nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 februari 2004
Hierbij bied ik u aan het landelijk rapport «Jeugdigen onder voogdij»1 van de Inspectie Jeugdzorg (tot 1-1-2004: Inspectie jeugdhulpverlening
en jeugdbescherming, verder: Inspectie). In dit rapport doet de Inspectie
verslag van het thematisch onderzoek naar de uitvoering van de voogdij door
de (gezins)voogdij-instellingen. Deze taak wordt in de Wet op de jeugdzorg
ondergebracht in het Bureau Jeugdzorg.
De aanleiding voor het onderzoek
Het inspectie-onderzoek is uitgevoerd op verzoek van mijn ministerie.
De reden daarvoor was het vermoeden dat de kwaliteit van de uitvoering van
het voogdijwerk te wensen overlaat. Dit kon te maken hebben met het feit dat
de aandacht van de overheid en de uitvoeringsorganisaties vooral uitging naar
de gezinsvoogdij. Het streven was via het onderzoek een zo volledig mogelijk
beeld te krijgen van de onderdelen van de uitvoeringspraktijk die goed zijn,
en van de onderdelen die voor verbetering vatbaar zijn.
Beknopte samenvatting van het onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de voogdijpupillen over het algemeen tevreden
zijn over de bejegening door de voogdijwerker; wel is er kritiek op de inhoud
van de geboden hulp en steun. De Inspectie geeft ook aan dat de meeste (gezins)voogdij-instellingen
geen visie hebben ontwikkeld over de voogdij. Waar dat wel is gebeurd, ontbreekt
over het algemeen een nadere uitwerking van de visie in het beleid en daarvan
afgeleide werkwijzen, procedures en protocollen. Er wordt dan ook een gebrek
een continuïteit bij de uitvoering van voogdijen gesignaleerd. Ook de
rapportage en dossiervorming voldoen niet aan de algemene eisen op de punten
van volledigheid en transparantie. Tot slot blijkt er bij de voogdijwerkers
onduidelijkheid te bestaan over hun rol.
De aanbevelingen van de Inspectie
De rapporten van de onderzoeken bij de afzonderlijke instellingen zijn
aan de betreffende instellingen aangeboden. De Inspectie heeft ieder rapport
afgesloten met een aantal aanbevelingen voor de verbetering van de uitvoering
van de voogdij.
Daarnaast beveelt de Inspectie het ministerie van Justitie aan om:
– een visie te ontwikkelen op de voogdij als maatregel met eigen
specifieke verantwoordelijkheden,
– normen te formuleren voor de uitvoering van en de rapportage en
verantwoording over de voogdij en
– een Plan van Aanpak op te stellen voor de implementatie van voogdijbeleid.
De voornemens van Justitie
Ik onderschrijf de noodzaak om de uitvoering van de voogdij te verbeteren.
Ik ben verheugd dat de (gezins)voogdij-instellingen die mening delen; dit
blijkt ook uit de plannen die zij hiervoor hebben opgesteld. Bovendien bereidt
de MOgroep, werkgeversorganisatie van de instellingen, een gezamenlijk visiedocument
voor de voogdij voor.
Sinds in 1995 de gewijzigde ots-wetgeving is ingevoerd is de aandacht
van het veld én de overheid vooral uitgegaan naar de knelpunten bij
de uitvoering van de gezinsvoogdij. Deze worden in het project voor de verbetering
van de uitvoering van de gezinsvoogdij voortvarend opgepakt. Dit project,
het Deltaplan Gezinsvoogdij, zal naar verwachting in de loop van dit jaar
worden afgerond.
Er dient daarnaast meer prioriteit gegeven te worden aan de verbetering
van de voogdij. Daarom wordt daarvoor een soortgelijk plan opgesteld. Ik acht
Justitie verantwoordelijk voor het stelsel van jeugdbescherming, de (gezins)voogdij-instellingen
voor de kwaliteit van de uitvoering.
In dit plan worden in reactie op de aanbevelingen van de Inspectie de
volgende activiteiten opgenomen:
* visie-ontwikkeling:
Ik zal de randvoorwaarden opstellen waar de visie aan moet voldoen. Het
ontwikkelen van de visie zelf acht ik een taak van de gezamenlijke (gezins)voogdij-instellingen,
een taak die ook al is opgepakt. Bij het formuleren van de randvoorwaarden
wil ik ook betrekken de voor de voogdijvoering specifieke aspecten wettelijke
vertegenwoordiging, financiële bewindvoering en belangenbehartiging,
aspecten die in het onderzoek van de Inspectie buiten beschouwing zijn gebleven.
* normen ontwikkelen voor de uitvoering van de voogdij:
In mijn brief van 7 juli 2003 Just03-610 (met als onderwerp: aanbevelingen
Inspectie uit een onderzoek naar klachten in een gezinsvoogdijzaak) heb ik
u toegezegd een traject in gang te zetten waarvan het concreet benoemen van
de doelen van de maatregel van de ots het resultaat moet zijn. Dit traject
is inmiddels in gang gezet; de voogdij wordt hierin betrokken.
* normen ontwikkelen voor de rapportage en verantwoording over de voogdij:
Evenals bij de ots het geval is moet ook in voogdijzaken het streven zijn
de duur van de maatregel te bekorten. Dit kan bijvoorbeeld door bij de uithuisplaatsing
prioriteit te leggen bij een pleeggezinplaatsing, om vervolgens zodra dat
verantwoord is, de pleegouders te belasten met de voogdij. Ik zal nagaan of
en hoe in de kinderbeschermingswetgeving de verplichting van een periodieke
verantwoording over de voortzetting van de instellingsvoogdij, kan worden
opgenomen. Deze is voor de ots al geregeld.
* Plan van Aanpak voor de implementatie van voogdijbeleid:
Ik zal erop toezien dat er landelijk een inhaalslag wordt gemaakt inzake
de ontwikkeling en implementatie van de producten voor de verbetering van
de voogdijvoering (protocollen, functiescholing).
Deze activiteiten voor de verbetering van de voogdij zijn onderdeel van
een breder pakket van activiteiten, het beleidsprogramma Beter Beschermd,
om reeds langer bestaande knelpunten in de jeugdbescherming aan te pakken.
Dit programma wordt op dit moment, in overleg met VWS, de provincies en de
betrokken uitvoeringsorganisaties door mijn departement voorbereid. Dit voorjaar
zal ik u over dit totaalpakket informeren.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner