nr. 254
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2009
In de beleidsbrief van mijn ambtgenote van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de staatssecretaris van Justitie van 19 februari 2009 (TK 2008–2009,
28 684 en 29 628, nr. 208, bijlage 1) inzake geweld tegen
werknemers met een publieke taak, is aangegeven dat afspraken worden gemaakt
met het Openbaar Ministerie (OM) over de aanpak van geweld tegen publieke
ambtsdragers. Tijdens de voortzetting van het Algemeen Overleg van 21 april
jl. (Kamerstuk 28 684/28 642, nr. 226) met uw Kamer op 25 juni
jl., is toegezegd dat vóór het Justitiebegrotingsoverleg cijfers
aan u worden verstrekt waaruit blijkt in hoeverre de huidige OM-richtlijn
kwalificerende slachtoffers wordt gevolgd bij werknemers met een publieke
taak.
Deze informatie heb ik recent van het OM ontvangen en treft u hierbij
aan.
Aanleiding was dat uit de eind 2008 uitgevoerde «Evaluatie strafvorderingsrichtlijn
kwalificerende slachtoffers» bleek dat, los van de systematiek, ook
het niet volgen van de richtlijn door de officieren van justitie zelf ertoe
leidt dat verhoging van de delictspecifieke factor «het slachtoffer
kwalificeert het delict» niet altijd geheel tot uitdrukking kwam in
de strafeis.
Vaststelling van de cijfers
Het Openbaar Ministerie monitort de zaken waarin sprake is van geweld
tegen werknemers met een publieke taak en toepassing van de strafvorderingsrichtlijn
kwalificerende slachtoffers. Deze monitoring vindt zijn basis in de eerdergenoemde
beleidsreactie d.d. 19 februari jl. op de evaluatie van de strafvorderingsrichtlijn
kwalificerende slachtoffers en het rapport Bont en Blauw en de afspraken die
ik daarover heb gemaakt met het College van procureurs-generaal.
De monitoring ziet op de vraag of officieren van justitie geweldszaken
tegen werknemers met een publieke taak conform de BOS-polaris richt-lijnen
van het College van procureurs-generaal afhandelen. De strafeis wordt momenteel
in Compas niet systematisch geregistreerd door het OM. Het monitoren van zaken
gebeurt dus op een indirecte wijze. In GPS zal de strafeis ter zitting wèl
worden geregistreerd. De onderstaande resultaten zijn gebaseerd op cijfers
uit het huidige systeem van het OM, Compas.
Resultaten
Instroom
Inmiddels heeft een inventarisatie door het OM plaatsgevonden van de instroom
van zaken van geweld tegen werknemers met een publieke taak en de toepassing
van de richtlijnen bij de afdoening ervan.
Hieruit blijkt dat in de eerste acht maanden van dit jaar de instroom
van zaken met gekwalificeerde slachtoffers en niet-gekwalificeerde slachtoffers
beide gedaald zijn ten opzichte van 2008. In 2008 zijn totaal 7 898 zaken
met gekwalificeerde slachtoffers ingestroomd bij het OM, op een totale groep
slachtoffers (gekwalificeerde en niet-gekwalificeerde slachtoffers van agressie
en geweld) van 64 801. In de eerste acht maanden van 2009 is er een instroom
bij het OM van 4 661 gekwalificeerde slachtoffers op een totaal van 37 537.
Het aantal zaken van gekwalificeerde slachtoffers daalt dus iets minder (– 11%)
ten opzichte van zaken met overige slachtoffers (13%).
Tabel 1 INSTROOM bij OM (zaken van agressie en geweld)
| Gekwalificeerde slachtoffers | Niet-gekwalificeerde slachtoffers | Totale instroom |
---|
2008 | 7 898 | 56 903 | 64 801 |
2009* | 4 661 | 32 876 | 37 537 |
* = Eerste acht maanden.
Afdoening
In 2008 zijn in totaal 72 775 zaken van agressie en geweld afgehandeld,
waarvan 8513 zaken gekwalificeerde slachtoffers betrof. Van de totale groep
van 72 775 zijn er in 2008 49 111 gedagvaard en 8519 getransigeerd.
In de groep gekwalificeerde slachtoffers ligt dit in 2008 op een totaal van
8513, waarbij er 6484 werden gedagvaard en 889 een transactie hebben gekregen.
Voor de eerste acht maanden van 2009 ligt dit 47 977, waarvan er
32 975 werden gedagvaard en 4852 getransigeerd. Bij de 5675 zaken met
gekwalificeerde slachtoffers die in 2009 zijn afgedaan werden er 4397 gedagvaard
door het OM en in 489 gevallen werd een transactie aangeboden. In geweldszaken
tegen gekwalificeerde slachtoffers is dus vaker sprake van een dagvaarding
(78% tegen 67%) en minder vaak van een transactie (19%
tegen 26%).
Tabel 2 AFDOENING door OM (zaken van agressie en
geweld)
| Gekwalificeerde slachtoffers | Totale
groep (gekwalificeerd en niet-gekwalificeerd) |
---|
2008 | 8 513 | 72 775 |
| waarvan 6 484 met
dagvaarding | waarvan 49 111 met dagvaarding |
| 889 met transactie | 8 519 met transactie |
2009* | 5 675 | 47 977 |
| waarvan4 397 met
dagvaarding | waarvan32 975 met dagvaarding |
| 489 met transactie | 4 852 met transactie |
* = Eerste acht maanden.
Voor de duidelijkheid: het verschil tussen de instroomcijfers (aangeleverd
door politie bij OM in een bepaald tijdsbestek, tabel 1) en de OM-afdoeningscijfers
(tabel 2) wordt veroorzaakt doordat zaken die via de politie in december 2008
zijn ingestroomd bij het OM, in januari 2009 kunnen worden beoordeeld en de
status «dagvaarding» kunnen krijgen.
Conclusie
Op basis van deze data kan worden geconcludeerd dat BOS-polaris in verreweg
de meeste zaken met gekwalificeerde slachtoffers wordt gevolgd, te weten in
86% van de gevallen. Hiermee is duidelijk dat de Polaris-richtlijnen
inmiddels ruime bekendheid genieten in de OM-organisatie en op juiste wijze
worden toegepast. Uit deze inventarisatie blijkt bovendien dat in het algemeen
bij gekwalificeerde slachtoffers een zwaardere justitiële interventie
volgt ten opzichte van niet-gekwalificeerde slachtoffers. Voorts blijkt dat
de instroom is gedaald.
De cijfermatige inventarisatie en de overige activiteiten duiden erop
dat geweldzaken tegen werknemers met een publieke taak serieus en conform
de gemaakte afspraken worden opgepakt.
Tijdens het debat met de Tweede Kamer op 25 juni jl. kwam ook aan
de orde de vraag in hoeverre de rechter de eis van het OM volgt. Het OM is
gevraagd ook hier inzicht in te geven maar geeft aan dat de nu beschikbare
cijfers niet betrouwbaar zijn en dat dit nader onderzoek behoeft. Ik moet
u helaas berichten dat het niet haalbaar blijkt deze cijfers vóór
de Justitiebegroting aan uw Kamer te verstrekken.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin