Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2014
De vaste commissie voor Defensie heeft mij vrijdag 21 februari jl. schriftelijk verzocht
om een reactie op het artikel «Ook cyberaanval telt voor de Navo straks als militaire
aanval» in dagblad Trouw van 20 februari jl. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.
Het artikel in Trouw veronderstelt dat de Ministers van Defensie van de Navo tijdens
hun bijeenkomst op 26 en 27 februari a.s. in Brussel het besluit zullen nemen dat
lidstaten voortaan ook bij cyberaanvallen een beroep op artikel 5 van het Navo-verdrag
kunnen doen. Volgens artikel 5 wordt een aanval op één van de Navo-lidstaten beschouwd
als een aanval op alle lidstaten.
Tijdens het algemeen overleg op 18 februari is dit niet voldoende helder geweest.
Graag licht ik een en ander dan ook nader toe.
In het Navo-beleid inzake Cyber Defence uit 2011 is vastgelegd dat besluitvorming over een collectieve Navo reactie te allen
tijde is voorbehouden aan het hoogste orgaan van het bondgenootschap, de Noord Atlantische
Raad. Bij een eventuele collectieve reactie op een cyberaanval geldt derhalve dat
een beslissing hierover via de bestaande procedures zal worden genomen. Ook in het
digitale domein is niet eenduidig vast te stellen wanneer artikel 5 in werking treedt.
Dit is altijd onderwerp van politieke besluitvorming en wordt van geval tot geval
beoordeeld. Het kabinet heeft in zijn reactie op het gezamenlijke advies van de Adviesraad
Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke
Vraagstukken (CAVV) over digitale oorlogvoering van 6 april 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 79) onderschreven dat artikel 5 van toepassing kan zijn bij een cyberaanval.
Tijdens de Navo-ministeriële van komende week staat een voortgangsrapport over de
ontwikkeling van het Cyber Defence beleid van het bondgenootschap op de agenda. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief
van 11 februari jl. (Kamerstuk 28 676, nr. 195). Het rapport geeft een overzicht van de geboekte voortgang op dit terrein, waarbij
de uitgangspunten uit het Navo Cyber Defence beleid worden herbevestigd en waar nodig nader zijn uitgewerkt. Nederland onderschrijft
deze uitgangspunten, waaronder dat Navo’s eerste verantwoordelijkheid de bescherming
van de eigen netwerken betreft en dat bondgenoten zelf verantwoordelijk zijn voor
de ontwikkeling van hun cyber defence capaciteiten. In aanvulling daarop is binnen de Navo op ambtelijk niveau een voorstel
uitgewerkt dat betrekking heeft op niet-artikel 5 situaties. Daarbij gaat het om de
beschikbaarstelling van Navo-capaciteiten ter ondersteuning van individuele lidstaten
na goedkeuring door de Noord Atlantische Raad, bijvoorbeeld in de vorm van technische
assistentie. Hierover zullen de Ministers van Defensie zich buigen tijdens de ministeriële.
Ik hoop dat deze toelichting alsnog de noodzakelijke duidelijkheid verschaft. Het
streven is om de afspraken over het bondgenootschappelijke beleid inzake Cyber Defence formeel te bekrachtigen tijdens de Navo-top in september.
De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert