28 684
Naar een veiliger samenleving

nr. 115
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juli 2007

Hierbij bied ik u het rapport Evaluatie Cameratoezicht op Openbare Plaatsen aan1. Het rapport geeft ontwikkelingen weer rond het gemeentelijke cameratoezicht op openbare plaatsen. Het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag ligt, is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

De aanleiding voor het onderzoek is de toezegging aan uw Kamer dat de wetswijziging van de Gemeentewet (art. 151c) betreffende cameratoezicht op openbare plaatsen, wordt geëvalueerd en dat uw kamer daarover jaarlijks zal worden geïnformeerd. Gedurende vijf jaar worden ontwikkelingen rond het cameratoezicht op openbare plaatsen gevolgd. In 2006 is het rapport over de nulmeting aan uw Kamer aangeboden. Het voorliggende rapport betreft de éénmeting voor de evaluatie die een periode van vijf jaar beslaat.

Uit het onderzoek blijken de volgende ontwikkelingen ten opzichte van de nulmeting. Het aantal gemeenten dat cameratoezicht inzet (nu 80 van de 410 responderende gemeenten), is vrijwel gelijk gebleven (van 19% naar 20%). Het besluit om cameratoezicht in te zetten wordt steeds vaker door het college van burgemeester en wethouders genomen (48% in de nulmeting tegenover 64% in de éénmeting). Bovendien heeft er bij de besluitvorming vaker overleg binnen de driehoek plaatsgevonden (nu 83% versus 71%). In 86% van de gemeenten werkt het bestuur samen met andere instanties; vrijwel altijd (99%) gaat het daarbij om samenwerking met de politie. Van de gemeenten zonder cameratoezicht zeggen 53 gemeenten (tegenover 43 gemeenten bij de nulmeting) dat zij plannen hebben om cameratoezicht in te voeren. De belangrijkste aanleiding voor gemeenten om cameratoezicht in te voeren blijft het bestrijden van overlast en de wens om veiligheid te bevorderen.

Het evaluatieonderzoek omvat jaarlijks een thematische verdieping. Dit jaar is gekozen voor het onderwerp Intelligent cameratoezicht. Hierbij gaat het om camera’s die worden gecombineerd met andere technieken die het analyseren van beelden vergemakkelijken en efficiënter maken. De intelligentie zit hierbij vaak niet in de camera maar in de software eromheen. Het gebruik van intelligent cameratoezicht biedt belangrijke voordelen boven de standaardtechniek. Als bijvoorbeeld bewegingsdetectie wordt gebruikt, hoeven situaties waarin geen beweging plaatsvindt, niet meer te worden waargenomen door de operator en dit verkleint de kans dat een incident wordt gemist. Een ander voorbeeld betreft het gebruik van intelligent cameratoezicht bij het voorkomen van massale vechtpartijen. Zo’n vechtpartij begint vaak met verbale agressie. Dankzij de combinatie van beeld- en geluidregistratie en analyse daarvan kan in een vroeg stadium worden ingegrepen en schade worden voorkomen. Voorts heeft intelligent cameratoezicht een positief effect op de privacy. Het is een zogenaamde «Privacy Enhancing Technology» omdat alleen beelden worden opgenomen als dat nodig is op basis van de detectie van bewegingen of van geluiden die bijvoorbeeld op agressie duiden. Een belangrijke conclusie is verder dat met intelligente camerasystemen minder operators nodig zijn om beelden te bekijken en interpreteren dan bij de toepassing van minder geavanceerde systemen.

In het rapport zijn ook lokale evaluaties van gemeenten opgenomen. Omdat slechts zes gemeenten hieraan hebben meegewerkt, kunnen op methodologische gronden geen harde conclusies worden getrokken uit dit deel van het onderzoek. Temeer daar cameratoezicht vaak een onderdeel is van een mix aan maatregelen, waardoor effecten niet per definitie zijn toe te schrijven aan cameratoezicht. De lokale evaluaties laten een beeld zien dat overeenkomt met de meta-evaluatie uit de nulmeting. Zo bestaat er geen eenduidig beeld van de veranderingen in de objectieve veiligheid; deze neemt in bepaalde gemeenten af en in andere juist toe. Ook de effecten van cameratoezicht op onveiligheidsgevoelens zijn niet eenduidig. In vrijwel alle gemeenten worden de opgenomen beelden voor opsporingsdoeleinden gebruikt. Ten slotte blijkt dat er onder burgers een groot draagvlak bestaat voor toepassing van cameratoezicht.

De volgende rapportage van de evaluatie zal u medio 2008 worden aangeboden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven