laat ik natuurlijk graag horen. Ik zal u zeer binnenkort berichten over het kader waarbinnen dit effect kan krijgen, zoals ik in een vorig AO ook heb toegezegd. Ik verwacht dat ik u samen met mijn collega binnen enkele weken een brief kan sturen met een goede beschrijving van de mogelijkheden van anonimiteit ter bescherming van de persoonlijke gegevens in het strafproces.
De heer Çörüz (CDA): Maar mijn suggestie was om officieren van justitie gericht een aanwijzing te geven hoe in voorkomende gevallen moet worden gehandeld. Dus geen openbare zitting, maar eventueel en indien nodig wel een zitting bij de rechter-commissaris. Neemt u deze suggestie mee in uw brief?
Minister Hirsch Ballin: Sterker nog: die is daarin al meegenomen. U zult lezen dat deze beleidsregel in een aanbiedingsbrief van het College van procureurs-generaal aan de hoofden van de parketten bekend is gemaakt, dat zij onder de aandacht is gebracht van de politiekorpsen in hun regio en binnen de eigen OM-organisatie en dat zij is geplaatst op de interne netwerken van OM en politie. Volgens mij heb ik hiermee ook de vragen van mevrouw Laaper en de heer Brinkman op dit punt beantwoord.
Over de hoogte van de straffen heb ik in mijn brief van 3 november 2009 al geschreven dat wij de cijfers van de rechtspraak nog niet hebben en dat daarvoor een meer omvattend onderzoek nodig is. Dossiers moeten daarvoor handmatig worden onderzocht. Ik heb het OM gevraagd om dat onderzoek te verrichten en om daarover tegen de zomer te rapporteren. Er is geen geautomatiseerd systeem waaruit die gegevens kunnen worden geput. Er zijn wel cijfers over de strafeisen van het Openbaar Ministerie, maar daar hebben wij het al over gehad.
Mevrouw Griffith vroeg of aan belediging van politiemensen zonder publiek en met publiek door het OM evenveel sanctiepunten worden toegekend bij de strafeis. Aan het publiekelijk beledigen worden meer sanctiepunten toegekend, gelet op de functie van politiemensen, want door publieke beledigen wordt het gezag ondermijnd. Vandaar het onderscheid in sanctiepunten. Vorig jaar heeft het college een nieuwe commissie strafvorderingsrichtlijnen in het leven geroepen. Die gaat zich onder meer bezighouden met de herziening van de polarisrichtlijnen en met de raadpleging van een burgerforum. Op die manier wordt bezien of het stelsel van de sanctiepunten wel in overeenstemming is met de manier waarop wij er nu tegen aankijken en die in balans is.
De heer Van Raak had enkele vragen over de manier van afdoening gerelateerd aan de jaarwisseling. Ik heb geen uitsplitsing van de afdoening bij de jaarwisseling van zaken die betrekking hebben op functionarissen met een publieke taak en ander wangedrag. Ik kan wel zeggen dat er volgens de informatie die ik nu precies een week geleden van het Openbaar Ministerie heb gehad, 795 zaken door de politie zijn aangebracht en dat 27 zaken via de supersnelrechtprocedure op 2 en 4 januari op zitting zijn gebracht, verdeeld over een vijftal zittingsplaatsen van de rechtspraak. In tien van die zaken is er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. Die is in vijf zaken ook opgelegd. In dertien zaken is een werkstraf opgelegd – vaak waren dat first offenders – en in dertien zaken is als bijkomende straf nog huisarrest bij de jaarwisseling 2010/2011 opgelegd. 71 zaken zijn op een gewone snelrechtzitting afgedaan en 71 zaken komen later ter zitting.
De heer Van der Staaij vroeg of de opgelegde straffen in het kader van het supersnelrecht ook aansluitend ten uitvoer worden gelegd. Op de eerste plaats geldt dat het vonnis onherroepelijk moet zijn alvorens tot tenuitvoerlegging kan worden overgegaan. Het uitgangspunt bij de toepassing van (super-)snelrecht is dat de opgelegde vrijheidsstraf aansluitend ten uitvoer wordt gelegd. Daarin ligt naar mijn opvatting ook de betekenis van (super-)snelrecht. In het geval van een opgelegde taakstraf moet eerst overleg met de reclassering plaatsvinden. In de regel wordt er twee weken na het vonnis tot tenuitvoerlegging overgegaan.
Mevrouw Laaper vroeg naar het weekendarrangement. Ik zal daarop terugkomen in een brief die ik binnenkort naar de Kamer zal sturen. Daarin ga ik ook op enkele andere onderwerpen in. Dat zogenaamde weekendarrangement, dus het vasthouden van iemand gedurende het weekend in afwachting van de eerstvolgende werkdag waarop de volgende stap in de procedure kan worden gezet en waarop het moment aangebroken wordt geacht om de inverzekeringstelling te beëindigen, is niet onomstreden en wordt uiteenlopend door rechters beoordeeld. Ik ben ermee bezig en ik zal u hier, zoals gezegd nader over berichten. Daarbij betrek ik dan ook de nadere beoordeling door het Parket.
De heer Çörüz vroeg hoe vaak een ov-verbod is opgelegd. Ik sluit mij op dit punt aan bij het antwoord dat mijn collega reeds heeft gegeven.
Het boa-bestel, waarnaar de heer Van der Staaij heeft gevraagd, zal per 1 april in werking treden. De uitvoerende Dienst Justis moet de ict-systemen aanpassen aan de beleidswijziging in verband met de afgifte van de akte. Die aanpassing duurt wat langer dan verwacht. Ook de boa-werkgevers, maar liefst zo’n 900 in ons land, hebben wat meer tijd nodig gehad dan was voorzien. In het nieuwe boa-beleid zijn er nog maar zes soorten boa’s in plaats van de 115 van nu. Dat is dus een drastische vereenvoudiging en verbetering van de overzichtelijkheid waarbij bepaalde categorieën boa’s ook de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van pepperspray, een wapenstok en eventueel zelfs vuurwapens. Op lokaal niveau wordt beoordeeld of dat nodig is.
Mevrouw Laaper vroeg naar de mate waarin de verdachte daadwerkelijk overgaat tot vergelding. Daarover hebben wij geen gegevens, want dat wordt niet apart bijgehouden. Binnenkort zullen de vragen van de heer Teeven worden beantwoord over de verdachte die een ambulancebroeder in de regio Den Haag heeft mishandeld alsmede de vragen van de heer Çörüz en mevrouw Schermers over het geval in het Radboudziekenhuis.
Gevraagd is of alcoholgebruik als strafverzwarende omstandigheid een rol speelt. In onze brief van 19 augustus jl. over uitgaansgeweld hebben wij aangekondigd dat het gebruik van alcohol als strafverzwarende grond zal worden ingevoerd. De wijze waarop dat het best kan, is in onderzoek. Medio 2010 moet duidelijk zijn hoe de implementatie eruit komt te zien en moet ook duidelijk zijn welke strafverhoging daarbij een rol zal spelen.
Voorzitter. Ik dacht hiermee de voor mij bestemde vragen te hebben beantwoord.
De heer Brinkman (PVV): Twee van mijn vragen zijn dat nog niet. Ik heb gevraagd of de minister bereid is om meteen onderzoek te doen als geweld tegen mensen met een publieke taak op internet wordt getoond en om alles in het werk te stellen om de daders zo spoedig mogelijk aan te houden, een snelrechtprocedure te starten en ook de veroordeling op internet te zetten.
Ik heb voorts gevraagd wat de minister ervan vindt om het OM direct zonder aangifte onderzoek te laten doen ingeval van strafbare feiten tegen ambtenaren of andere werkers met een publieke taak.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Natuurlijk wil ik zo veel mogelijk ten spoedigste, maar als dat betekent dat alles (super-)snelrecht wordt, verliezen de categorieën hun onderscheidende betekenis. Dat kan dus niet. Bovendien moeten wij rekening houden met de vereisten, ook de strafprocesrechtelijke, voor de toepassing van (super-)snelrecht.
In bekendmaking van uitspraken op internet is voorzien. De website van de rechtspraak heeft een publicatie die onder de LJN-nummers verschijnt op www.rechtspraak.nl.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om wat een rechter oplegt. Zoals onze officieren van justitie richtlijnen hebben, zo hebben onze rechters oriëntatiepunten voor geweld tegen en belediging van personen in de uitoefening van een publieke taak. Ik heb begrepen dat er bij dergelijk geweld en dergelijke beledigingen niet alleen zwaarder zal worden geëist, maar ook zwaarder zal worden gestraft. Hoe staat het daarmee?
Minister Hirsch Ballin: Ik heb al toegezegd dat ik zal nagaan hoe en in welke mate die 86% strengere eisen doorwerken in de rechterlijke uitspraken. Ik hoop dat dit hand in hand gaat met waarmee de rechtspraak zelf bezig is.
De heer Brinkman (PVV): De minister heeft nog steeds niet geantwoord op mijn vraag over die ambtelijk vervolgbare misdrijven.
Minister Hirsch Ballin: Niet voor alle misdrijven is aangifte nodig. De heer Brinkman zal dat vanuit zijn vroegere ervaring weten. Dat neemt niet weg dat je wel over feitelijke informatie over een voorval moet beschikken om tot vervolging te kunnen overgaan. Zeker bij dit type misdrijven zal altijd het slachtoffer in de positie kunnen en moeten komen dat hij voor een getuigenverklaring wordt opgeroepen.
Mevrouw Laaper (PvdA): De minister zei dat er geen cijfers worden bijgehouden over vergelding, maar vergelding is natuurlijk altijd recidive. In die zin viel mij op in de Veiligheidsmonitor Rijk dat in 18% van de gevallen van bedreiging mensen geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles. Ik vind dat toch wel hoog, want dat is bijna een vijfde deel. Aangezien in die gevallen de persoonlijke integriteit van mensen wordt aangetast en dat heel zwaar telt, zou ik er toch graag wat meer zicht op hebben. Is het nu beeldvorming of is het nu werkelijkheid?
Minister Hirsch Ballin: Ik ben het hier wel mee eens. Ik zei al dat dit wel in de recidivecijfers is terug te vinden, maar ik heb geen uitsplitsing in die cijfers. Wat ik net heb gezegd tegen de heer Çörüz over bescherming bij anonieme aangifte dient mede dit doel.
De voorzitter: Gelet op de tijd krijgt eenieder nog anderhalve minuut à twee minuten voor de tweede termijn.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Op «taai en hardnekkig» moet volgen «hard en consequent». Volgens mij zijn beide bewindslieden het daar ook wel mee eens. Er is heel veel in gang gezet en inderdaad is er, zoals de minister van Binnenlandse Zaken zei, geen pilletje voor, maar er moet in ieder geval wel hard en consequent worden opgetreden. In eerdere overleggen heb ik gezegd dat dit al thuis zou moeten beginnen.
Ik ben content met de antwoorden van beide bewindslieden, want ik zou er een onbevredigd gevoel aan overhouden als wij gezamenlijk een signaal aan alle mensen afgaven om, als hun iets wordt aangedaan, aangifte te doen, maar wij hen niet zouden kunnen beschermen. Ik ben blij dat de ministers dat inzien en er ook hard aan werken.
Ik heb aan de minister van Binnenlandse Zaken nog een vraag over het groeimodel van die 30 gemeenten. Willen wij hier effectieve wetten en effectief beleid maken, dan moeten wij toch weten waarover wij praten en moeten wij goed registreren. De minister zei dat begonnen wordt met die 30 gemeenten, maar dat dit uitgroeit naar niet alleen alle gemeenten maar ook de genoemde andere sectoren. Het zou wel ingewikkeld worden als iedereen in zijn eigen toko op zijn eigen manier ging registreren.
De minister van Binnenlandse Zaken noemde enkele getallen inzake het verhalen van schade. Op weg naar mijn initiatiefvoorstel ben ik gestuit op het feit dat het niet of nauwelijks gebeurt, zij het dat de RET in Rotterdam misschien een uitzondering is. Is de minister bereid om ons schriftelijk een overzicht te geven van hoeveel schade door wie is toegebracht – met name minderjarig of meerderjarig – en hoeveel schade in diverse sectoren daadwerkelijk is verhaald? Ik zou graag per sector een uitdraai krijgen van de schade en wat daarvan is verhaald, opdat wij op basis daarvan goede wetten kunnen maken of wetten desgewenst kunnen veranderen.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. De minister van Binnenlandse Zaken zegt dat het allemaal veel inzet en energie vergt, dat het langzaam zal gaan en dus ook nog wel lang zal duren. Ik denk dat zij daar helemaal gelijk in heeft. Ik ben het ook met haar eens dat agressie tegen «onze mensen» veel breder is. Denk even aan wijkagenten. Als agenten in een bepaalde wijk zijn geworteld, heb je grote kans dat er minder agressie is in bijvoorbeeld de bussen die daar rijden. Gisteren spraken wij over brandweerlieden en minder mensen op de wagen, maar hoe minder mensen er op zo’n wagen zitten, hoe meer mogelijkheden er zijn voor agressie. De minister wil in de aanbestedingen voor het openbaar vervoer een aantal zaken op het gebied van veiligheid vastleggen, maar laat dat in feite over aan de gemeenten, de veiligheidsregio’s en provincies. Mensen die werken in het openbaar vervoer en mensen die daar gebruik van maken en die last hebben van agressie, kijken naar ons, naar de politiek, want het openbaar vervoer is toch een publieke voorziening. Wij zijn daar verantwoordelijk voor, de regering ook. De minister kan dus niet zeggen dat zij daar niet over gaat, maar anderen. Nee, de regering gaat wel over het openbaar vervoer als publieke voorziening. Dat de regering, waarin ook de PvdA zat, zo stom is geweest om het openbaar vervoer te verkopen, betekent niet dat zij ook de verantwoordelijkheid ervoor heeft verkocht. Wat is erop tegen dat wij hier enkele minimumeisen stellen die nodig zijn om de veiligheid in het openbaar vervoer te verbeteren? Het gaat dan om conducteurs, om alle andere dingen die ik genoemd heb. Waarom zou dat niet kunnen? Wat gebeurt er met het geld dat echt bedoeld is voor sociale veiligheid? Sinds 2007 wordt dat aspect niet meer aanbesteed, maar gaan wij dat nu wel aanbesteden? Nu wordt 75% van dat geld dat bedrijven voor sociale veiligheid in het openbaar vervoer krijgen aan andere dingen besteed. Is dat nog steeds zo? Kan niet als minimumeis worden gesteld dat geld voor veiligheid ook daaraan wordt besteed?
Mevrouw Griffith (VVD): Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik al enkele opmerkingen gemaakt over de inspanningen die geleverd worden door onder andere de verschillende betrokken ministeries, de werkgevers, de bonden, de politie enzovoort, maar wij mogen natuurlijk niet vergeten dat de burgers zelf daarin ook een rol te spelen hebben en verantwoordelijk zijn. Daar begint het natuurlijk mee. Huurders moeten ook hun eigen gedrag eens analyseren.
Ook over de ambities heb ik enkele opmerkingen gemaakt. Het is zo helder als een klontje dat de ambitie van het terugbrengen van agressie en geweld tot 51% volgend jaar niet gehaald wordt. Ik heb net van het kabinet vernomen wat het nieuwe percentage is. Wat is de ambitie voor volgend jaar? Ik wil dat weten, vooral omdat de aanpak en de strategie zijn gewijzigd. Wat doen wij met de ambitie? Wordt die ook veranderd?
Ik heb nog twee vragen aan de minister van Justitie. Ik heb een opmerking gemaakt over geldboetes voor geweld en bumperkleven. Worden die ook door de commissie nieuwe strafvorderingsrichtlijnen bestudeerd?
Ik heb nog gepleit voor een grotere betrokkenheid van rechters bij het werk van politieagenten, ambulancepersoneel, enzovoort zodat zij zich daar wat meer in kunnen verdiepen. Misschien kan de minister van Justitie daar nog even op ingaan.
Mevrouw Laaper (PvdA): Voorzitter. Ook ik ben blij met het debat dat wij vanmiddag hebben gevoerd. Ik denk dat er heel veel zinvolle dingen over tafel zijn gegaan en dat wij ook heel veel toezeggingen van het kabinet op dit punt hebben gehoord. Ik zie dat het kabinet op verschillende fronten bezig is. Toch wil ik nog wel enkele punten aanstippen.
De bewindslieden geven aan dat zij een brede actie willen voeren om de werkgevers in beweging te zetten. Ik heb wel behoefte aan een expliciet overzicht van de vorderingen op dat punt. Ik weet dat het nog in de kinderschoenen staat, maar ik wil bijvoorbeeld weten hoe de Arbeidsinspectie gemobiliseerd wordt om daarop toe te zien en welke vorderingen de verschillende regio’s en gemeenten op dat vlak maken. Gezamenlijk moet er op een hoger niveau worden gekomen; de langzaamste fietser bepaalt toch het tempo. Ik zou dus graag een brief van het kabinet zien waarin de vorderingen worden beschreven.
Er is weinig gezegd over de veiligheidshuizen. Ik vind echt dat aansluiting moet worden gezocht bij gedragsinterventies die vanuit die veiligheidshuizen worden geïnitieerd. Het gaat erom dat de oorzaken van het gedrag worden aangegrepen. Is de minister van Justitie het met mij eens dat veiligheidshuizen in dat verband niet een veel omvattender antwoord kunnen geven dan de centra voor jeugd en gezin die zich eigenlijk richten op de gezinnen, terwijl niet alle mensen van wie men last ondervindt in gezinsverband leven? Daarop voortbordurend blijf ik zeggen dat registratie, ook van etniciteit, van belang is. Ik merk dat er op dat punt op de werkvloer de nodige onduidelijkheid bestaat. Ik krijg graag een visie van het kabinet daarop. Wij willen toe naar specifieke preventie. Daarom hebben wij zicht nodig op de specifieke doelgroepen. Hoe gaan wij daar dan mee om?
De heer Brinkman (PVV): Dat laatste vind ik wel interessant. Vindt de PvdA dat ook etniciteit geregistreerd moet worden?
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik gaf in eerste termijn aan dat dit op sommige plaatsen al gebeurt, bijvoorbeeld op grond van het geboortelandcriterium, zoals de minister van Binnenlandse Zaken zei. Dat gebeurt om zicht te krijgen op de doelgroepen en om te bezien hoe je daar in je lokale beleid het best mee om kunt gaan.
De heer Brinkman (PVV): Etniciteit is niet hetzelfde als nationaliteit. Het gebeurt inderdaad op sommige plaatsen en dat is dus veel te versnipperd. Kan de PvdA dan niet samen met ons bepalen dat het landelijk moet worden geregistreerd, zodat de daders van deze delicten ook op etniciteit worden geregistreerd? Dat lijkt mij een heel goed plan.
Mevrouw Laaper (PvdA): Dat gaat mij te ver. Ik wil eerst een visie van het kabinet daarop horen.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Allereerst zou ik de bewindslieden willen danken voor hun beantwoording. Het is duidelijk dat een consequente en stevige aanpak geboden blijft en dat daar al heel wat voor in gang is gezet, maar dat er ook nog heel wat moet gebeuren. Ik hoop dat de regierol waar het om verantwoordelijkheden van anderen gaat ook een krachtige invulling krijgt. Het is mij niet op alle punten duidelijk waar die verantwoordelijkheden liggen. De Taskforce Veilig Openbaar Vervoer komt met een heel concreet stuk met een duidelijke beschrijving van knelpunten en oplossingsrichtingen. Ik lees in de stukken dat de minister van Binnenlandse Zaken zegt dat zij daar ook een rol in speelt om het gesprek verder aan te gaan, maar mij is niet duidelijk of dat maatregelenpakket nu is overgenomen en wordt uitgevoerd of dat er nog allerlei beslissingen moeten worden genomen en het nog niet bekend is hoe het verder gaat. Kan de minister daar nog even op ingaan?
Ik had de minister van Justitie nog de concrete vraag gesteld over die conducteur die een stomp in het gezicht heeft gekregen en die zegt dat de dader, die is weggelopen, naderhand toch niet kan worden aangehouden als hij wordt herkend, omdat het delict daarvoor te gering zou zijn. Hoe zit dat precies? Als dat zo is, is dat toch wel heel onbevredigend.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik wil nog even aanhaken op het rapport over de daders van deze delicten dat de minister van Binnenlandse Zaken noemde. Zij had het daarbij over percentages van 59 en 41; 59% had geen dubbele nationaliteit. Ik wil even snel een rekensommetje maken. 11,25% van de Nederlandse bevolking is van niet-westerse allochtone afkomst. Voordat de minister zegt dat dit weer zo’n rechts radicale term is, zeg ik maar dat dit een heel normale term is die ook in VN-verband wordt gebruikt. Daar is dus echt niets radicaals aan. Van die 11,25% is dus kennelijk 41% dader van dergelijke delicten. Deze groep is met andere woorden aansprakelijk voor vier keer zo veel gepleegde delicten als de autochtone medemens. Als de minister dan toch nog haar ambitie wil halen, hetgeen natuurlijk heel erg moeilijk wordt, is het goed als zij zich in het laatste jaar volledig op die groep richt. Daarmee zou zij ongelooflijk veel resultaat kunnen boeken.
Over het vervoerscontract heeft zij gezegd dat in het overleg het element veiligheid een belangrijk onderwerp zal worden. Ik hoor graag van haar dat zij in ieder geval tegen de VNG en het IPO zegt dat in dat overleg de vervoerscontracten niet meer zo dichtgetimmerd moeten worden dat die buschauffeur bij bedreiging de bus niet meer aan de kant mag zetten. Dat speelt nu in de praktijk en de minister weet dat ik een man van de praktijk ben.
De minister van Justitie wil niet al te veel zeggen over dat ambtelijk vervolgen. Ik snap dat, want dat is heel arbeidsintensief en als hij zich daarop vastpint, zal dat veel menskracht vergen. Ik heb met name gesproken over delicten die op internet zichtbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld in filmpjes op youtube. Die filmpjes kan iedereen zien, dus dit is wel echt een belediging in het publieke domein. Ik vind dat zo belangrijk dat de minister in ieder geval de belofte zou moeten doen dat die delicten ambtelijk vervolgd worden. Het bewijs heeft hij al in handen, want hij kan het zo van het internet halen.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Tegen de heer Çörüz zeg ik dat wij gemeenten zeker zullen stimuleren om aan die registratie mee te doen. 30% van de gemeenten is inderdaad te weinig.
Hij vroeg of er ook een overzicht was van wat het schadebedrag is, wat er wordt verhaald en of het gaat om minder- of meerderjarigen. Hij vraagt mij hiermee wel veel. Op dit moment weten wij dat ongeveer 30% van de werkgevers schade op daders verhaalt. Op dat punt valt er dus nog veel te winnen. Wij hebben geen overzicht per sector van de schadebedragen, maar ik kan de heer Çörüz wel een overzicht geven van wat wij weten en hem toezeggen dat wij moeite zullen doen om de door hem gewenste informatie te geven. Of het in alle gevallen lukt om erachter te komen of het om minder- of meerderjarigen gaat, kan ik nu niet zeggen. In het registratiesysteem dat de gemeenten en ook het Rijk zullen gebruiken, zit een module schadeverhaal met een aantal vragen over schadeverhaal. Dat kan voor gemeenten en Rijk die informatie wel opleveren, maar er zijn natuurlijk meer sectoren. Wij zullen in ieder geval proberen om zo veel mogelijk gegevens te verzamelen.
Ik wil de heer Van Raak nog wijzen op de brief van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan de Kamer van, volgens mij, 24 november jl. waarin zij inging op de punten van de SP-fractie. Waar wij in die Taskforce Veilig Openbaar Vervoer op inzetten, is dat veiligheid in feite geen onderdeel mag zijn van concurrentie. Ik ken de opvattingen van de heer Van Raak over aanbestedingen, maar daar gaat het in dit overleg niet over. Wij proberen in ieder geval om het aspect veiligheid uit de concurrentie te halen, om dat af te zonderen en om op dat punt tot een basisnormering te komen voor het garanderen van sociale veiligheid voor het personeel. Dat gebeurt in die taskforce waarin alle opdrachtgevers van het openbaar vervoer bij elkaar zitten. Niet alleen het Rijk is opdrachtgever van het openbaar vervoer, er zijn heel veel decentrale overheden die opdrachtgever van het openbaar vervoer zijn. Daarom zijn VNG en IPO ook in die taskforce vertegenwoordigd. Aan de BDU, de brede doeluitkering, is 51 mln. toegevoegd om de veiligheid in het openbaar vervoer daadwerkelijk te verbeteren.
Mevrouw Griffith vroeg naar de ambitie van het kabinet. Dat blijft het percentage dat wij hebben vastgelegd. Of wij dat halen, weet ik natuurlijk niet, maar wij doen er wel ons uiterste best voor. Het lijkt mij niet voor de hand te liggen om dat percentage nu al te gaan bijstellen, want dat zou betekenen dat veel mensen denken dat wij het in Den Haag toch niet meer zien zitten en zij dus wel achterover kunnen leunen. Garanties kan ook ik niet geven, maar ik hoop wel dat de Kamer het kabinet zal beoordelen op de inspanningen die het pleegt.
De brief die mevrouw Laaper vroeg met een overzicht van de wijze waarop de Arbeidsinspectie wordt ingeschakeld en wat de gemeenten precies doen, zullen wij graag sturen.
Over registratie van etniciteit zal het kabinet binnenkort met een brief komen.
De heer Van der Staaij vroeg of het pakket maatregelen van de Taskforce Veilig Openbaar Vervoer wordt uitgevoerd. Natuurlijk is dat de bedoeling. Binnenlandse Zaken zorgt ook hierin voor coördinatie c.q. regie en houdt dan ook bij of al die maatregelen worden uitgevoerd. De heer Van der Staaij zal begrijpen dat dit niet allemaal vanzelf gaat; er spelen heel verschillende actoren een rol in, maar bij allen is de spirit dat zij het openbaar vervoer niet alleen voor de reizigers maar ook voor het personeel veiliger gaan maken.
De heer Brinkman sprak in het kader van etniciteit over de groep mensen met een dubbele culturele achtergrond. Hij heeft absoluut gelijk dat bepaalde groepen daarin oververtegenwoordigd zijn en dat verschilt niet met overige criminaliteit, want ook daar zijn bepaalde groepen oververtegenwoordigd. Ons uitgangspunt is het aanpakken van daders, of ze nu wit, bruin of zwart zijn.
Op de vraag van de heer Brinkman over de dichtgetimmerde vervoerscontracten heb ik al antwoord gegeven. Als je de veiligheid van je personeel wil waarborgen, moet je ook bereid zijn om iets soepeler met andere eisen om te gaan.
De heer Brinkman (PVV): Het maakt ook mij niet uit of ze wit, zwart of bruin zijn, maar als een bepaalde groep oververtegenwoordigd is, is het misschien toch wel handig om daar extra aandacht op de richten, omdat je daarmee veel resultaat kunt boeken met heel weinig inzet. Dat andere maakt ook mij niet uit. De minister schuift mij dat wel zo’n beetje in de schoenen, maar dat is niet juist.
Minister Ter Horst: Er zijn al voldoende activiteiten gericht op met name Marokkaanse groepen in Nederland. Bij deze problematiek gaat het er volgens mij niet om, een dadergroep te identificeren en te zoeken, maar gaat het erom dat een dader, of die nu wit, bruin of zwart is, gewoon moet weten dat dit soort gedrag niet geaccepteerd wordt en dat wij daar keihard tegen optreden. Ik denk dat wij het daar in ieder geval wel over eens zijn.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. De heer Brinkman vroeg nogmaals naar de mogelijkheden van ambtshalve vervolging. Die zijn er, bijvoorbeeld als op een andere manier duidelijk kenbaar wordt wat de maatschappelijke betekenis en het gewicht zijn van een bepaalde zaak.
Mevrouw Laaper is teruggekomen op de etnische registratie. Mijn collega wees er al op dat onze collega voor WWI daarmee bezig is, uiteraard in afstemming met mij aangezien de eerste verantwoordelijkheid voor de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet justitiële en politiële gegevens bij de minister van Justitie ligt.
Het lukraak opnemen van gegevens dient op zich geen betere aanpak van criminaliteit. Het feit dat er in een bepaalde statistische weergave sprake is van over- of ondervertegenwoordiging mag niet worden verward met een voor het beleid relevante verklaring. Naar aanleiding van de zeer algemene uitspraak van mevrouw Laaper zou ik daar echt voor willen waarschuwen. Gegevens over herkomst, cultuur, woonplaats of wat dan ook zijn alleen van belang voor het beleid voor zover het factoren zijn die op de een of andere manier beïnvloed kunnen worden in relatie tot de kwestie waarom het gaat. Daarom zou ik echt nadrukkelijk willen waarschuwen tegen het lukraak en in algemene termen zeggen dat er iets geregistreerd moet worden, maar, zoals gezegd, wij komen op dit onderwerp terug.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik heb ook niet gepleit voor lukraak registreren, ik heb juist gepleit voor duidelijkheid op dit punt. Ik merk dat er wel degelijk wordt geregistreerd, maar dat daar tegelijkertijd ook veel discussie over bestaat. Wat zijn daar nu de grenzen aan?
De voorzitter: De minister heeft al duidelijk aangegeven dat hierop wordt teruggekomen.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Mevrouw Laaper sneed ook een punt aan waarop ik spontaan met meer instemming wil reageren, namelijk de veiligheidshuizen en de zorghuizen. Als het gaat om omstandigheden die bijdragen aan dit gedrag is het van belang dat verder wordt gekeken dan de traditionele afbakening van de jeugdbescherming. In Tilburg is als een soort doorontwikkeling van het eerste veiligheidshuis een zorghuis van start gegaan. Volgens mij vond zij dat een goed voorbeeld van in dit verband relevante activiteiten. Ik ben het daarover met haar eens.
Op beide opmerkingen van mevrouw Griffith kan ik instemmend reageren. Haar opmerking over de op het eerste gezicht niet zo begrijpelijke verschillen tussen strafeis en strafmaat begrijp ik. Wij zullen dat inderdaad onder ogen moeten zien bij de herziening van de richtlijnen. Ook de betrokkenheid van rechters bij het werk van bijvoorbeeld politie en ambulancepersoneel is zeker van belang. Wij hebben dat al eens in een ander verband besproken. De rechtspraak moet zich bewust zijn van wat er speelt. Dat is niet alleen een kwestie van voorlichting over de concrete zaak ter zitting, maar ook van de algemene achtergrond van waaruit wordt recht gesproken. Voor een deel is dat een kwestie van opleiding, van de werkwijzen en soms ook van specialismen. Ook hiermee ben ik het dus geheel met haar eens.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik had nog gevraagd of aanhouding buiten heterdaad niet mogelijk is, zoals die conducteur zei die een stomp in zijn gezicht had gehad en begreep dat aanhouding buiten heterdaad niet mogelijk was omdat het om een eenvoudige mishandeling zou gaan. Dat kwam mij heel vreemd voor. Daarom krijg ik hierop graag een reactie van de minister.
Minister Hirsch Ballin: Dat moet van geval tot geval worden beoordeeld. Ik laat daar graag nader naar kijken.
De voorzitter: Voordat ik dit overleg sluit, wil ik nog even de toezeggingen memoreren.
– de minister van Binnenlandse Zaken stuurt een brief aan de Kamer over de uitvoering van de motie-Çörüz van begin 2008 over de toepassing vervoersverbod.
– de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt de Kamer een brief met een overzicht van agressievoorvallen tegen politieke ambtsdragers in Nederland.
– de Kamer krijgt een brief met nader inzicht in registratiemogelijkheden van incidenten.
– de minister van Justitie stuurt de Kamer volgende maand een brief over richtlijnen en protocollen voor alle sectoren voor aanpak agressie inclusief aangifte van geweld in anonimiteit.
– de minister van Justitie stuurt de Kamer rond de zomer van 2010 met cijfers over aangiftes en uitspraken.
– de minister van Justitie stuurt de Kamer de volgende maand een brief over onder andere toepassing weekendarrangement.
– de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt de Kamer een brief met inzicht in de wijze waarop en de mate waarin bedrijven schade verhalen op daders.
– de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt de Kamer een brief over de rol van de Arbeidsinspectie en de gemeenten.
– de minister van Justitie en de minister voor WWI sturen de Kamer binnenkort een brief over registratie van etniciteit.
Mevrouw Griffith (VVD): Ik begreep de toezegging niet dat de minister van Justitie voor de zomer een brief zal sturen over aangiftes en nog iets. Ik kon die niet helemaal plaatsen omdat hij heeft gezegd dat het onderzoek naar de wijze waarop de rechterlijke macht invulling geeft aan de strafeis in de zomer gereed zal komen en daarna naar de Kamer komt.
De voorzitter: Dat is juist, maar ik sprak ook over «rond de zomer». Dat kan dus voor, maar ook na of zelfs tijdens de zomer zijn, zolang het maar «rond» is.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Algra (CDA)Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GroenLinks), Van der Vlies (SGP),Joldersma (CDA) Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (ChristenUnie).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).
Samenstelling:
Leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Mastwijk (CDA), Jager (CDA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van der Ham (D66), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Jansen (SP), Cramer (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Roemer (SP), Koppejan (CDA), Ten Broeke (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand (PvdD), Polderman (SP), Tang (PvdA), De Rouwe (CDA), Linhard (PvdA), Meeuwis (VVD) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Bilder (CDA), Pieper (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), Koşer Kaya (D66), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Jacobi (PvdA), Besselink (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Hijum (CDA), Van Leeuwen (SP), Knops (CDA), Verdonk (Verdonk), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Waalkens (PvdA), Haverkamp (CDA), Depla (PvdA), Neppérus (VVD) en Agema (PVV).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28684-269.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.