nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2006
De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verplicht het kabinet tot vijfjaarlijkse
evaluatie van de werking van de wet (artikel 33 Awgb). De wet schrijft voor
dat deze evaluatie plaatsvindt aan de hand van een door de Commissie gelijke
behandeling (Cgb) op te stellen rapport over de werking van de wet (artikel
25 Awgb). In juni 2005 bracht de Cgb haar evaluatierapport uit: «Het verschil gemaakt. Evaluatie AWGB en werkzaamheden CGB 1999–2004». (Kamerstuk 28 481, nr. 3)
Ten behoeve van de wetsevaluatie door het kabinet over de periode 1999–2004
is ervoor gekozen om tevens onderzoek door de Universiteit van Tilburg (UvT)
en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) te laten verrichten naar de werking
van de wet. De resultaten van dat wetenschappelijk onderzoek vormen, samen
met bevindingen door de Commissie gelijke behandeling (Cgb), de basis voor
de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer over het functioneren van de Awgb.
Het streven is om de kabinetsreactie over de werking van de wet in het
voorjaar van 2007 aan uw Kamer te zenden.
De Raad voor het openbaar bestuur (Rob) heeft in april 2006 een advies
uitgebracht over gelijke behandelingswetgeving: «Verschil moet er zijn.
Bestuur tussen discriminatie en differentiatie». De bevindingen van
de Rob zullen worden meegenomen in de kabinetsreactie over de werking van
de Awgb.
Hierbij bied ik u, mede namens de ministers van Justitie, van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en die van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, het onderzoeksrapport met de evaluatie van de Algemene
wet gelijke behandeling (Awgb) door de UvT en de RUG aan1.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
A. Nicolaï